De man was hoogstwaarschijnlijk de eerste adrenalinejunk uit de geschiedenis. Thaddy Robl, mooie jongen afkomstig uit München. Ontdekte begin 1900 zijn latente verslaving aan snelheid. Robl, tot dan een baanrenner werd stayer achter motoren. Binnen een aantal jaar ontwikkelde hij zich tot de ’s werelds sterkste stayer ooit: zie elders deze blog. Robl, naast het stayeren ook bezeten van auto’s. Achter het stuur kende de Munchenaar ook geen grenzen en was betrokken bij diverse zware ongelukken. Dat de man jong ging sterven was zeker. De vraag was alleen, waar en hoe?
Ieder geval niet als stayer. Robl, meer dan honderd koersen gewonnen, waaronder twee keer wereldkampioen, werd met z’n sport miljonair. Ondanks dat laatste stopte Thaddy met het bloedlinke stayeren. Dat zijn moeder opgelucht ademde is niet waar. Robl ontdekte Robl de pas opkomende luchtvaart.
In 1910 schafte de inmiddels ex-stayer een vliegtuigje aan. Een lullig tweedekkertje gemaakt van houten latjes, linnen en bijeengehouden door pianosnaren. Jammer voor hem, én vele andere toenmalige piloten, bestond er in de Belle Epoque geen veiligheidsraad voor Luchtvaart. Anders was de man nooit opgestegen.
Op 18 juni 1910 de datum voor zijn eerste vlucht. Makker en collega-stayer Piet Dickentman werd hier voor uitgenodigd om Berlijn ook eens vanuit de lucht te bekijken. Piet verslaapt zich. Vanaf het vliegveld van Stettin stijgt Robl alleen op. Honderd meter hoog stopt de motor van het tweedekkertje.
Behalve een Koninklijke begrafenis op het Alter Süderlicher Friedhof in Munchen, krijgt Thaddy Robl ook zijn herinnering ansichtkaart. Uitgever Frantz Martin, domicilie houdend in Leipzig, (zie Todessturz, elders op deze blog), was er als de kippen bij om deze ansichtkaart van de overleden Robl, in grote oplages uit te brengen, compleet met een zwevende doodsengel.
De honden roken bloed. Alle hens aan dek. De Europese eer was bezoedeld. Ene Stinson, een Amerikaanse stayer in de marge, verbrak het werelduurrecord en bracht dat tot ruim tweeënzestig kilometer. Wat in 1902 openingsnieuws was op de Europese, maar vooral de Duitse voorpagina’s. Of die Stinson echt zo goed was? Gezien zijn overige uitslagen niet. Maar wat de man atletische te kort kwam, maakte zijn gangmaakmotor goed. Deze laatste was sneller en had meer vermogen dan de Europese versies. Met dank aan de constructeurs van de Indian Motorcycle Compagnie.
Of het ver gezocht is? Ach, wat maakt dat uit. Inderdaad, de man is een eeuw geleden, dramatisch gestorven. En totaal uit het collectieve geheugen verdwenen. Moet je dan nog jaarlijks op zijn sterfdag daar bij stil staan? Ja! Dáárom legt Stuyfssportverhalen, jaarlijks op de sterfdag van Piet van Nek een bloemetje op diens graf. Kleine eerbetoon aan een vergeten sportheld. Per slot van rekening ben je pas dood als je vergeten bent.
Collectief in slaap gesukkeld, door het ritmische getrippel van paardenhoeven, met bijbehorend geratel van de koetsen. De negentiende eeuw, stoffige tijd van vertrutting. Om rond negentienhonderd met één klap ruw wakker te worden. De eerste gangmaakmotor had zijn opwachting gemaakt. In Duitsland ging het hek van de dam. De Mof, altijd tuk op strijd, het liefst waarbij ‘de dood’ nooit ver weg is.
Overvolle tribunes. Tienduizenden Düsseldorfers op de harde, houten banken. Op het middenterrein, vier rijen dik. Aan de startlijn Adolf Schulze, Arthur Stellbrink, Willy Pongs, Heini Böhme, én de altijd verbijsterd uit z’n ogen kijkende, Kurt Rösenlocher.
Revanches werd het genoemd. Wat natuurlijk niet zo was. Het was een strak geregisseerd spel. Ordinaire volksverlakkerij. Doorgestoken kaart. Met de wereldkampioenen van dienst in de hoofdrol. De jaren vijftig en zestig. Geen of nauwelijks wielrennen op de televisie. De liefhebber werd via radioreportages op de hoogte gehouden. Of anders met opgesmukte verhalen in de krant. Na afloop van zo’n wereldkampioenschap trok het rondreizend wielercircus langs de Europese wielerbanen. De regenboogtruien werden verzilverd. Dat laatste verpakt als een ‘revanche’. Waar van te voren de winnaar al bekend was.
Tijdens de Belle Epoque én de tijd tussen de wereldoorlogen in, waren honderden topstayers, onderverdeeld in drie klassen, actief.
Laat die Sylvana Simons met die Zwarte Piet van d’r, maar kletsen. Sylvana lult wel vaker uit haar nek. Wat weet zij nou van rauw, onvervalst racisme. Syl moet haar licht maar schijnen over Hypolite Figaro. Ook wel ‘Vrijdag’ genoemd, of in het Frans ‘Vendredi’. Vrijdag dus, vernoemd naar die sjlemiel die ooit aanspoelde op het onbewoonde eiland van Robinson Crusoe. En vervolgens zijn leven in dienst stelde van die Crusoe. Waar bij je je moet afvragen wat die twee kerels in godsnaam, jarenlang met elkaar, uitspookten op dat eiland… Enfin, deze column gaat niet over herenliefde anno 18e eeuw maar over de genoemde Vendredi, die niet genoeg geroemd kan worden om zijn lef en durf.
In dát klimaat schraapte Hypolite zijn karig prijzengeld bij elkaar. Waar bij aangemerkt moet worden dat zijn manager hem met de naam Vendredi op de aanplakbiljetten plaatste. Dat laatste werd, wat racisme betreft, door Vendredi’s sponsor, Göricke’s Westfalen-Rad, overtroffen, want op de promotiefoto’s stond in grote letters ‘neger’. Die arme Hypolite. Die moest zich maar alles laten wél gevallen. Dat kon zijn uitwerking niet missen.
