Het Zilveren bekertje van tante Bet

De eindstreep van het aardse bestaan is in zicht. De levenskoers is bijna gedaan. Zijn stayersfiets, overwinningslinten én andere tastbare herinneringen aan een mooie wielercarrière zijn weg gegeven. Wat rest is dat ene kleine zilveren bekertje, gewonnen tijdens de Ronde van de Lindegracht, 24 juli 1955. Dat  kleine zilveren kleinood met gegraveerd tekstje, werd zuinig door Henny Marinus bewaard.  De Ronde van de Lindegracht, een koers voor nieuwelingen over vijftig kilometer, op nog steenworp afstand van zijn ouderlijk huis. Marinus weet het nog goed. Zestien jaar jong, en dé grote buurtfavoriet.
Jordanezen hielden  van de koers.  Langs het parkoers stonden duizenden. En Marinus, zoontje van de lokale visboer wilden die niet teleurstellen. Aanvallen. Demarreren. Spurten voor de premies. ‘Daar gaat íe weer’, klonk het dan massaal van de stoepen.  Marinus  smijtend met zijn krachten eindigde als tweede.  Na de koers prijsuitreiking in de Kat in de Wijngaard, dé buurtkroeg.
Uit handen van de toen al legendarische Bet van Beeren kreeg Marinus zijn prijs. Van Van Beeren de schenkster, moest Henny even aan zijn prijs schudden. Wat een rinkelend geluid gaf:  gemaakt door een zilveren  rijksdaalder.
Bet Van Beeren, vanaf de jaren twintig vorige eeuw, uitbaatster van café ’t Mandje op de Amsterdamse Zeedijk, kwam als eerste openlijk uit voor haar seksuele geaardheid. Werd daardoor, samen met haar kroeg een icoon van de homo-emancipatie. En deed tijdens de oorlog het nodige verzetswerk. Voor haar inzet werd afgelopen februari een brug naar haar vernoemd.
Een knaak,  toen  een hoop geld, werd goed door Marinus besteed, want uitgegeven bij de snoepwinkels van Jamin.
Dan is het 2017. Marinus maakt de balans van zijn leven op. Kwam tot de conclusie dat het bekertje, voorzien van de tekst, ‘Geschonken door tante Bet,  niet verloren mag gaan.
Er bleef maar één optie over:  Café ’t Mandje. De kroeg, bijna een eeuw oud en inmiddels uitgebaat door Diana van Laar, het nichtje van Bet van Beeren. Diana,  vond het verhaal klevend aan het zilveren bekertje, prachtig, en nam dat graag van Marinus in ontvangst. Marinus hoeft niet ongerust te zijn. Zijn prijs, symbool aan zijn jeugd, staat midden in de kroeg in een kastje vol aan Bet van Beeren herinnerende memorabilia.

 

Waar een losse opmerking goed voor is

Copy of cruise99Rond 1980  schreef Herman Ketting, toentertijd student geschiedenis, zijn doctoraalscriptie met onderwerp De Amsterdamse Kermis in de 18e en 19e eeuw. Zijn onderzoek bracht hem onder meer in het Stadsarchief Amsterdam, waar  Ketting stuitte op wat waarschijnlijk de eerste hardloopwedstrijd ooit was. Inmiddels meer dan dertig jaar verder is hij zijn scriptie totaal vergeten. Tot vorige week. Want slechts één losse opmerking van mij  zorgde dat Ketting  op  scherp stond. Ketting en Stuyfssportverhalen, al  meer dan vier decennia  bevriend   waren aan de rol, wat staat voor een avondje stappen met bier, en een goed gesprek over sport. Op de losse opmerking dat hardlopen in Nederland  nog niet zó oud is werd door Kameraad Ketting, gepromoveerd historicus zeegeschiedenis weggewuifd. Volgens Ketting, een begenadigd verhalenverteller  moest ik maar eens gaan zoeken in de uitgaven van de Amsterdamsche Courant rond 1820. Volgens hem staat daar een aankondiging van een heuse loopmanifestatie. Een halve middag  bladeren en zoeken in de ‘klappers’ van de Amsterdamsche Courant , bevindend in het Stadsarchief, kwam  het avontuur van Jufvrouw Thilman tevoorschijn. Zie verhaal hierboven.
Foto: Herman Ketting, gepromoveerd historicus zeegeschiedenis

 

Als een stradivarius op een vlooienmarkt

jocovuilAan de zaak lag het niet. In tegenstelling tot de concurrentie kende Joco-Sport, racefietsenhandel in de Amsterdamse Marnixstraat, een groot, en uitgebreid assortiment.   Joco, opgericht in 1919,  was het eerste merk dat zijn karretjes in frisse opvallende kleuren spoot. Een provocatie tegen de heersende mores, want doe normaal dan doe je gek genoeg: in het calvinistische Nederland behoorde een racefiets zwart te zijn. Op een koersfiets van Joco hoefde  een renner zich niet te generen. De fiets waarmee in de jaren veertig mee werd geadverteerd met de slogan ‘zo licht als een vlinder’, was op zijn Italiaans, dus heel mooi, afgewerkt.  Met verchroomde lugsen, de verbindingsstukken tussen de buizen, was het merk zijn tijd ver vooruit. Ondanks dát werd  de fiets door de meeste renners vermeden. Alsof de kat op het dak zat, om maar wat bargoens te gebruiken. 
harmsmitsTerwijl bij de concurrent RIH-Sport een paar straten verder, de ene na de andere wereldkampioen werd verwelkomd, werd over Joco negatief gesproken. Waarbij de naam van eigenaar Toon de Jonge als rode draad fungeerde. De rol van De Jonge tijdens de oorlog schijnt niet zó fris geweest te zijn. Amsterdammers hebben wat dat betreft een collectief ijzeren geheugen. De  Jonge, ondanks zijn vermeende oorlogsverleden, was een groot wielerliefhebber. Veel renners lieten zich maar al te graag door de zaak uit de Marnixstraat sponsoren. Geen grotere opportunist dan een wielrenner. 
Joco-Sport, etalages en schappen vol met materiaal en kleding. Moesten de concurrenten ‘nee’ verkopen, dan hadden ze het in de Marnixstraat wel in huis. Evengoed  sloot Joco-Sport veertig jaar geleden voorgoed zijn winkeldeur.  Anno nu is een Jocofiets een zeldzaamheid, een collectorsitem. Voor racefietsenverzamelaars een gewild object. Stuyfssportverhalen kreeg, van een Nederlandse dame, wonende in een  Noord-Franse gehucht,  een uitnodiging om de fiets van haar vader op te halen. Waar in haar schuur  een vuurrode Joco, onder dikke stof stond.  Alsof een violist op een vlooienmarkt een stradivarius had ontdekt, dat gevoel.
fietsschoon 001De  bezitster, dochter van de overleden eerste eigenaar  vond het zonde om de fiets te laten verstoffen. Ze wilde er afstand van doen wat voor haar een emotioneel moment was.  Na een poetsbeurt in Amsterdam van een paar uur kwam een ongeschonden, meer dan vijftig jaar oude fiets te voorschijn. Even voor de kenners:  de fiets heeft een Sylveer Maessstuur, stalen Titan stuur- en zadelpen, Weinmannremmen, een stalen Huret cranckstel met spie, en  Campagnolo-versnellingen. De Joco  en andere historische fietsen in bezit van Stuyfssportverhalen, gaan ooit naar het Amsterdam Museum, want behoren tot het sportieve erfgoed van de stad.

Foto 1: Dik onder het aangekoekte stof. Foto 2: Amsterdamse beroepsrenner Harm Smits gesponsord door Joco. Foto 3: De fiets na een poetsbeurt. 

Museo del Cyclisme Gino Bartali

Copy of texasnieuw2011 059Fausto Coppi kreeg een pompeus en kolossaal graf. Mocht de argeloze bezoeker het graf in Castelania gemist hebben, wat onmogelijk is, dan wordt hij er op een andere manier wel aan herinnerd. Iedere huis, gevel, en schuur is voorzien van metersgrote afbeeldingen van Fausto himself. Tijdens het leven een campionissimo, na het overlijden volgt de heiligverklaring.  Dat kun je wel aan Italianen overlaten. Wat dat betreft hadden de tifosi van Gino Bartali, eertijds dé grote rivaal van Coppi, daar niet voor ondergedaan. Na het verscheiden van Gino Bartali, in 2000, rees het plan om in Ponte a Ema, geboortedorp van Bartali, de illustere dorpsgenoot blijvend te herdenken.  Tussen de eenvoudige huizen van Toscaanse architectuur  verscheen een betonnen kathedraal gewijd aan de tweevoudige Tour- en Girowinnaar. Copy of texasnieuw2011 060
Het Amici Museo del Cyclisme Gino Bartali was een feit.  Het museum, gevuld met een schitterende collectie historische wielerparafernalia, fietsen en foto’s, is een must voor iedere liefhebber. In tegenstelling tot het graf van Coppi is dat van Gino Bartali, van onthutsende eenvoud. On-Italiaans eigenlijk. Bartali’s laatste rustplaats is op zijn verzoek ontdaan van Roomse pracht en luister. Dat siert de man. Gino de Vrome, zoals zijn bijnaam was, is op het lokale kerkhof op drie hoog in de muur gezet. Boven hem rust zijn vader. Op de eenvoudige stenen afdekplaat slechts zijn naam, geboorte- en overlijdensdatum.

Stuyfssportverhalen was in Ponte a Ema op reportage. Lees  het verhaal hier onder.

De schoentjes van Gino

Copy of texasnieuw2011 049Je moet er iets voor over hebben. Het vergt dan ook enige inspanning. Want een spontaan bezoekje  aan het Gino Bartali Museum is er niet bij. Je komst dien je een dag tevoren  telefonisch aan te kondigen, wat niet zo eenvoudig was. Maar is die hindernis eenmaal genomen, dan ligt de weg vrij naar Ponte A Ema, geboortedorp van de campionissimo en locatie van het museum. Ponte a Ema, ergens aan de voet van de Toscaanse heuvels,  klein, hooguit wat straatjes, gele huisjes, de gebruikelijke kroeg en wat onduidelijke middenstand. Zoeken naar het museum hoeft niet. Alleen een visueel gehandicapte medemens ziet het over het hoofd. Tussen de oude huisjes staat in Stalinistische stijl opgetrokken een monsterlijk betonnen gedrocht. Je verwacht dat er één of andere partijsecretaris naar buiten komt maar dat blijkt Andrea Bresci te zijn, directeur, archivaris en beheerder van de collectie.  Andrea, charmant, gesoigneerd, schorre stem, persoonlijke vriend van Gino, verwelkomt Stuyfssportverhalen.
Het is meteen duidelijk dat er bij de bouw niet op een euro meer of minder is gekeken. Trappenhuis en de rest van de inrichting is van degelijk peperduur Italiaans marmer. Maar wij komen niet voor stenen noch voor architectuur. Dat laten we maar aan anderen over. We willen de fietsen van Gino Bartali zien. Die karretjes waarop De Vrome, zoals zijn bijnaam was, het wielerleven van onze grote held Fausto Coppi zo zuur mee maakte. Andrea trippelt al ratelend en kwetterend de trap op, maakt een deur open en we staan in  een grote zaal. Adem stokt voor heel even. Copy of texasnieuw2011 034
We bevinden ons in een schatkamer. Aan de muren de ingelijste shirts van Gino, foto’s, en langs de zijkanten de collectie fietsen. In één blik zie je de evolutie van de racefiets. Tientallen koersfietsen van begin van de eeuw tot aan de jaren vijftig, een scala van Italiaans vakwerk, staan gerestaureerd te pronken. In het midden van de zaal staan de pronkstukken want Gino’s karretjes en ander parafernalia zoals zijn overwinningsbeker van de Tour 1948.
Andrea Bresci,  geen woord buiten de grenzen sprekend. wijst in een groots gebaar naar een glazen kast waarin de laatste fiets waarop  Bartali actief was, als een Sneeuwwitje de eeuwen gaat trotseren  Dat is het betere werk waarvoor wij zijn gekomen. De fiets, gebutst, lekke tubes, het stuurlint nog doordrenkt van het zweet van zijn berijder, is een icoon.  De beheerder van de collectie merkend van onze indruk gaat helemaal los. Met veel gevoel voor dramatiek  laat hij een fiets uit de jaren dertig zien: het karretje waarop Julio Bartali, het jongere  broertje  van Gino, in 1936 verongelukte. Julio werd twintig jaar. Veel tijd voor emoties is er niet. Andrea is druk doende vitrinekasten open  te maken. De licenties van Bartali dwarrelen over de tafel. 
Copy of texasnieuw2011 046Aandoenlijk zijn de Scarpina da Corsa,de koersschoentjes van Gino.  Na achtereenvolgens de onder de naam ‘Bartali’ uitgebrachte scheermesjes en ander klein spul getoond te hebben, troont de directore ons mee naar de bibliotheek. De laden gaan open. Rijen ingebonden jaargangen sportbladen, fotoboeken en krantenknipsels  staan in rotten van vier opgesteld.  Verzamelaars zijn bereid daarvoor hun moeder te verkopen. Andrea Bresci, kind van zijn volk en groot gebracht met opera en andere dramatiek, besluit de rondleiding met een grootse finale. Een stalen kast gaat open. Op de planken liggen honderden in plastic ingepakte wielershirts van alle profploegen die sinds de oorlog op de Italiaanse wegen actief waren. 
 Met veel aplomb beëindigt Bresci de rondleiding en laat ons beloven even naar het graf van zijn grote held te gaan. Het museum van Gino Bartali, een bezoek meer dan waard.

Simpele stoeltjes barstensvol historie

de-meerHet zijn niet de patserige, glimmende bokalen, bekers en schalen, die synoniem zijn voor sportgeschiedenis. In de clubhuizen en  de sportmusea struikel je erover. Voor Stuyfssportverhalen zijn de kleine, anonieme, en verborgen parafernalia dé echte sportschatten.
Vanuit het slaapkamerraam zag je ze. En als je voordeur uitstapte, was het maar één blik naar links werpen. Dominerend boven Betondorp stonden de lichtmasten van Stadion De Meer. Je wist dan dat het goed was, je dag kon niet meer stuk. Het Ajax-Stadion, dertig jaar mijn buurman. Aan het eind van de straat grijnsde de ingang van de Diemerzijde je toe.  Het begrip ‘Ajax’ ging voor ons verder dan een voetbalclub. Voor Stuyfssportverhalen was het pure nostalgie. Als stadionspeaker Willem Steenbergen de opstellingen van beide teams afriep, was het of hij in mijn kamer stond te brullen. Het reclamedeuntje van sigarettenmerk Caballero (‘Ai, ai, ai, dat is pás een sigaret’!) zong mijn toen tweejarig dochtertje feilloos mee.  En telkens een verrassing dat het serviesgoed in de keukenkastjes zo hard kon rinkelen als bij een doelpunt. Ajax, brandend middelpunt van de buurt. Hele ploegen Betondorppensionado’s staken in de middag de Middenweg over. Geen training werd overgeslagen. betonbrug 004
En in de winter stond Stuyfssportverhalen op de Diemerzijde in vak G: en was na de wedstrijd binnen vijf minuten weer thuis. Dat is allemaal verleden tijd. Megalomane idioten hadden andere plannen. Op het terrein van het gesloopte Stadion verscheen een zielloos nieuwbouwwijkje. Waar Stuyfssportverhalen, meer dan acht jaar lang met een grote boog om heen fietste, want het deed té veel pijn.  Betondorp zal nooit meer Betondorp zijn zoals het was. Maar toch…toch gloeit er nog een heel klein lichtpuntje van het glorieuze verleden. Met dank aan die ene supporter in de Ploegstraat. Uit de puinhopen van het inmiddels gesloopte Stadion redde hij drie stoeltjes, ooit op de Reynoldstribune, en schroefde dat in zijn gevel.  Zelden stonden  drie simpele stoeltjes symbool voor zoveel sporthistorie. 

De fiets van Hein

Vijftig jaar stond de fiets in een berging verscholen. Onder een dikke laag stof en vuil, met platte tubes én het stuur omhoog werd hij ontdekt door Stuyfssportverhalen. Volgens hedendaagse maatstaven is het een hopeloos, ouwerwets, gedateerd geval. Maar bij sporthistorici doet het het hart op hol slaan. Aan de racefiets van het merk ‘Nieuwenhoff’, kleeft namelijk een stukje onvervalste Amsterdamse wielergeschiedenis. Het is de koersfiets van tourlegende Hein van Breenen, zoon van een groentenman en geboren en getogen in de Nieuwmarktbuurt. Voor de niet kenners: begin jaren vijftig was Van Breenen dé meesterknecht van Wim van Est en Wout Wagtmans, en reed meerdere keren de Tour de France.
Oudere buurtbewoners kunnen het zich nog wel herinneren dat Hein, na zo’n Tour, gehuldigd werd, voor de groentenzaak van zijn ouders, in ‘zijn’ Korte Koningsstraat. Hoewel in Frankrijk actief op een fiets van het merk Locomotief, want sponsor, koerste Hein het liefst op zijn Nieuwenhoff, gebouwd in de Tweede Boomdwarstraat, hartje Jordaan.
Framebouwer Jan Nieuwenhoff had, in tegenstelling tot concurrent RIH-Sport, vlak om de hoek gevestigd, maar twee bekende renners op zijn merk rijden: Henk Faanhof en Van Breenen. En dat mocht iedereen weten. Nadat Faanhof, óp een Nieuwenhoff,  in 1949 de wereldtitel op de weg greep, voorzag  Ome Jan, zoals hij genoemd werd,  zijn fietsen met de kreet ‘Type Wereldkampioen’. En Van Breenen’s Franse avonturen verschenen ook de Reynoldsbuizen.  Hein van Breenen, prof van 1952 tot 1962, verkocht, na beëindigen van zijn loopbaan, de fiets aan buurman én vriend Ab Frantz.
Nadat Ab, 84 jaar, scherp van lijf en geest, een aantal jaren op zijn racefiets gereden had, verdween het karretje in de berging. Frantz, heeft Hein diens hele leven meegemaakt. Was zijn supporter, stond vooraan bij de huldigingen, ging met hem mee naar de koers en was erbij toen Van Breenen in 1990, een, later fatale, hartaanval kreeg.
Hein van Breenen, zestig jaar geworden  én Jan Nieuwenhoff, gestorven in 1964, zijn geschiedenis maar dé fiets is er nog. Als het vuil weg geveegd is komt ongeschonden lak te voorschijn. De fiets, afgemonteerd met toenmalig high-tech materiaal waaronder het allereerste spieloos trapstel gemaakt door Stronglight, is een stoffelijk relikwie van een rijk Amsterdams fietsverleden.

Het Pak…

Of ik even meekwam want iemand had iets voor mij. En dat ‘iets’ bevond zich in een halfduistere schuur, waar in een hoekje, als een hoopje cokes in elkaar gefrommeld, een zwart lederen, beschimmeld, en uitgeslagen motorpak lag!
Dat het niet de outfit van een gemiddelde motormuis was, was te herkennen aan dat ene woord op het pak: ‘Vredestein’! Een magisch woord in de stayerssport  van weleer, want sponsor van de banden! Een oud leren stayerspak dus, de werkkleding voor een gangmaker.
Raar, maar er doemden direct beelden op van mijn eigen armetierige stayerscarrière (foto: rechts
): fietsen achter zware motoren, dat blijft je levenlang bij. Bij het aanraken van het leer voelde ik weer adrenaline door de aderen kolken, veroorzaakt door  de angst die ik steevast had vlak voor het startschot.  Niet dat ik nou zo’n grote rolrijder was. Welnee, ik was maar programmavulling. Maar evengoed toch drie jaar achter die ijzingwekkende  motor gereden…
En dan de geur die uit dat motorpak opsteeg. Een ‘gewoon’ mens rook een onfrisse, penetrante kelderlucht. Maar dat zijn natuurlijk gewone stervelingen! Want wie ooit gestayerd had, ruikt de aroma van motorolie, verbrand rubber, een vleugje angst, de geur van elkaar ‘flikken’ en de stank van de combine…
En verdomd, hoorde ik in die schuur niet heel zachtjes de sound
van brullende motoren, het gegier van de meedraaiende rol, en de stem van stadionspeaker Wim van  Steenbergen, die zo mooi kon roepen ‘zware motoren in de baan’? Dat was ooit. Want het stayeren leidt nu een marginaal bestaan, kapot gemaakt door de malafide praktijken van de gangmakers….
Het beschimmelde, stinkende motorpak staat dan ook symbool voor de teloorgang van het stayeren…

Foto: Jan Onclin

error: Inhoud is beschermd!
%d bloggers liken dit: