1938

Nog niet eens zó lang geleden, waren stripboeken zwaar verdachte literatuur. De kerk, schoolleidingen en ouders  hadden over de strip  hun banvloek uitgesproken,  met als argument  verderfelijke literatuur die de jeugd alleen maar op het verkeerde pad bracht. En erger, de ‘strip’ voorkwam dat de jeugd boeken begon te lezen.  Pedagogisch geleuter natuurlijk. Hele generaties zijn groot geworden met de avonturen van Dick Bos, Eric de Noorman, Kapitein Rob en natuurlijk de strips van de grootmeesters uit Brussel, zoals Kuifje, Robbedoes, Luckey Luke enzovoort. Door de strip had deze blogger als jochie de boeken ontdekt, maar dat terzijde.

Dat er ook stripboeken  over de Tour de Tour de France uitkwamen, kon dan ook niet uitblijven. In het archief van deze blog bevindt zich enkele exemplaren, die te leuk zijn om daar niet over te schrijven. Zoals de strip ‘1938’, die zich tijdens de Tour van 1938 afspeelt. Het verhaal speelt zich af in een setting van het dreigende gevaar uit Duitsland. De Abwehr had het snode plan om tijdens deze Tour een aanslag te plegen op de Italiaanse ploeg in de hoop dat daar mee een internationaal schandaal uit te lokken.

De Franse recherche kreeg daar lucht van, en ging dat voorkomen. Een klus waarmee een weg gepromoveerde  politieagent mee belast werd. En laat deze agent nou een voormalige wielrenner zijn. Enfin, de  avonturen spelen zich af in zo’n beetje alle etappes, met als hoogtepunt een aanslag door een Duitse sluipschutter, die zich met z’n snipergeweer had verstopt in de Pyreneeën. Doel van de aanslag was niemand meer dan Gino Bartali.

Het loopt allemaal goed af natuurlijk. Aardig is dat ook Tourrenners Gerrit Schulte en Theo Middelkamp in een plaatje gevangen, voorbij komen. De strip is getekend in de bekende stijl van de Klare Lijn. Het verhaal is geschreven door Frédéric Bremand en de tekeningen zijn van Frank Leclercq.  

Grada

‘Het is van de week niet veel weer geweest om te fietsen, maar ga je nu een zondag mee naar de baan? Het is zondag mooi hoor, als het maar goed weer is dan zie je ze net  zoo rijden als hier. Nu Grada tot Zondag  dan ik ben om 12 uur op het Haarlemmermeerplein daar, maak je dat je daar bent niet En nu Grada zijt… Groet van Willem’.

Kaartje, (gepost op 19 augustus 1908, aan Mejuffrouw Grada Poldermans), zat bij een lotje ansichtkaarten, door deze blog gescoord op een boekenveiling.

En wie die Willem was? En zijn relatie tot Grada?  Dat zal altijd een raadsel blijven. Een romanticus was hij ieder geval niet. Wel een wielerliefhebber, want met de  ‘de baan’, werd natuurlijk de Amsterdamse Wielerbaan bedoeld. Een obscuur houten wielerbaantje, liggend aan de Amsterdamse Zeeburgerdijk, bevolkt met havenarbeiders en scheepsbouwers afkomstig van de nabij gelegen volksbuurten Kattenburg- Wittenburg en Oostenburg, buurten bekendstaand om z’n ruig en ruw volk. Kortom, de Zeeburgwielerbaan nou niet dé plek waar je je geliefde mee naar toe neemt…

De Medicijnman

Een sacraal adres, een plek waar onmiskenbaar wielergeschiedenis werd geschreven, want de Amsterdamse Westerstraat 150. Een onbetekenend pand met een grootste geschiedenis, want  meer dan tachtig jaar de framebouwerij annex zaak van RIH-Sport. De frames van RIH – inmiddels een cultstatus en begeerd door de verzamelaar –  gebouwd door de gebroeders Bustraan, en later door Willem van der Kaaij. Op een RIH werden meer dan zestig renners wereld- of Olympisch kampioen. Mondiaal was en is er geen fietsenmerk die zoveel kampioenen kenden.  

De Westerstaat 150, waar iedereen die zich een beetje coureur noemde, over de vloer kwamen. De winkel van RIH, ooit hangplek van renners waar de sterke wielerverhalen over de toonbank vlogen. Verhalen over combines, in-de-slag-zitten, dope en andere obscure randzaken. En waar ongetwijfeld onderling adresjes van Vlaamse apothekers werden uitgewisseld. Aan dat laatste vooral geen moreel oordeel over uitspreken, want het was de koersmores van de fyfties en sixties.  Verhalen geduldig aangehoord door de stoïcijnse en onkreukbare Wim Bustraan, die het zijne er van dacht.

RIH-Sport met in de etalage als blikvanger, een antieke witte stayersfiets. Bij  RIH werd je onbedoeld ondergedompeld in wielerhistorie. Waar iedereen die dacht dat hij coureur was, direct op z’n plaats gezet werd, met dank aan  de tientallen foto’s van voormalige kampioenen aan de muur die minzaam op je neerkeken.

Aan alles komt een eind. Ook aan wielermonumenten.  Zo’n tien jaar geleden sloot Willem van der Kaaij definitief de deur van zijn zaak. Wat het einde betekende van een groots wielermonument.  Het pand Westerstraat 150 heeft inmiddels een nieuwe bestemming. Een bestemming die met een beetje fantasie gerelateerd is aan de koers.

Apotheek De Medicijnman gaat er zijn domicilie houden. Terwijl dit geschreven wordt hoort schrijver dezes, de holle lach van al die voormalige en inmiddels ter hemel getrokken coureurs…

Romantiek

Op de Parijse wielerbaan Buffalo maakte het niets uit wat voor dag het was, want daar was er iedere dag activiteit. Ook op maandag 23 augustus 1909. Waar in het rennerskwartier de gewone activiteit heerste.  Het rennerskwartier, oftewel de boxen. Mooi woord voor obscure houten hokken, waar zich van oudsher duistere zaken afspeelde. Want wie denkt dat wielrenners nobele padvinders op een racefiets zijn, die kun je ook geel geverfde mussen verkopen als zijnde kanaries.

Wie ooit de spelonken van het Amsterdamse Olympisch Stadion had bezocht,  begrijpt dat wel. De boxen van het stadion, waar de verschraalde lucht van kamfer, was-au de cologne, en massageolie zich vermengde met dat van chemische preparaten, afkomstig uit de koffers van de soigneur van dienst.  De rennersboxen ideale  hangplek voor gangmakers waar het scenario voor een duister spel in elkaar werd gezet.

De boxen waar in de zomer van 1941, stayer  Cor Wals – voor aanvang van het nationale kampioenschap stayeren – zich in z’n wielershirt hees. Een shirt voorzien met het logo van de SS. Een actie wat hem de rest van z’n leven tot een paria  bestempelde.

En laten we eerlijk zijn, de rennersboxen zijn ook een belangrijk onderdeel van de romantiek van het oude wielrennen.  Waar deze prachtige foto het bewijs van  is…

Finest Hour

De werkelijkheid is erger dan de fantasie. Want wie ooit de achterhoede van een marathon voorbij zag trekken, keek in de ogen van de waanzin, die was getuige van een calvarietocht op Nike´s. Waarom een zinnig mens, meer dan veertig kilometer rent? Ieder geval niet voor de leut. De marathon als een magneet voor de obsessieve gedrevene, de asceten en masochisten onder ons.  

Of dat een eeuw geleden ook zo was..?  Natuurlijk! Ook Jules Cools een Vlaamse marathonatleet kon de roep van de lange afstand niet weerstaan. Een moedig besluit. Want tijdens de roaring twenties, werden hardlopers beschouwd als zeer verdachte idioten.  En buiten dat, in tegenstelling tot de wielerkoers, kleeft aan hardlopen weinig heroïek. Een hardloper heeft iets betreurenswaardig.

Jules Cools afkomstig uit een streek waar wielrenners werden beschouwd als volkshelden, had dat moeten beseffen.  Zijn keus voor de marathon, is daarom onbegrijpelijk. Als je dan toch wilt afzien dan als coureur, met de bijkomende vedettestatus.  Aan Cools was ongetwijfeld een goede monnik verloren gegaan, zo één van de zelfkastijding. Waarschijnlijk was voor Jules het celibaat een obstakel. Als een soort boetedoening rende hij dagelijks tussen de vlasakkers. Wat aardig lukte. De man behoorde tot de subtop van zijn tijd.

Ook voor de marathon van Parijs, editie 1928. Een race waarin de brave Jules, afrekende met honderdvijftig andere lopers. Solo ijlde de Vlaming over de Parijse boulevards, op weg naar de zege.  

Voor de winnaar als beloning onder meer een berg publiciteit, verpakt als foto’s op de covers van de Vlaamse en Franse sportbladen en kranten. Publiciteit die Jules ten gelde kon maken. En natuurlijk die ene foto, waarop Jules als winnaar zijn plekje inneemt in de heldengalerij van z’n familie. Een plaat die die hij later tot vervelens toe aan z’n kleinkinderen kon laten zien. En dat ging niet door.

Met dank aan die ene publiciteitsgeile bobo, die Jules’ finest hour verknalde. Of Jules na afloop op de vuist ging is niet bekend.

Bron: Le Miroir des Sports, jaargang 1928.

Taai hondenleer

Hoeveel marathons hij had gelopen? Hou het maar ergens tussen de twee- en driehonderd, antwoord Simon Pols onverschillig. Voor Pols is hardlopen een manier van leven. Een leven waarvan hij een flinke hap had genomen. Inmiddels zeventig jaar oud, draaft de man nog regelmatig langs s’ herenwegen.  Pols is namelijk der dagen nog láng niet zat, laat staan de marathon. Zijn huidige finishtijd op de marathon is om te huilen, vertelt hij met veel gevoel voor understatement: wat natuurlijk onzin is.  Want om op de leeftijd van negenenzestig jaar, de marathon van Amsterdam te beëindigen in een tijd van net boven de vier uur, kan geriatrisch Nederland een voorbeeld aan nemen.

De tragiek van oude sporters zijn hun verhalen, over hoe het óóit was. Verhalen waarbij het oeroude Indiaanse spreekwoord dat, ‘hoe ouder hij wordt, hoe sneller hij was’, in acht moet worden genomen. Bij Pols niet. Zijn story’s over z’n hardloopcarrière, horen thuis in het betere horrorgenre.  Zoals zijn deelname aan de Spartathlon, een monsterlijke ren over tweehonderdveertig kilometer, in één ruk af te leggen.

De Spartathlon gehouden tussen Athene en Sparta, waar de grenzen van het fysieke vermogen ruimschoots wordt gepasseerd. Een race die zich afspeelt in de twilightzone, met meer dan zeventig procent uitvallers. Pols haalde de finish. Met trainingsweken van meer dan tweehonderd kilometer, stond hij aan de voet van de Acropolis waar de start plaats vond. Na het startschol belandde Pols in ‘n apocalyptische wereld, waar de poorten van de hel wagenwijd open stonden.    

Want na honderdzestig kilometer rennen, doemde de Sangiapas op, een berg van duizend meter hoogte, die in het pikkedonker genomen moest worden. Een weg was er niet, wél onverharde karrensporen, met klauterpartijen over gigantische rotsen, en langs gapende afgronden. Huiveringwekkend en levensgevaarlijk. Om vervolgens dravend, de vlakte van de Peleoponesus over te steken, met een brandende zon op z’n kop. Pols had inmiddels twee lange, en slopende dagen in de zon gerend:  afstanden die de grenzen van het verstandelijke vermogen vér voorbij gaan. Simon Pols, een bescheiden mens, taai als oud hondenleer, haalde in een tijd van zesendertig uur de finish in Sparta.

En dan volgende week zondag, de marathon van Amsterdam. Waar Simon Pols voor de zevenendertigste (37!!) keer aan mee doet. Voor die ouwe Pols een blokkie om…

Keukentafel

Filip Speybrouck

Tijdrijders! Kerels met een latent erotische relatie, tot de stopwatch. Mystieken eenzaten, de lonely wolves van het peloton. Types die tijdens de Middeleeuwen tientallen jaren, eenzaam en verlaten in een vochtige grot huisde, op zoek naar de diepere betekenis van het goddelijke woord. Of beter gezegd, naar zich zelf. Een garantie om door het Vaticaan, tot heilige uitgeroepen te worden. En nét als je denkt dat je de zielenroersel van een tijdrijder begrijpt, is daar ook nog eens de recordman, de overtreffende trap van bezetenheid, want neurotisch op zoek naar erkenning, in de vorm van één of ander nietszeggend record.

De recordman, met maar één heilige missie: zijn plekje veilig te stellen in het Guines Book of Records, dé bestseller van het gekkenhuis. Ik ken ze persoonlijk, de jongens van de chrono. En eerlijk is eerlijk, stuk voor stuk aardige, sympathieke kerels, die blijven fascineren. Want de opofferingen waartoe ze bereid zijn, gaan de grenzen van de fantasie vér voorbij, waarbij niets te gek is.

Zoals die ene recordrakker, een dwangmatige jachtrijder ‘op leeftijd’, die, als voorbereiding op een recordaanval, wekenlang de nachten door bracht in een zelf geknutselde hogedruktent, gemaakt onder z’n keukentafel en dicht gemaakt met plastic. Of één van de bijbehorende trainingskampen, hoog in de Zuid-Amerikaanse Andes. Waar met een rugzak vol keien, – op meer dan tweeduizend meter hoogte, én in een vliegende sneeuwstorm, –  tegen bergen op werd gerend. De foto’s dáárvan, behoren inmiddels tot dé klassiekers op horrorsportgebied. Van zulke verhalen, mogen ze mij wakker voor maken, maar dat terzijde.

Ach, het zijn niet alleen de Obree’s de Tiemen Groens en de Roger Riviere’s, om een paar excentrieke adepten van de stopwatch te benoemen. Sinds kort heeft zich een nieuwe ster gemeld aan  het hardrijfront, ene Filip Speybrouck een zesenveertigjarige Vlaming. Op de magische wonderpiste van Mexico-Stad, raasde Filip onlangs, naar een werelduurrecord van 50.732 kilometer. Een prestatie die niet genoeg te roemen valt.  Aan Filip’s voorbereidingen, moeten we maar niet denken. Die valt  ongetwijfeld te rangschikken, in het betere horrorsegment.

En voor de sceptici onder ons: Filip was dus ruim een kilometer sneller, dan het legendarische record van Eddy Merckx uit 1972. Ik bedoel maar…

Boom

De man was een streber. Of een idioot. Zeg het zelf maar. Wie neemt nou twee weken vakantie, om vervolgens voor z’n baas gratis te werken? Felix Luquin, zat daar niet mee. Dat zich zelf afstrafte, waarover straks meer.  Eerst even vertellen over Felix,  sportverslaggever tijdens de belle epoque.

Het mocht dan wel 1907 zijn, neemt niet weg dat in Felix een adrenalinejunk school. De man kreeg prettige gevoelens bij alles wat bloedlink was. Dat was de organisatie van een autorace, dwars door Frankrijk dan niet ontgaan. Felix kreeg een uitnodiging. De sportschrijver als bijrijder in één van die levensgevaarlijke bolides.  Of hij van zijn hoofdredacteur daarvoor vrij kreeg? Alleen als hij zijn vakantie opnam, én een verslag maakte over deze race: Felix ging akkoord. Waarbij aan de horizon iets vreselijks gloorde, met hem zelf in  een bedenkelijke  hoofdrol.  

Op de tweede dag, tijdens de etappe Clermont-Ferrand-Bordeaux, scheurend in een Peugeot met racenummer 31. Boven het geraas van de motor uit, hoorde de sportverslaggever opeens een raar scheurend geluid. Wat het laatste was dat zijn trommelvliezen bereikte. De achterkant van de auto brak spontaan af. Felix gelanceerd vanaf de achterbank, kwam met z’n hoofd tegen een boom.

Het verslag over zijn hemelgang, geschreven door een collega, leest als een horrorverhaal, vol bloedige details. Felix, brak zijn hoofd op vijf plekken. Verbijsterde toeschouwers met een sterke maag boden eerste hulp. Wat niets uithaalde, want Felix was al onderweg naar een betere wereld.

En nét als je denkt dat de beker vol ellende leeg was, komt er nog een macabere slok achteraan. De auto van ene Amigues, een collega van Luquin, scheurend richting het slachtveld mét de gesneuvelde Felix. Duikt opeens, vanuit een onoverzichtelijke bocht wedstrijdbolide nummer 35 op, met daarin Marc Roulier, Michel Martin, Jacques Villemain én mecanicien Pierre Métayé op. Niet veel later ‘reisde’ dit kwartet Felix Luquin, 25 jaar achterna.

Bron: La Vie au Grand Air, jaargang 1907.

Biechtstoel

Arnhem, augustus 1909. Waar een nieuw zwembad werd geopend. Wát een feest werd dat. Opgeleukt met een Nederlands kampioenschap. Er waren mooie prijzen te winnen, waar het bestuur ‘kosten noch moeite hadden gespaard’, zoals ze dat fijntjes op lieten opschrijven in de Revue der Sporten. Maar éérst werd zwemmeester Willemse gehuldigd. De man was vijfentwintig jaar in dienst. De hondstrouwe zwemmeester, waar ongetwijfeld hordes Arnhemse kindjes nachtmerries  of anders een trauma van hadden over gehouden, kreeg een couvert met inhoud.  Daarna begon het ‘groote feest’. Het Nederlands kampioenschap zwemmen.

Nico Sturkop was er ook bij. Nico deed aan schoonspringen. En laat Nico Sturkop, specialist in ‘komische sprongen’,  nou de titel grijpen. Nico won ‘met glans en glorie’, voor ene Van Es en Snuyff. Zoals het betaamd met kampioenen, werd óók Sturkop gehuldigd. Sterker, voor Nico werd een plekje ingeruimd in de Revue der Sporten. Nico mocht daarvoor op de foto. Ingehouden  grinnikend, alsof hij zojuist een stiekeme scheet in een biechtstoel had gelaten, poseerde de verse springkampioen. Hoe hij aan die bruine handen kwam, daar moeten we maar niet aan durven te denken.

Nico Sturkop, werd na zijn springcarrière in diverse schermschooltjes gesignaleerd, waar de voormalige springer actief was met de sabel en het andere betere steek- en prikwerk. Waarbij het voor z’n tegenstanders te hopen was dat Nico zijn komische sprongen achterwege liet. De man bleek over meer onvermoeibare kwaliteiten te beschikken. De hoge duikplank bezorgde Nico geen adrenalinekick meer. Nico ging in het leger. Waar hij zijn mannetje stond. Of, zoals het blad Allen Weerbaar schreef:  ‘Bij ene oefening in de winter op het strand van Bloemendaal bleken alle korporaals een stel ouwe juffers, slechts korporaal Sturkop was aanwezig’.

Komische sprongen, schermen én het leger, blijkt een goeie mix te zijn. Nico Sturkop beklom op vierentachtigjarige leeftijd de Grote Hemelse Duiktoren.

Bron: Revue der Sporten jaargang 1909.

Duik

Opeens was hij er. Zomaar, van uit het niets. Foto’s gemaakt van ene Eugène Lefebvre, spatten pontificaal uit de kolommen van La Vie au Grande Air, hét Franse sportblad van de  belle epoque. En Eugène deed niet eens aan sport. Althans niet in het zweet des aanschijns. Eugène was namelijk piloot. Een niet te onderschatte iets. Want het was wél 1909, de tijd dat een vliegtuigje bestond uit een krakkemikkige motor, een hoop latjes, bijeengehouden door pianosnaren én zeildoek.  

En wat nou zo raar was… Ondanks dat Eugene nóóit een nat shirt had gekregen, van wat voor inspanning dan ook, was zijn debuut in het sportblad metéén raak. Want tussen  de in details beschreven verslagen van de meest vreselijke, dodelijke ongelukken in de toenmalige autosport, opgeleukt met foto’s van in kreukels liggende slachtoffers, mocht de komst van Eugene er zijn.

Eerst even vertellen over Eugene geestelijke toestand. De man zat nergens mee. Was het ál een prestatie om zo’n vliegtuigje in de lucht te houden, Eugene ging daar gewoon mee stuntvliegen. Eugene Lefebvre, sigaret in de mondhoeken, pet achterstevoren, jaagde met enige regelmaat de duizenden toeschouwers, opeen gepakt op houten tribunes, de stuipen op het lijf. Ook tijdens de Grande Semaine d’ Avation een vliegshow gehouden in het Reims van 1909.

Eugene, hoog vliegend in zijn Wright-Flyer, leek het wel leuk om een duikvlucht te maken richting tribunes, om op het allerláátste moment op te trekken. Waarbij hij met z’n vliegtuigje de vlaggen van de masten rukte, en de pluimen van de dameshoeden deed knakken. Van die zekerheden in het leven, want het ging natuurlijk mis.

Negen dagen later, vliegend in de buurt van Juviy, kreeg Eugene zijn vliegtuigje niet meer uit een duik getrokken. Alsof iemand een modelvliegtuigje op de grond had gesmeten.  Zo zag oogde de foto van het wrak: Eugene verpletterd in het midden. Eugene Lefebvre, maakte even goed geschiedenis. Eugene was namelijk het eerste dodelijke slachtoffer in de luchtvaart. Weinig, maar toch…

Bron: LA Vie au Grand Air, jaargang 1909.

error: Inhoud is beschermd!
%d bloggers liken dit: