Vliegend Circus

Vandaag honderd jaar geleden beëindigde de Eerste Wereldoorlog. In Frankrijk, Engeland én België groots herdacht. Ook deze blog staat daar even bij stil.

Wat ze gemeen hadden? Nationalisme, patriottisme én een hang naar valse romantiek: de opmaat voor een vers gedolven soldatengraf. Alfred von Richthofen en Octave Lapize. Van die Von Richthofen kon je dat verwachten. De man, een Pruis bij overtuiging én geboorte, speelde als  kleuter, met een fijn scherp, geslepen zwaardje. Had bovendien een verontrustende belangstelling voor de wapenkast van zijn vader. Probeer zo’n joch maar eens te overtuigen van pacifisme. Von Richthofen, als de kippen erbij toen de ‘Groote Oorlog’ uitbrak. Meldde zich meteen bij de Fliegertruppe des Deutschen Kaiserreiches.
Manfred, gevechtspiloot in zijn rode Fokker-tweedekker, vocht zich op tot een hedendaagse cultheld. De Pruis voerde het commando over een tiental geestverwanten, die hij, met veel gevoel voor cynisch realisme, het Vliegend Circus noemde. Maar dan wel een circus waarbij de Dood nooit ver weg was. Von Richthofen, bijgenaamd de Rode Baron, schoot, hoog boven het Westfront, tachtig geallieerde toestellen als vette eenden uit de lucht.
Aangezien culthelden jong behoren te sterven, stelde de Baron niet teleur. Ergens in april 1918 tikte zijn levensklok nog maar een paar seconden. Manfred von Richthofen, door een Engels toestel neergeschoten, werd 26 jaar. Maar waarom in godsnaam die Von Richthofen in Stuyfssportverhalen? Nou gewoon, als ‘kapstok’ om Octave Lapize aan op te hangen.
Want, en daar komt ‘ ie; hoogstwaarschijnlijk had óf Von Richthofen danwel één van zijn vliegende jongens Octave Lapize, piloot bij de Franse luchtmacht, op 14 juli 1917, dodelijk neergehaald. Over Lapize is veel gepubliceerd. Dat de man als beroepsrenner drie keer Parijs-Roubaix had gewonnen, is ter kennisgeving. En bij iedere voorbeschouwing over een Tour de France huppelt de naam ‘Lapize’ ook voorbij. Lapize won de Franse rondrit in 1910.
Aardiger was zijn afscheid van dit aardse tranendal. Lapize, als vrijwilliger in 1914 oorlogspiloot geworden. Vloog samen met zijn verkenner Emile Cologne hoog boven Flirey, Meurthe-et-Moselle, waar hij nét de andere kant opkeek. Buitenkansje voor die vier Duitse Fokkers. Vier tegen één is gemeen. Dat klopt. Maar in de oorlog geldt geen padvindersmores of ander moralistisch geleuter. Enfin, de jongens van Von Richthofen lieten dat buitenkansje niet lopen. Mitrailleurs ratelden dodelijk. Octave Lapize, 34 jaar, overleed enige dagen later in het veldhospitaal van Toul.

Foto boven: Von Richthofen, midden voor, met zijn jongens. 
Octave Lapize en Emile Cologne.

De Derde Rang trok ten aanval

zeeburgbaanhayckVer voor het begrip F-Side flikten ze het toch maar. De jongens van de ‘derde rang’! En die zaten nergens mee. Trendsetters. Een voorbeeld voor de modale hedendaagse  hooligan. De Derde Rang, op de Amsterdamse Zeeburgwielerbaan dé tribune voor, laten we zeggen,  de toffe jongens. Door de altijd aanwezige politie, blanke sabel onder handbereik, strak in de gaten gehouden. De derde rang, stuiver entree en bevolkt met bootwerkers van Kattenburg en andere volksbuurten. Rauw volk met eeltige knuisten opgedaan in de haven. Zes dagen van twaalf uur het lijf afbeulen. En op de Dag des Here kon mijnheer de dominee mét zijn bijbel hun rug op. De  stayerswedstrijden op de Zeeburgerwielerbaan lonkten dan. Voor aanvang van de koers eerst de dorst lessen in de herberg van Jaap Hannes, gelegen aan de Zeeburgerdijk. Om daarna in kennelijke staat  de tribunes van de wielerbaan op te zoeken.  De stemming zat er per definitie altijd goed in. Ook tijdens die ene stayerskoers hoogzomer 1913. De Vlaamse renner Victor Tubbax in een match tegen ene Huub Mulckhuyse.
mulckhuyseWas deze koers nou maar regulier verlopen… Maar daar krijgt die Tubbax’ gangmaker na vijf ronden motorpech. Reglementair een nieuwe start. Niet bij die sukkels van een  lokale jury. Prompt begon de haan van de oproer op de derde rang te kraaien. Terwijl Mulckhuyse ronde na ronde uitloopt, bestormen bootwerkers en cargadoors, tuk op een verzetje, het middenterrein: doel de jurytent. Dat het rondebord én de koperen bel sneuvelden, was voorzien.  Spannend werd het nadat stukken hout richting voortrazende motor van Mulckhuyse werden gesmeten.
De jongens van de Derde Rang, gepokt en gemazeld in de havens en volksbuurten, hoefde  je  geen kunstje flikken. Texas Tex deed dat een jaar later toch. Met bijna fatale gevolgen. Texas Tex en zijn indianen van de prairies, kwamen met een wildwestshow naar de hoofdstad. Optreden op de Zeeburgbaan. De stad, volgeplakt met affiches, waarin Tex het grauw een sensationele wildwestshow beloofde.
Tex ging namelijk, op zijn knol,  een race aan tegen een gangmaakmotor. Plaats van handeling de beruchte en stampvolle  wielerbaan aan de Zeeburgerdijk. Aanvang twee uur.  Nadat om vier uur de show nog niet was begonnen, brak de pleuris uit.
kniptexTerwijl het hoempaorkest op het middenterrein dapper bleef doorspelen, plaatste de Derde Rang dé beslissende aanval op Tex en zijn indianen. ‘Een ernstig gevecht brak los’, zoals de Courant Het Nieuws van den Dag het beschreef. Nadat Tex,  zittend op zijn paard, eerst  met zijn lasso  de menigte had afgeranseld, trok hij zijn colt. Tex werd vervolgens met stukken hout, afkomstig uit de wielerbaan van zijn paard gerost.  Om daarna bijna te bezwijken onder de trappen en slagen van, zoals de journalist vilein beschrijft, ‘de verwoede wielerliefhebbers’.
Texas Tex, afkomstig uit het Wilde Westen, overleefde outlaws, duistere saloons, op hol geslagen kuddes, maar op de Zeeburgbaan, werd die westernrukker even een lesje gelezen. Met dank aan de jongens van de Derde Rang.

Foto 1: De Zeeburgbaan anno 1908. V.l.n.r. Hendrik Hayck, Nijland, Gerrits en Tulleken. Een jaar later verongelukte Hayck, inmiddels gangmaker, op de wielerbaan van Keulen. Foto 2: Huub Mulckhuyse.

Bron: Stadsarchief Amsterdam.

Niet geschoten altijd mis

skipat1De Winterspelen van 2014. In de waan van het moment gaat deze blog terug naar de Spelen van 1936 waarbij  de wederwaardigheden van een Duitse ‘Ski-Patrouille’, wat nu biathlon is, wordt beschreven. Stuyfssportverhalen zocht de geschiedenis van de jongens van dit team uit. En kwam terecht op de digitale Duitse oorlogskerkhoven.

De signalen waren overduidelijk. En werden niet opgepikt. De opmaat voor de totale  Untergang werd namelijk negen jaar eerder ingezet. Gebeurde tijdens de ‘Militair-Ski-Patrouille’,  een demonstratiesport op de winterspelen van 1936, én voorloper van het hedendaagse biathlon.
Garmisch-Partenkirchen 1936 dus. Aan de start negen militaire ploegen van vier soldaten. De Duitse formatie gerekruteerd uit de befaamde Alpenjagers Brigade van de Wehrmacht, behoorde tot het neusje van de militaire zalm. Dat een biathleet, strak gekleed in netvliesverscheurende kleuren, en voorzien was van een  spacy lichtgewichtgeweer, dat kwam achtenzeventig jaar geleden alleen maar voor in een hallucinerende trip. De jongens van de  Alpenjagers streden gewoon in hun militaire kloffie. Op de rug een karabijn. Jaren van Pruisische tucht, dril en training hadden Herbert Leupold, Johann Hieble, Herman Lochbühler en Michael Kirchmann, geestelijk en lichamelijk gehard. skipat2
Al was er een sneeuwstorm of andere helse weerberichten losgebarsten, het had ze geen reet uit gemaakt. Ze gingen dan ook voor de eer van het Vaterland.   In de  godszalige onwetendheid wat ze zes jaar later in de Siberische hel van het Oostfront stond te wachten, vertrok het  kwartet.
De zon scheen uitbundig, ‘maar’ vijf  graden onder nul mét perfecte sneeuwomstandigheden. Wat wil een  modale Alpenjager nog meer…? Het parkoers van vijfentwintig kilometer met een hoogteverschil van zeshonderd meter grijnsde hen tegemoet. Waar tussen het skilopen werd geschoten op een doel, honderdvijftig meter verder. Als schietschijf fungeerden opgeblazen luchtballonnetjes. Een ballon missen stond voor drie minuten straftijd. Terwijl prinses Juliana met verloofde Bernard in Garmisch aan de lunch zaten, skiede de Duitse formatie regelrecht in een nachtmerrie.
Onder toeziend oog van Reichskriegsminister General Oberst Von Blomberg finishte de Deutsche Ski-Patrouille op een beschamende vijfde plek. Ver achter winnaar Italië. Het had een waarschuwing moeten zijn. Tijdens de Slag bij Stalingrad waren de Russische scherpschutters superieur aan hun tegenstanders.
skipat3De nederlaag voor de elite van de Alpenjagers op de Spelen was het voorgeborchte van de hel. Van het kwartet  Duitse biatleten overleefde maar twee de oorlog. Johann  Hieble, 34 jaar, sneuvelde in het vroege voorjaar van 1945. Herbert Leupold, ook 34 jaar, vertrok op 22 december 1942 in de buurt van Navaginskaya, Oostfront, naar de Grote Soldatenhemel.

Bron: ‘Olympia 1936’, uitgegeven door Cigaretten-Bilderdienst Hamburg, in 1936. De site van Volksbund Kriegsgräberstätten.

Foto 1 en 2: Het Duitse team. Foto 3: De finish van de winnende Italianen.

Wat kan deze verschrikkelijke mensch niet?

sampsonkopAls een postduif was zijn reputatie vooruit gesneld. De sterkste man ter wereld, met een ‘engagement’ voor Carré,  kwam naar Amsterdam.  Den athleet Sampson dus, zo’n gespierde rukker die voor een verbijsterd publiek kwartjes, dubbeltjes en stuivers tussen duim en wijsvinger brak. Kom dat zien! In obscure theaters, en tingeltangels, belicht door gaslantaarns had de man warm gedraaid. Liet het publiek versteld staan. Waarbij stalen kettingen uiteen  werden getrokken als een elastiek uit een onderbroek.
Of Sampson, een Amerikaan, echt sterk was? Ieder geval wél slim. De kettingsloper wist goed zijn ‘bed op te schudde’. Had een perfect gevoel voor public relation. Een voorbeeld voor hedendaagse reclamemakers. Een week voor zijn  komst, in februari 1897, liet Sam de verslaggever van Den Nieuws van den Dag opdraven voor een exclusief interview. Met droge ogen vertelde hij de journalist dat hij van plan was om in Mokum een steen van honderdvijftig kilo met één vinger op te tillen. En dat niet alleen. Eenmaal lekker op dreef ging Sampson los. Na die steen was ook het complete huisorkest van Carré, veertien man sterk, de klos. sampsonknipamster
Want het orkest, staand op een platform, ging hij in één keer van de grond hijsen. ‘Ja wat kan deze verschrikkelijke mensch niet’, schrijft de scribent hijgend van opwinding. Nou heel veel. Zoals de boel besodemieteren: door Stuyfssportverhalen geconcludeerd. 
Hoe de Amerikaan de Amsterdamse upper clas een financiële poot uitdraaide, was van uitzonderlijke klasse. Via de krant daagde hij namelijk ‘eenigen der voornaamste ingezetenen’ uit tot een weddenschap om tweeduizend gulden.  Vanuit grachtenpanden volgde er een stormloop om geld in te leggen: want het was onmogelijk wat Sampson beloofde. Om een stalen dikke ketting met de bicep van je bovenarm te breken is natuurlijk bovenmenselijk. Voor Sampson niet. Die handige Amerikaanse oplichter gebruikte daarbij een truck die Stuyfssportverhalen als jochie van zijn toentertijd stokoude opa hoorde: waar straks op teruggekomen wordt. 
sampsonpleinEerst even vertellen over Sam, die in café Schiller, plaats delict, zijn zakken ging vullen.  In het afgeladen etablissement op het Rembrandtplein stroopte de sterke man zijn mouw op, deed de ketting om zijn bovenarm, en spande de biceps. De ketting brak.  Wat die rijke sukkels niet wisten, was dat het een geprepareerde ketting betrof. Eén schakel was van zacht lood voorzien. Volgens de Courant stak Sampson innig tevreden de cheque in zijn binnenzak en vroeg daarbij om een cognacje. Alleen al voor dát feit trekt Stuyfssportverhalen Sampson ‘de sterkste man ter wereld’, die onbekende sportheld,  uit de vergetelheid.

Bron: Stadsarchief Amsterdam

Hardloopwedstrijd werd op kermis geboren

kermis8Er werd verzocht om de gunst van het publiek. En dat had ze hard nodig. Juffrouw Thilman fungeerde namelijk als heuse kermisrariteit. De Amsterdamse kermis, traditiegetrouw de eerste drie weken van september en ingeluid met gebeier van de kerk- en torenklokken.  In het  Amsterdam van begin negentiende eeuw lag het openbare leven drie weken stil. Jongens en meiden mochten dan, geheel tegen de heersende moraal in, vrijelijk contact hebben, en doken gezamenlijk de donkere stegen en sloppen in. De Mokumse kermis vol met eeuwenoude rituelen. Zo gaven de tabakswinkeliers hun vaste klanten twaalf staven tabak, en herbergiers de gasten een gratis eerste borrel. Dat de  lantaarnopstekers langs de deuren trokken voor hun ‘kermisfooi’, hoorde daarbij.
De pleinen van de stad waren het domein van goochelaars, acrobaten, kwakzalvers en de ‘wonderen der natuur’. Voor een duit mocht het volk menselijke creaturen zoals dwergen en albino’s aanstaren.  In dat rariteitenkabinet was er ook juffrouw Thilman, zestien jaar jong. Tussen de vrouw met de baard en de dikke dame stak  meisje Thilman geen gek figuur. Zij was namelijk als ‘hardloopsteres’ dé  attractie van de kermis.baard
Speciaal voor haar maakte de  Amsterdamsche Courant van 14 september 1830 een plekje vrij op pagina drie. ‘Op dingsdag 14 september des s’middags twee uure, zal de jonge jufvrouw Thilman oud 16 jaar, als HARDLOOPSTERES in de Groote Laan in de Plantagie van het park tot aan de Muiderpoort vijfmaal achterelkander heen en wederom loopen als zijnden tezamen den ritten in een tijd van 41 minuten. Men verzoekt de gunst van het geëerde publiek’, zette de handzetter van dienst in een 12 punts Garamontsletter. Dat het bij regen een dag uitgesteld werd was ter kennisgeving.
Ongetwijfeld was het publiek, altijd tuk op sensatie, in groten getale aanwezig op de Groote Laan, dat  nu de Plantage Middenlaan is.
Hardlopen begin negentiende eeuw voorbehouden aan idioten en andere  obscure halfgaren,  paste niet in de maatschappij. En al helemaal niet voor een vrouw. Dat er op  Thilman gegokt werd  was duidelijk: gezien de  aankondiging van haar beoogde tijd in de Courant. Juf Thilman, ongetwijfeld door het grauw bespot en uitgescholden was géén zielige kermiscreatuur. Daarvoor was het  meisje te dapper.  Haar wedstrijd was niet alleen een kermiskoers avant la lettre, maar ook absolute sportgeschiedenis. Jufvrouw Thilman was namelijk dé pionier van het hedendaagse hardlooppeloton. 
archiefamsterdam 006Hoe haar race was verlopen zal nooit bekend worden. In de kolommen van de Courant komt zij niet meer voor. Ze is letterlijk opgelost in de geschiedenis.
En voor al die tienduizenden hedendaagse hardloopfanaten die wekelijks aan de start staan voor hun prestatieloop, en verbeelden dat ze heel wat zijn: denk even aan de dappere jufvrouw Thilman zestien jaare jong.  Want zij is de enige ware hardloopheld van Nederland.

Foto1: De Amsterdamse kermis begin 19e eeuw. Foto 2: de Vrouw met de Baard. Foto 3: De Amsterdamsche Courant.

Bron: Amsterdamsche Courant maandag 13 september 1832, Scriptie ‘Amsterdamse Kermis’ van Herman Ketting.

Uit het sinistere dagboek van Charley Miller

madisonDe Zesdaagse van New York 1897. Gehouden in het Madison Square Garden. Zes dagen en nachten stampvolle tribunes. Op de baan de renners. Eén daarvan, Charley Miller, hield tussen de races een dagboek bij. Gebrek aan zelfinzicht kon je Charlie niet betichten. Tijdens zijn horrorrace  noteerde hij ijverig dat  niemand zulke sterke longen had als hij, maar dat was nog niks vergeleken bij zijn maag. Werkelijk alles kon hij eten en verteren, liet hij weten. En daar had de man geen woord van gelogen. Terwijl de concurrentie energie haalde uit de gestampte pot, vrat Charley fruit en haverkoeken bij het leven, die hij wegspoelde met liters paardenmelk. In het dagboek geeft Miller een inkijkje in de lugubere wereld van de prehistorische Zesdaagse, waar gekoerst werd tot de renners letterlijk van hun karretje vielen. Na de eerste vierentwintig uur onafgebroken op de fiets te hebben gezeten, noteerde Charley dat concurrent, ene Waller op kop lag.
Na 52 uur koers met een korte onderbreking van een  half uurtje slaap, vond Miller dat hij wel een stevige massage verdiend had. Verzorger John West nam hem meer dan drie kwartier onder handen waarbij hij zijn renner wakker hield door steeds koud water in zijn gezicht te gooien.waller
Miller had niet alleen een sterke maag, maar moet ook nog eens een kont van gewapend beton hebben gehad. Vergenoegd noteerde hij dat vrijwel alle renners last hadden van een opspelend, pijnlijk scrotum, maar hij niet. Na een aantal vreselijke valpartijen overleefd te hebben, grijpt  Charley op de vierde dag de leiding. Dan is het vrijdag tien december, de vijfde dag van de six, als de twee koplopers, Miller en Waller met elkaar in botsing komen.  Waller die de indruk moet hebben gemaakt alsof hij zojuist uit een gehaktmolen was gestapt werd door de jury gedwongen om twee uur rust te nemen om zijn wonden te laten behandelen. Aangezien sportief en fatsoenlijk gedrag alleen weggelegd is voor padvinders en heilsoldaten, maakte Miller dankbaar gebruik van Wallers afwezigheid door zijn voorsprong flink uit te bouwen naar meer dan zeventig mijl.
MillerVermoedelijk door het fruit én de paardenmelk  had Charley een lekkere stoelgang. Maar  toilet bezoek was nog niet zó eenvoudig. In zijn sinistere dagboek noteert Miller dat zijn voetzolen door al dat gefietst week waren geworden. Door twee man ondersteund werd Charley van de fiets op de pot gehesen. Dan is het zaterdag 11 december, de laatste dag van de Zesdaagse, wat ook Millers trouwdag was.
Voor meer dan tienduizend toeschouwers trad Miller  met zijn verloofde Genevieve Hanson op het middenterrein in het huwelijk. Terwijl de band  the Wedding March speelde, en Waller op de piste redde wat er te redden viel, gaf Miller voor een ambtenaar afkomstig uit Brooklyn, zijn ja-woord aan Genevieve. Na de bruid gekust te  hebben, sprong Charley op zijn fiets, reed nog twee uur, en schreef de Zesdaagse van New York op zijn naam.
Met een prijzengeld van 2500 dollar vertrokken Miller en zijn vrouw spoorslags naar het Waldorf-Astoria hotel waar de huwelijksnacht werd doorgebracht, waarbij die zes eieren heel goed van pas kwamen.

Foto 1: Madison Square Garden rond 1900. Foto 2: Waller. Foto 3: Charley Miller.

Le Coup de Pistolet signal du Départ

Copy2 of wkfina1907fotograafIn zijn hand rust een startpistool, die hij achteloos achter zijn rug afvuurt. Een man met een té kleine bolhoed, waar Oliver Hardy patent op had,  had daarmee het startschot gegeven. Op een zondagmiddag  op de Parijse Vélodrome Buffalo ergens in 1905, neemt de tandemrace een aanvang. Op het moment suprême gebeuren er meerdere dingen tegelijk. Terwijl het vuurwapen een klein rookwolkje uitspuugt, renners hun beenspieren spannen, publiek nog even behaaglijk over de balustrade hangt, drukt een fotograaf de sluiter van zijn toestel in. Waarom de fotograaf van dienst dát plaatje schoot zal altijd een raadsel blijven. Had hij nog een glasplaat over? Deed hij dat uit balorigheid? Per ongeluk? Maakt ook niks uit. Met zijn actie bezorgde hij namelijk het nageslacht een aardig tijdsbeeld van het prehistorische baanwielrennen.  walthouransicht
‘Eén foto zegt meer dan duizend woorden’,  om een stoffig spreekwoord af te poetsen, wordt maar weer eens bevestigd. Want houten tribunes bevolkt met voornamelijk mannen. Tussen platte petten en andere hoofddeksels ook een vrouwenhoed.  De eigenaresse, een eigenaardig soort duivenplatje op haar hoofd,  beschikte óók over een ijzeren maag én stalen zenuwen. Baankoersen, zo’n honderd jaar geleden, een ruig spektakel, waar alleen  liefhebbers van het kaliber ‘ruwe kerels’ op af kwamen. Krakende, brekende botten en opspattend bloed hoorden er dan ook bij als de programmaverkopers aan de poort van de wielerbaan. Of anders belandde er wel een gangmaakmotor midden in de tribunes.    
In 1903 mocht dan de Tour de France zijn première beleven, dat neemt niet weg dat Bobby Walthour populairder was dan de rondrit door Frankrijk. Het grote, met de hand beschilderde reclamebord laat het volk weten dat Bobby in zeventien koersen evenzoveel overwinningen boekte. De Amerikaanse stayer, wereldkampioen in 1904 en het jaar daarop,  had dat allemaal te danken aan Cycles JC, dé fiets waarop Walthour achter de gangmaakmotor jakkerde.
Copy of buffalobaanDe maker van de foto, lang en breed bij zijn Heer, is totaal vergeten. Maar zijn product blijft voor het nageslacht ieder geval bewaard. En wie dé belangrijkste figuur op de foto is? Dat waren niet de renners, en al helemaal niet die ene zich ongetwijfeld belangrijk voelende bobo met zijn pistool. Er is namelijk maar één die de geschiedenis getrotseerd heeft. Dat is en was die andere fotograaf met zijn houten kiekkast nog in de handen. Met gefronste blik, puntsnor, en strak gesteven nekboordje van het type ‘vadersmoordenaar’ werd hij, wat Stuyfssportverhalen betreft, voor altijd gevangen op één van de mooiste foto’s ooit.

Foto 1: Le Vélodrome Buffalo

Foto 2: Bobby Walthour op zijn JC-karretje.

Foto 3: Le Vélodrome Buffalo, met onderin de stadionomroeper.

De blinde kip pikte zijn graantje mee

smoelwerkreneWie in 1948 de absolute favoriet was? Ferdinand Kubler en niemand anders. Gokkers hadden hun geld massaal op de Zwitser gezet want hij alleen werd in staat geacht om de Grand Prix des Nations, ’s werelds meest prestigieuze tijdrit, te winnen.
De Grote Landen Prijs, honderdveertig kilometer lang,  hét Nirvana van de tijdrijders. Roem, faam én vette contracten voor de winnaar. Van een blinde kip die wel eens een graantje meepikt lagen de bookmakers niet wakker, want dé chronospecialist bij uitstek, Fausto Coppi, had afgezegd.  Kubler, in bloedvorm, had de Ronde van Zwitserland gewonnen en van hem werd verwacht dat hij, het parcours over de heuvels rondom Parijs,   het snelst zou afraffelen. Met Ferdinand op je gokbriefje zat je wel snor… Maar niet heus!
Voor gokkers én bookmakers, maar vooral voor Dolle Ferdinand, werd de Grand Prix een verschrikkelijke nachtmerrie. Want de kenners, en iedereen die daarvoor door ging, had die ene volkomen onbekende René Berton, een broodmagere bonenstaak, over het hoofd gezien. Zelf had René er helemáál niet op gerekend dat hij, een simpele, eenvoudige prof met nul overwinningen,  geschiedenis zou gaan schrijven. berton1
Het leven als beroepsrenner was voor René een zwaar labeur. Vanaf 1946, het jaar dat hij zijn proflicentie aanvroeg, was het sappelen geweest. Het waren jaren van hard trainen, koersen rijden én weinig geld verdienen: van de opbrengt van zes gewonnen regionale koersen kon zijn kacheltje niet branden. Voor René een mazzeltje dat zijn elf jaar oudere broer Alfred in hem geloofde en hem financieel ondersteunde anders had hij allang de koersfiets opgeborgen en zijn oude stiel als automonteur weer opgepakt.
Na een redelijke voorjaarscampagne in de klassiekers van 1948, brak Berton in  Parijs-Roubaix zijn schouderblad, dat betekende drie maanden herstel en even zolang geen poen. En op 19 september 1948 zit het wegseizoen  er bijna op. Voor de Girodijn rest nog één kans: de Grand Prix des Nations .
‘Maak je niet druk, René’ fluistert Alfred, tien minuten voor de start zijn broertje in het oor. ‘Je zult zien dat het allemaal goed komt’. Het was dan ook een gok die Berton genomen had. Voor de voormalige automonteur gold het credo dat ieder grammetje op je fiets er één te veel is. Met een volkomen ‘uitgekleed’ karretje, met maar één rem, géén versnellingsapparaat, noch bidonhouder maar wél 32-spaaks wieltjes en banden zo dun als worstenvelletjes, stond de bonenstaak de  start.
Wat volgde was de meest memorabele dag uit Rene’s leven. Plat op zijn fietsje, met de handen als klauwen in de bocht van het stuur, stofbril op, mond wagenwijd open,  raasde René Berton de honderdveertig kilometer af met een gemiddelde van 39 kilometer.
berton2Berton won daarmee niet alleen de GP maar klopte Kubler met meer dan vier minuten, en verbrak het veertien jaar oude parcoursrecord van Magné met vijf minuten.
Ongetwijfeld heeft René, tot aan zijn dood in 2006 nog vaak aan die negentiende september 1948 gedacht.  Het was dan ook de enige grote internationale overwinning in zijn carrière die in 1954 eindigde. 

Foto’s: René Berton tijdens zijn enige grote overwinning.

‘Verrek Kurt, ben jij dat?’ ontmoetingen aan het front

Project1Tijdens zoektochten in de digitale archieven stuitte Stuyfssportverhalen op een merkwaardig én curieus krantenartikeltje geplaatst in  december 1939. Wat voor deze blog tevens een mooie aanleiding is om  even bij de oorlog ‘stil te staan’.

 Terwijl Neurenberg volstroomt voor de partijdagen, de Hitlerjugend stampend en zingend door de straten trekt,  het leger zich opmaakt voor de naderende Blitzkrieg, en Joseph Goebbels het sinistere scenario voor de Kristalnacht uitwerkt, wordt er ook nog  gekoerst.
De ronde van Duitsland 1938. Met als topfavoriet Kurt Stöpel. De oude Kurt, in de herfst van zijn carrière, bezig met zijn laatste wedstrijd. Voor Kurt zat het fietsen er op. De oproep voor militaire dienst was al binnen. Nog één keertje vlammen op de fiets voor hij het feldgrau van de Wehrmacht aantrok.
Kurt Stöpel,  wielrenner, en dan niet in de anonieme rangen,  had met Frankrijk een speciale band al was het alleen maar om de Tour de France. Dé koers waarin hij  geschiedenis schreef door als eerste Duitser de gele trui te dragen. Het was maar een pfenning op zijn kantje of Kurt bracht deze trui tot aan Parijs. De editie van 1931 was daarvoor een opwarmer.stopelsmoel
De onbekende Stöpel  knokte zich vijf keer bij de eerste vijf in een etappe.  Om een jaar later definitief door te breken. Wat niemand voor mogelijk hield, flikte der Kurt in 1932 toch maar. Na winst in de tweede etappe naar Nantes, eindigde Kurt Stöpel in het eindklassement op de tweede plaats.
Een Duitser koersend tijdens het interbellum in Frankrijk. Dat was dubbelop strijden tegen een heel peloton Franse renners die allemaal wel een geliefde verloren hadden tijdens de Eerste Wereldoorlog. Kurt Stöpel  kon met iedere Fransoos het duel aangaan. Ook met Robert Oubron, een jonge prof. In de Tour van ’32 was het de piepjonge Oubron die het de Pruisische renner lastig maakte. Maar dan is het zes jaar later: de ronde van Duitsland. Met zijn laatste krachtinspanningen weet Kurt  als derde op het erepodium te eindigen: één plek voor Robert Oubron.
Robert Oubron zal niet veel later wraak nemen, maar dan niet in een wielerkoers.  Een donkere, koude decembernacht 1939, de vooravond van de Tweede Wereldoorlog.
oubronsmoelIn het niemandsland aan de Duits-Franse grens stuit een Franse legerpatrouille op een aantal geïnfiltreerde Duitse soldaten. Het komt tot een kort vuurgevecht. Soldaat Robert Oubron laat zijn mitrailleur ratelen. Bij de inmiddels gevangen genomen Duitse patrouille is één soldaat in zijn hand geschoten.
Meegenomen naar de Franse stellingen valt het licht op de gezichten van de krijgsgevangenen. Er klinkt er een verbaasde kreet. ’Verrek, Kurt, ben jij dát?’ Sport verbroedert, doet ideologieën wegvallen. Ook voor Robert Oubron die direct de  hand van zijn vroegere sportmakker én rivaal verbond.
Kurt Stöpel, 89 jaar geworden, heeft ongetwijfeld in zijn lange leven over die bijzondere nacht na gemijmerd. En Robert Oubron? Na de oorlog nam hij zijn carrière weer op en koerste tot begin jaren vijftig. Oubron stierf op zesenzeventigjarige leeftijd.

Foto’s 1 en 2: Kurt Stöpel. Foto 3: Robert Oubron.
 Bron: Sport Revue jaargang 1933. Het Volk (United Press),  december 1939.

Veldwachter verantwoordelijk voor helse zondag

woenselrennersTijdens de hoogmis had pastoor Oomen het moeilijk. Onder zijn kazuifel, diep weggeborgen in zijn jaegeronderbroek, maakte z’n pielemuis namelijk amok. Terwijl mijnheer pastoor een wellustige blik werpt op de misdienaar, staat buiten de kerk veldwachter Peters op wacht, en zit wielrenner Perere, koersend over boerenpaden, in de kopgroep.  Wat een doodgewone augustuszondag in het  Brabantse Woensel anno 1901, had moeten worden werd een helse Dag des Here: met dank aan veldwachter Peters.
Koddebeier Peters, had het best getroffen met zichzelf. Het ging zijn dag worden. De bromsnor van dienst, nooit iets spannender meegemaakt dan het betrappen van een boer op aanlengen van de melk, moest nu een paar duizend mensen in bedwang houden, wat hem wel toevertrouwd was.  Het was dan ook de eerste grote wielerronde van Woensel. Staand in de Woenselsestraat, tegenover het tramstation, draaide hij de punten van zijn snor omhoog, en maakte zich nog maar even breder. Achter zijn rug dromde het grauw op want wilde niets missen van de koers. 
‘Goedverdoeme’, mompelde de gemeenteveldwachter, wiens blaas op knappen stond, ‘Waar blijven die gasten nou?’ Om zijn blik te verruimen, deed Peters een paar stappen naar voren: wat er één te veel was. Woensels eigenste sheriff komt in botsing met de aanstormende  kopgroep van zes renners. De voluit sprintende Van der Horst, afkomstig uit Strijp, knalt voluit op Peters, die enkele meters verder bloedend uit vele wonden op de keien belandt. woenselofficial
Drie renners duiken over de ernstig gewonde veldwachter, waaronder ene Perere afkomstig uit Helmond. En de laatste ging geschiedenis schrijven, door als eerste Nederlandse renner tijdens een koers dodelijk te verongelukken. Terwijl Perere met een gebroken nek naar het ’t Liefdehuis in Woensel wordt afgevoerd, snelt pastoor Oomen, met een rode, verhitte kop naar de stervende veldwachter.
Oomen dient Peters de laatste sacramenten mét wijwater toe waarmee diens ziel in ieder geval gered was.  Dorpsdokter Luugen laat zich ook niet onbetuigd. Nadat Luugen de eveneens ten val gekomen  renner Van Lieshout, afkomstig uit Tongere bij elkaar heeft geraapt, brengt hij, in zijn rijtuig de zwaar gewonde veldwachter Peters naar diens huis. 
woenselsnorDe massale valpartij, mét dodelijke afloop, bracht in het brave Nederland de moralistische scherpslijpers in het geweer. ‘Of dit beulenwerk nog langer behoort te worden toegestaan op niet afgesloten openbare wegen. En dat zoo maar straffeloos de openbare veiligheid in gevaar mag brengen’, vraagt de scribent van het Algemeen Handelsblad zich af. Om te vervolgen dat hij het hele wielrennen ‘maar onmenschlijk vind.’
Dat was dus 25 augustus 1901, een gewone zondag in het Brabantse land. En hoe het met veldwachter Peters was afgelopen? Je kon alles over de man zeggen, maar niet dat hij van porselein was. Na eerst als stootkussen voor zes sprintende renners te hebben gefungeerd, knapte de diender wonderbaarlijk op. Dat laatste was natuurlijk te danken aan het, door Hem,  ingestraalde water toegediend door  pastoor Oomen, waar geen pil, injectiespuit of wat voor preparaat tegen op kan.

Voor de liefhebbers van het morbide wielrennen verwijzen wij graag naar het ‘digitale begraafplaatsje’ van Stuyfssportverhalen.   Kijk op:  http://stuyfssportverhalen.com/category/verongelukte-wielrenners/

Foto’s gemaakt omstreeks 1900. Bron: Algemeen Handelsblad augustus 1901

error: Inhoud is beschermd!
%d bloggers liken dit: