Weg medailles met dank aan buikloop en verkoudheid

Een geheide Olympische medaillekandidaat. De meiden van de dubbel-4 behoorden dan ook tot de wereldtop.  Grootspraak? Niet als je tijdens het wereldkampioenschap roeien 1986 derde werd.  Vanaf dat jaar begon de glorie. Bij ieder groot  toernooi zat de ‘dubbel-4’ in een finale. Voor Jos Compaan, Marjan Pentenga, Nicolette Wessel en Marijke Zeekant mochten de Olympische Spelen van Seoul beginnen. Graag. Ze waren favoriet. Maar dan is er de beruchte wet van Murphy. Vlak voor het roeitoernooi gaat het mis.  En niet zo’n beetje.
Enfin, Marijke Zeekant weet dat nog precies. Eerst vertellen dat ze aan die Spelen geen trauma heeft overgehouden. Maar het schrijnt toch. ‘Goud’ was volgens haar sowieso geen optie. Daar zorgden die geprepareerde Oost-Duitse meiden wel voor. De laatste wonnen iedere wedstrijd met meer dat tien seconden vér voor het veld uit. Zilver of brons… Dat was allesbehalve een wilde droom.
Maar dan moet slagvrouw Jos Compaan geen buikloop krijgen: waar ze kilo’s lichaamsgewicht mee verloor. Wat ten koste ging van spierkracht. Met ook nog eens een snipverkouden Marjan Pentenga  werden de series begonnen.
Waar aan de finish alleen maar teleurstelling lag. Marijke Zeekant, toen tweeëndertig jaar, en haar meiden werden uitgeschakeld voor de finales. Eenmaal hersteld van alle malheur werd de kleine finale oppermachtig gewonnen: wat de frustratie  alleen maar vergrootte.
Evengoed kijkt Zeekant met heel veel plezier op haar enige en laatste Olympische Spelen terug. Wat ze daarvan het mooiste vond? Niet alleen het grote cultuurverschil in Azië, maar vooral al die sporters bij elkaar. Die elkaar iedere dag in het Olympisch dorp maar vooral in de grote eetzaal, tegen kwamen. Het maakt nú nog steeds een grote indruk. Zeekant had dan weliswaar geen medaille overgehouden maar genoeg andere stoffelijke herinneringen. Zoals het Olympische diploma behorend bij de zevende plaats. Maar ook het Olympische colbertje en de wedstrijdkleding.

Lerares lichamelijke opvoeding Zeekant, inmiddels bijna zestig jaar, is zo een sportliefhebber pur sang. Na Seoul startte zij een heel andere sportcarrière: de triatlon. Daar behoort zij al decennia tot de veteranenwereldtop. Wat  meerdere nationale- Europese- én wereldtitels opleverde.

Geen boksglorie maar de hel van het Oostfront

Nein! Hij was nou niet bepaald hét beeld van een Germaanse superkrijger.  Zo één waar rassenwaanzinnige Adolf prettige gevoelens van achter zijn geüniformeerde gulp kreeg. Hij was weliswaar blond, had blauwe ogen, maar was een dreumes. Een ventje van amper eenenvijftig kilo. Kwam als bokser amper boven de ringtouwen uit. Willi Kaiser had wél iets waar zijn Führer verlekkerd bij stond te knikken. Willi was dapper. Zat vol strijdlust, en altijd bereid tot dé strijd. Goed voor  een bokser.  Kaiser,  uitkomend in de vlieggewichtklasse, mocht het Vaterlant vertegenwoordigen op de Olympische Spelen van Berlijn. Waar hij zich door de voorrondes heen vocht. Ten koste van Guillermo Lopez uit Chili, Fidel Tricánico uit Uruguay, Alfredo Carlomagno uit Argentinië. Dan is het 15 augustus 1936. Een uitverkochte Deutschlandhalle met twintigduizend toeschouwers. Willi Kaiser, vierentwintig jaar, jongen afkomstig uit Rijnland-Westfalen, in de finale tegen de Italiaan Gavino Matta. De laatste kreeg er flink van langs. Willi was in vorm.  En Matta  vol met trucjes. De laatste,  twee pijnlijk dichtgeslagen ogen, verdedigde  zich steeds té laag en sloeg daarbij zijn tegenstander regelmatig onder de gordel. Voor de kleine Kaiser maakte dat geen reet uit. Hij won toch, en liet zich als eerste Duitser een gouden medaille bij het boksen omhangen.
Met op de conduitestaat honderdachttien gevechten waarvan er tachtig gewonnen,begon de zon voor Willi te schijnen.Maar de wegen des Heren zijn ondoorgrondelijk, om er maar een Bijbelse kreet tegenaan te gooien. Geen roem, met de bijbehorende financiële revenuen, maar  het Feldgrau van de Wehrmacht.
Operatie-Barbarossa, de Duitse inval  in Rusland. In plaats van het ritmische geluid van touwtje springende boksers,  het geratel van machinegeweren.

Hoogstwaarschijnlijk hoorde Willi vaag in gedachten de echo van het applaus en gejuich in de bokszalen, toen hij door de Russen krijgsgevangen werd genomen. Willi Kaiser, uit krijgsgevangenschap gekomen kwam  pas in 1949 terug in zijn geliefde Rijnland terug.

Bron onder meer: ‘Olympia 1936’, uitgegeven door Cigaretten-Bilderdienst Hamburg in 1937.

Foto 2: Het Duitse Olympische boksteam, met tweede van rechts, Willi Kaiser.

Olympische droom spatte uiteen

Je wordt  als bokser afgevaardigd naar de Olympische Spelen van Mexico 1968. Het kledingpakket zit in je koffer. Je bent in bloedvorm. Je hebt kans op een medaille. Samen met de Olympische ploeg reis je af. Om twee dagen voor de opening te vernemen dat je niet mee mag doen. Dat over kwam Henko Baars. In zijn stamkroeg hartje Jordaan vertelt de vroegere bokser zijn verhaal.

Wat het boksen hem uiteindelijk had gebracht? Met zijn vingers  maakt hij twee nullen. Niets. Helemáál niets. Ja, teleurstelling. Dat laatste is een eufemisme. Want wat Henko Baars overkwam is voor een sporter een gruwelijke nachtmerrie. Met een garantie op een levenslange trauma.  Bijna vijftig jaar later knaagt dat  nóg aan hem. Verbitterd is hij niet. Wél teleurgesteld. De voormalige bokser heeft zijn sportcarrière al lang achter zich gelaten. Maar begin niet over dat ene incident in 1968. Hij loopt verbaal meteen leeg.  Het was dan ook geen kattenpis. Baars amateurbokser, drievoudig Nederlands kampioen. Begin jaren zestig een gevreesde pugilist met in zijn twee vuisten een knock-out. Baars werd goed genoeg bevonden om Nederland te vertegenwoordigen op de Olympische Spelen van Mexico. Wat een opmaat werd voor een groot sportdrama. Henko Baars, jongen afkomstig uit de Jordaan, en  trainend op de boksschool van Bep Kneppers gevestigd in de Haarlemmerhouttuinen. Een  voormalige middengewicht, die zich zelf  geen technische bokser noemt. Niet zo’n berekenende puntenscoorder. Hij was een knokker en sloeg zijn tegenstanders het liefst neer.  Om dat te doen moet je wél ‘eerst zelf nemen’. Incasseren. De klappen opzoeken. Dan pas kun je ze ook uitdelen. Dat lukte de Jordanees  aardig.

Waarom nooit prof?
Van de meer dan tachtig partijen won hij de helft  op knock-out. Baars neemt een slok Spa. Boven het kroegrumoer uit vertelt hij verder. Waarom hij  nooit prof werd? Voor de vroegere champ   een aftelsom. Als amateur trok hij door heel Europa. Zag iets van de wereld. En had ook een heel team achter zich. Als  prof kwam je nergens. Moest je alles alleen opknappen.  Henko Baars,  met zijn eigen typische manier van boksen, trok volle zalen. Vooral tijdens de boksgala’s gehouden in het  Krasnapolsky van de jaren zestig. Met Henko in de ring was spektakel verzekerd. Ook buiten de ring. En daar ging de Jordanees behoorlijk de fout in. Van een bokser wordt geacht  om in het maatschappelijke leven nooit de vuisten te gebruiken. Makkelijk gezegd. Daar moest je indertijd mee in de Jordaan aankomen. Volgens Baars werd hij op straat regelmatig uitgedaagd. Tot zo’n uitdager te ver ging. Baars sloeg hem neer.  Een schorsing van twee jaar volgde. Om in mei 1968 ijzersterk terug te komen in de ring.

Staalharde rechtse
Tijdens het jubileumtoernooi van de Boksbond stond een supergetrainde Henko Baars tegen de Russische middengewichtkampioen Stanislav Stroemkis. De laatste kreeg van Baars een ‘staalharde’ rechtse op de kaak en ging neer. Het publiek sprong  op de stoelen.  Uiteindelijk verloor Baars de partij op één punt. Voor de keuzecommissie was het duidelijk: Baars mocht naar de Olympische Spelen van Mexico. Nadat de middengewicht in Zeist na een grondige conditietest uitgevoerd door artsen van het NOC, was goedgekeurd, kon hij, bij Perry van der Kar op de Overtoom, zijn Olympische kledingpakket ophalen. 
Niet alleen fysiek werd Baars door de molen gehaald, ook het hoofd. Dokter Van Win, bondsarts van de boksbond,  vroeg aan zijn collega De Jongste, arts van het toenmalige NOC   toestemming voor een EEG van de hersenen van Baars. Twee dagen voor het vertrek naar Mexico, wordt De Jongste opgebeld door de voorzitter van de boksbond met de mededeling dat er iets aan de hand was met Baars’  EEG.   Waarmee aan de horizon het drama voor de Jordanees opdoemde. Van Win hield de uitslag van de scan voor zichzelf. Baars vertrok onwetend  naar Mexico.

Geen tijd
Tussen beide artsen ontstond in Mexico grote onenigheid waarvan Baars de dupe werd. De bokser wist dat er iets speelde. Terecht. Voor aanvang van het toernooi moesten alle EEG-uitslagen verplicht overhandigd zijn aan de overkoepelende arts genaamd Herngreen.  De laatste  kreeg deze. Op  één na, die van Baars. Nadat Herngreen aan Van Win vroeg waar de EEG van Baars bleef antwoordde de laatste dat hij geen tijd hier voor had.   Op grond daarvan werd de bokser reglementair, vlak voor de opening van de Spelen op het vliegtuig gezet richting Amsterdam. Een Olympische droom spatte uit elkaar. En een levenslange frustratie begon.
Bij terugkomst nam Baars contact op met de afdeling neurologie van wat nu  het Leids Universitair Medisch Centrum is. Na een EEG én meerdere hersenonderzoeken kon men geen afwijkingen vinden. Baars werd goed gekeurd.

Geen weg terug
Henko Baars, inmiddels vijfenzeventig jaar weet het nog allemaal goed. Hoe de boksbond hem liet vallen, en nooit meer iets van zich liet horen. Ook dat hij een medaillekandidaat was. 
Ach, er is nu voor Baars geen weg meer terug, is zijn antwoord op de vraag hoe het nu gaat met hem. Hij heeft een goede en mooie tijd gehad met boksen. Heeft veel gezien van de wereld. Na een tamelijk turbulent leven is hij nu gelukkig met zijn bestaan. Hoewel hij er alleen voorstaat hoor je hem niet klagen.  Of hij behalve zijn frustraties  nog iets aan die Spelen heeft overgehouden? Ja, zijn Olympische colbertje, wedstrijdshirt en broek. Die doet hij nooit meer weg. Want ondanks de teleurstelling zijn die hem heel lief.

Foto 3: Links trainer Bep Kneppers met Henko Baars.

Foto 4: Henko Baars in zijn stamkroeg hartje Jordaan.

Niet geschoten altijd mis

skipat1De Winterspelen van 2014. In de waan van het moment gaat deze blog terug naar de Spelen van 1936 waarbij  de wederwaardigheden van een Duitse ‘Ski-Patrouille’, wat nu biathlon is, wordt beschreven. Stuyfssportverhalen zocht de geschiedenis van de jongens van dit team uit. En kwam terecht op de digitale Duitse oorlogskerkhoven.

De signalen waren overduidelijk. En werden niet opgepikt. De opmaat voor de totale  Untergang werd namelijk negen jaar eerder ingezet. Gebeurde tijdens de ‘Militair-Ski-Patrouille’,  een demonstratiesport op de winterspelen van 1936, én voorloper van het hedendaagse biathlon.
Garmisch-Partenkirchen 1936 dus. Aan de start negen militaire ploegen van vier soldaten. De Duitse formatie gerekruteerd uit de befaamde Alpenjagers Brigade van de Wehrmacht, behoorde tot het neusje van de militaire zalm. Dat een biathleet, strak gekleed in netvliesverscheurende kleuren, en voorzien was van een  spacy lichtgewichtgeweer, dat kwam achtenzeventig jaar geleden alleen maar voor in een hallucinerende trip. De jongens van de  Alpenjagers streden gewoon in hun militaire kloffie. Op de rug een karabijn. Jaren van Pruisische tucht, dril en training hadden Herbert Leupold, Johann Hieble, Herman Lochbühler en Michael Kirchmann, geestelijk en lichamelijk gehard. skipat2
Al was er een sneeuwstorm of andere helse weerberichten losgebarsten, het had ze geen reet uit gemaakt. Ze gingen dan ook voor de eer van het Vaterland.   In de  godszalige onwetendheid wat ze zes jaar later in de Siberische hel van het Oostfront stond te wachten, vertrok het  kwartet.
De zon scheen uitbundig, ‘maar’ vijf  graden onder nul mét perfecte sneeuwomstandigheden. Wat wil een  modale Alpenjager nog meer…? Het parkoers van vijfentwintig kilometer met een hoogteverschil van zeshonderd meter grijnsde hen tegemoet. Waar tussen het skilopen werd geschoten op een doel, honderdvijftig meter verder. Als schietschijf fungeerden opgeblazen luchtballonnetjes. Een ballon missen stond voor drie minuten straftijd. Terwijl prinses Juliana met verloofde Bernard in Garmisch aan de lunch zaten, skiede de Duitse formatie regelrecht in een nachtmerrie.
Onder toeziend oog van Reichskriegsminister General Oberst Von Blomberg finishte de Deutsche Ski-Patrouille op een beschamende vijfde plek. Ver achter winnaar Italië. Het had een waarschuwing moeten zijn. Tijdens de Slag bij Stalingrad waren de Russische scherpschutters superieur aan hun tegenstanders.
skipat3De nederlaag voor de elite van de Alpenjagers op de Spelen was het voorgeborchte van de hel. Van het kwartet  Duitse biatleten overleefde maar twee de oorlog. Johann  Hieble, 34 jaar, sneuvelde in het vroege voorjaar van 1945. Herbert Leupold, ook 34 jaar, vertrok op 22 december 1942 in de buurt van Navaginskaya, Oostfront, naar de Grote Soldatenhemel.

Bron: ‘Olympia 1936’, uitgegeven door Cigaretten-Bilderdienst Hamburg, in 1936. De site van Volksbund Kriegsgräberstätten.

Foto 1 en 2: Het Duitse team. Foto 3: De finish van de winnende Italianen.

De medaille ligt ergens in een laatje

Wat een feest was dat in de Amsterdamse Spaarndammerbuurt. Buurtbewoner Leijn Loevesijn, nog maar net negentien jaar jong, schreef wielergeschiedenis. Samen met maatje en clubgenoot Jan Jansen werd op de  Spelen van Mexico, 1968 zilver behaald. Het tandem Loevesijn-Jansen met ‘aandrijfmotor’ Leijn, achter de kont van stuurman Jansen. In een sterk deelnemersveld werd de tweede plaats behaald.  Een prestatie die op zijn waarde ingeschat moet worden. Heel eervol. Meer zat er namelijk niet in. Tegenstanders en winnaars de Fransen  Trentin en Morelon, beroepsamateurs, beheersten al jaren de tandemdiscipline. De Fransen waren een maatje te groot voor het Nederlandse koppel. Maakte ook niks uit. Het zilver was meer dan waarop gehoopt was. Bondscoach Jan Derksen was ieder geval euforisch. 
Het was Derksen die niet alleen het sprinttalent van Loevesijn ontdekte, maar ook aan de basis stond van het succesvolle koppel.  Een jaar voor ‘Mexico’ bestond de combinatie  Loevesijn/Jansen nog niet. Jansen  zat op de tweezitter met Wim Koopmans. De  laatste werd betrapt op dope, wat voor de Rotterdammer letterlijk het begin van een menselijke tragedie werd.  Exit voor  Wim, maar mazzel voor de piepjonge aanstormende Loevesijn. Leijn werd door bondscoach Derksen ijlings gedropt achter de rug van de door de wol geverfde sprinter Jansen.  Een zilveren greep. Het Olympische wielersucces werd in de kranten bejubelt met zeskolomskoppen. In Amsterdam, bakermat van de jongens, want beiden lid van wielerclub Olympia, ging het succes niet ongemerkt voorbij.
Na terugkomst in de Spaarndammerbuurt, thuisbasis van  Loevesijn, werd een grootse ontvangst voorbereid.  Met drumbands voorop volgde een zegetoer door de buurt. Een jaar later kon Derksen op zoek naar een nieuwe aandrijver. Loevesijn, besloot munt te slaan uit zijn sprinttalent.
Als profsprinter kende de Amsterdammer een redelijke carrière want werd in 1971 wereldkampioen. Vijf jaar later borg Loevesijn de koersfiets op. In de burgermaatschappij vond Loevesijn zijn weg als werkvoorbereider bij de dienst ‘Waterbeheer en riolering’ van de gemeente Amsterdam.
Leijn Loevesijn nu drieënzestig jaar oud, weet niet precies waar hij zijn zilveren plak heeft gelaten. Ergens in een laatje, zoals hij dat onverschillig vertelt. En dat is natuurlijk een pose. Want anno nu is de gewezen champ nog steeds héél trots op zijn Olympische succes. En het is meer dan veertig jaar geleden. Maar nog steeds heeft Loevesijn contact met Jan Jansen. Old soldiers never die, helemaal niet als ze gezamenlijk de Olympus beklommen hebben.

Jan Huppen een stylist met trotyl

Als Huppen niet naar de Spelen mag, wie dan wel’?, riep trainer Dick Groothuis in wanhoop uit. Groothuis  begreep er niets meer van. Nog twee maanden te gaan voor de Olympische Spelen van Tokio, 1964 en nog verkeerde zijn pupil Jan Huppen in onzekerheid. Jan Huppen, zijn Jantje, vlieggewicht, vierenvijftig kilo schoon aan de haak en nog geen 1.60 meter lang, was even daarvoor kampioen van Nederland geworden. En dan  niet met een gelukstreffer. Huppen, pas drie jaar in de ring,  twintig gevechten, waarvan zeventien met winst. Een betere conduitestaat was niet te overleggen. Ondanks dát had Huppen zijn uitnodiging voor de Spelen nog steeds niet binnen.
De Amsterdamse vuistvechter, een voormalig voetballer die het met zijn elfen iets te veel vond, meldde zich als jochie van zeventien bij de boksschool van Groothuis,  in de hoofdstedelijke Warmoesstraat. In de  illustere boksgym van Groothuis, op de zolders van een zeventiende eeuws pand, werden de kampioenen gemaakt. Ook Jan Huppen. De vlieggewicht, trotyl in zijn knuisten was ook nog eens een stylist want won vier keer een  stijlprijs. Een zeldzame combinatie. De boksbond en het Olympisch Comité zagen dat allemaal iets anders. Jan Huppen heeft geen internationale ervaring was het argument. Dat  laatste  was niet waar. Ook in Europa had Huppen een spoor van knock outs achter zich gelaten, want klinkende overwinningen in Parijs, Wales en Duitsland.
 Twee maanden later stond Jan Huppen tóch in de Olympische ring van Tokio. En daar werden de hoog gespannen verwachtingen niet ingelost. Jan, tegen de Amerikaan Louis Henry Johnson leed een volkomen onnodige nederlaag. Na afloop in de kleedkamer vroeg Huppen zich radeloos af hoe dát nou kon. Volgens Groothuis was de verdediging van zijn jongen prima,  slipte keurig weg bij aanvallen, maar vergat één ding.  Jan had zich tegen de kop grotere tegenstander ‘in moeten te vechten’ en meer initiatief moeten tonen.
Voor Jan Huppen waren de Spelen voorbij voor hij er erg in had. En toch, toch schreef hij geschiedenis. Maar dan niet in de boksring maar in de Budokan, hét judopaleis van Tokio. Huppen, samen met Jan de Rooij, ook bokser uit de school Groothuis, waren getuigen van de historische overwinning van Anton Geesink. Nadat de Utrechtse reus tot overwinnaar was uitgeroepen stormden twee toeschouwers uitgelaten de mat op. Het duo werd niet alleen met een simpel handgebaar door Geesink terug gestuurd maar ook vereeuwigd op het celluloid. Op de filmbeelden van Geesinks  historische zege, regelmatig vertoond, blijft Jan Huppen voor eeuwig de jongen, ‘Jantje Huppen’, dat boksertje uit Amsterdam dat het nét niet haalde.

Bron: De Waarheid en Het Parool, jaargang 1964

Jaren van opoffering wreed verstoord

Vanaf de lagere school door zijn vader opgeleid tot bokser. Pa, een van de beste boksers uit de Nederlandse geschiedenis, en eigenaar van een gerenommeerde boksschool, had  goed werk geleverd. Peter Zwezerijnen, mocht als bokser zijn land vertegenwoordigen op  de Spelen van Barcelona. In een interview, paar weken voor aanvang, schetste hij alvast het scenario. Eenmaal op het podium zal hij gaan janken van geluk, vertelde de middengewicht. Een medaille, ongeacht de kleur, zal het mooiste zijn wat hem in het leven overkwam. Peter Zwezerijnen jong, sterk, en barstensvol zelfvertrouwen. En terecht. Een vierde plek op de wereldranglijst en zilver op het Europees kampioenschap geeft moraal.  Wat kon er voor hem mis gaan op de Olympische Spelen?
Nou het ging mis. Faliekant zelfs. Buiten zijn schuld nog wel.  Eén groot drama werd het, waarbij de tranen rijkelijk vloeiden. Maar dan wel van pure ellende. Het leven kan heel wreed zijn voor een jonge ambitieuze sportman. Het Olympisch dorp, een week voor aanvang. Na een training nog even in het Turks bad. Altijd goed voor een sporter om vuile stoffen uit te zweten. Wat een relaxed uurtje had moeten worden, werd een hels moment. Het hagelnieuwe stoombad, niet goed afgesteld,  spuit, ongecontroleerd gloeiend hete stoom: op de voet van Zwezerijen.  Met tweedegraadsbrandwonden wordt ijlings koud water opgezocht. Het kwaad was al geschied. Bij de keuring, twee dagen voor het toernooi, en reglementair verplicht voor boksers, wordt de Utrechter afgekeurd. Zijn wereld stortte in. Weg droom. Zwezerijnen, gewend om harde klappen te krijgen, had gehuild als een kind. Jaren van zelfopoffering teniet. Een klacht indienen tegen het I.O.C. werd hem afgeraden. Was slecht voor de Nederlandse ploeg, hielden officials hem voor.
Na de Spelen was de motivatie weg. Nooit meer zal Zwezerijnen de ring betreden. Twintig jaar later kijkt  hij met gemengde gevoelens terug op wat zijn ultieme sportmoment had moeten worden. Het is gebeurd, vertelt hij tegen Stuyfssportverhalen. Het leven gaat verder, om er maar een cliché tegenaan te gooien. Ook voor de onfortuinlijke sporter, die samen met zijn twee broers boksschool De Voltreffer in Nieuwegein runnen.  Inmiddels staan er weer drie nakomelingetjes  te trappelen om de ring in te mogen. Aan  Peter Zwezerijen zal het niet liggen dat zijn zoons de Olympus gaan beklimmen.
Van de  naam Zwezerijnen zijn ze nog niet af. 

Tijdens uur U was zijn lijf gesloopt

Het knaagt, steekt. Met de jaren beseft hij wat een kans er is gemist. En toch, toch kan hij zich zelf niets verwijten. Aan zijn voorbereiding had het niet gelegen. Alles, maar dan ook alles had hij er voor gedaan. Alle voorgaande  internationale toernooien, waaronder het prestigieuze Golden Gloves van Californië, werden gewonnen. Een medaille bij de Olympische Spelen van Los Angeles, 1984, lag al klaar. Het Amerikaanse sportblad Sport Illustrated  tipte hem als dé favoriet. Door een boycot van de Olympiade deed  nummer één van de wereld, een Cubaan, niet mee. Voor Pedro van Raamsdonk, in 1984 tweede op de wereldranglijsten, kon er niets meer mis gaan. Of toch wel.
De Amsterdammer ging in  Californië de top van de Olympus beklimmen, maar bleef halverwege steken.  Tijdens het uur U was zijn lichaam gesloopt. Helemaal op. Overtraind. Zelf wijt hij dat aan een gebrek aan medische begeleiding. Pedro van Raamsdonk, middengewicht, schoon aan de haak 78 kilo. Voor zijn gewichtsklasse  drie kilo te zwaar.
In het bloedhete Los Angeles moest hij iedere dag die kilo’s aftrainen. Uren touwtje springen in een plastic jas. Dagen zonder water drinken. Met een uitgeput lijf wist Van Raamsdonk de eerste twee partijen nog te winnen. In de derde verging alle hoop. Pedro van Raamsdonk, gedoodverfd medaillewinnaar verloor: van een tegenstander die hij normaal niet ‘zag staan’.  Nog één keer werd de accu opgeladen. Een vijfde plaats was het hoogste op de Olympiade van 1984.  Geen medaille, maar een diploma. Dat laatste moet ergens in een brandweerkazerne, onder het stof, liggen.  Om zich nóg eens vier jaar op te laden, weer alles opzij te zetten, kon hij niet meer opbrengen. Een proflicentie werd aangevraagd.
Pedro van Raamsdonk stond tijdens zijn bokscarrière meer dan driehonderd keer in de ring. Werd Europees kampioen en tien keer kampioen van zijn land. Slechts dertig keer werd verloren. Negenentwintig jaar jong, werden de bokshandschoenen definitief opgeborgen. Werd taxichauffeur. Doodongelukkig zat hij aan het stuur. Een advertentie voor brandwacht in de krant veranderde zijn leven. Inmiddels werkt de voormalige Olympiër als hoofd brandwacht bij de Amsterdamse brandweer. Pedro van Raamsdonk, 51 jaar, maakt ondanks zijn Olympische echec een gelukkige indruk. Bij de brandweer is hij helemaal op zijn plaats. Met een aandoenlijke trots  laat hij Stuyfssportverhalen de brandweerkazerne zien: ‘de grootste van Europa’. En boksen? Als trainer, in  zijn vrije tijd, geeft hij nog les. Met iedere dag een lange duurloop houdt hij zijn lijf fit. Pedro van Raamsdonk, gewoon een aardige man. 

Het is niet alles goud dat blinkt

Zo sta je te deeg te kneden in een bloedhete broodbakkerij bevind je je niet veel later aan boord van een luxe oceaanstomer op weg naar  de Olympische Spelen. Waanzinnig avontuur voor een broodbakker uit Haarlem. Jacques van Egmond, op advies van een collega, drie jaar daarvoor, wielrenner geworden. Met het meel nog in zijn haar, blonk de bakker uit op de sprint. Werd niet veel later Nederlands kampioen.  Dat Jacques de  Grote Prijs van Kopenhagen op zijn conto schreef en daarbij de gehele Europese sprintelite les gaf,  was voor de wielerbond hét overtuigende bewijs. Van Egmond mocht zijn land op de Spelen van 1932 vertegenwoordigen.  Dat die Olympiade in Los Angeles gehouden werden was de kers op de taart. 
Aan boord van stoomschip De Statendam op weg naar New York, gevolgd door een treinreis dwars door the States.  Jonge sporters, barstensvol hormonen een week gezamenlijk op een schip. Anno 1932 een  probleem. Van Egmond, goed uiterlijk, tegen de twee meter, kon het goed vinden met de zwemsters. Was tegen de zin van begeleider Swaab de Beer, een wielerbobo. De laatste had het druk met zoeken naar zijn pupil en  loofde aan de stewards geldpremies uit als Van Egmond met één van die zwemsters spoorloos was. 
Van Egmond had daar geen slappe knieën aan overgehouden. In the Rose Bowl Stadium, een footballstadion met houten wielerbaan, sprintte Van Egmond zich met gemak door de voorronden heen, om in de finale af te rekenen met de Fransman Louis Chaillot. Een dag later won de lange Haarlemmer ook nog het zilver op de kilometertijdrit. Na zijn winst werden de aardappels afgegoten. De bakkersknecht, Olympisch kampioen, werd na zijn zege uitgenodigd op woeste feesten. In het drooggelegde Amerika geen probleem. Drank genoeg, weliswaar zelf gestookt, maar toch.
Jacques van Egmond, gehuldigd  in een uitverkocht Amsterdams  Olympisch Stadion, werd  een jaar later nog wereldkampioen. Ondanks dat begon de kaars van Van Egmond langzaam te doven. Dat had meer te maken met de opkomst van sprintfenomeen Arie van Vliet, waar zelfs een Olympisch kampioen zich te pletter op liep. Ontgoocheld stopte Jacques van Egmond  in 1939 met fietsen.
En dan is het zes jaar later: hongerwinter. In ‘Festung Holland’ was geen eten meer te krijgen. Alleen op de zwarte markt tegen woekerprijzen viel nog wat te ritselen.  Om zijn gezin met vier kinderen eten te geven ‘sloopt’ Van Egmond zijn prijzenkast. De gouden medailles werden naar de lommerd gebracht waar de Olympisch kampioen een  koude douche kreeg.  Zijn ‘gouden Olympische medaille’ bleek niet meer dan een verguld stuk ijzer te zijn. Jacques van Egmond, die in de Kleine Houtstraat in Haarlem een kroeg had, stierf in 1969 op zestigjarige leeftijd.

Bron: Sport in Beeld jaargang 1932, Sportief jaargang 1948.

Foto’s: Van Egmond gehuldigt in het Olympisch Stadion. Foto links: In het midden Jacques van Egmond, rechts Louis Chaillot en links de Itailaan Pellizzari.

Twintig jaar kon de jonker wachten

Atletiek, fietsen en zwemmen en dat in één stadion, waar niets over het hoofd gezien was. Kleedkamers, telegraafkantoor, badruimten, restaurants én buffetten, alles was tiptop. De Olympische Spelen van Londen, 1908, dat waren pas de ‘compacte Spelen’. In het openingsdefilé tweeduizend atleten met hun ‘door edele sport gestaalde lichamen’. Eén van hen Gerard Bosch van Drakestein, een fietsende jonkheer. Vormde met Dorus Nijland, Anton Gerrits, Jan van Spengen en George Damen, de Olympische wielerploeg. Een succes werd het niet. Hoewel van adel fietste de jonkheer op een karretje van pisbakkenijzer. Firma Stokvis, een fietsenimporteur in Rotterdam, met gevoel voor  buitenkansjes, nam voor een dubbeltje plaats op de eerste rij, en schonk de baanploeg een heuse Rover-baanfiets. Waarvoor de man wel eerst vijftig piek diende neergelegd. Ondanks dat supermateriaal werden de Spelen voor Bosch en zijn vrindjes één grote deceptie. En de plannen waar nog zo woest. Voor alle nummers werd gemakshalve maar ingeschreven. En daar begon de malheur.
Stokvis, mocht dan wel  een uitgenast pr-beleid voeren, de werkplaats was bevolkt met  een stel klunzen. In de finale van de ‘twintig kilometer’ brak de ketting van Bosch. En tijdens de koers over één baanronde zakte het zadel plotseling. De honderd kilometer, met zeventigduizend toeschouwers, kreeg de jonker in de sprint kramp. Dan de ploegachtervolging. Voor Gerard en zijn ondergeschikte een primeur.  Er werd té  snel gestart waarbij ook nog eens Nijland kwam te vallen. De rest kon het wiel niet houden. En de jonker? Die ijlde in zijn eentje voort, en dubbelde de Duitse ploeg. Dat arbeid adelt is geleuter. Bosch’ inspanning was voor niets want als ploeg moet je met drie man finishen.
Twintig jaar later, de Olympiade van Amsterdam. Bosch van Drakestein,  inmiddels eenenveertig, krijgt eindelijk zijn revanche en wint  het zilver op de kilometer tijdrit.

Foto’s: De zeshonderd meter lange wielerbaan in  het Olympisch Stadion, van Londen 1908. Rechts Bosch van Drakenstein.

Bron: De Revue der Sporten jaargang 1908, Sportief jaargang 1948.

error: Inhoud is beschermd!
%d bloggers liken dit: