Ingestraald

Je hebt de Aartsengel, de Blauwe Engel, de Engel der wrake, de Engel des doods, de Kerstengel, én de Engel van het Hooggebergte. Tijdens de fifties was de laatste voor een generatie onzekere jochies, dé ultieme held. Charley Gaul’s avonturen in de Tour én de Giro, deden de zwarte en donkere jaren vijftig iets oplichten.  Van Charley  had schrijver dezes  een plakboek vol. Grof gerasterde foto’s uitgeknipt uit het roomse ochtendblad De Volkskrant, voorzien met een kinderlijk handschrift, met witte, kleverige beenderlijm minutieus vast geplakt.

De Engel van het Hooggebergte, één van de beste grimpeurs ooit, slechts benaderd door de  onvergetelijke Marco Pantani.  Over Luxemburger Gaul is inmiddels genoeg gepubliceerd.  En voor de leek die nooit van de Engel heeft gehoord, – iets wat onmogelijk is – nog maar even die ene diepe kras memoreren die Gaul in de wielergeschiedenis maakte. Een kras gemaakt tijdens de Giro d’Italia 1956. Op de flanken van  Monte Bondone, een monster van een berg in de Dolomieten nam Gaul definitief zijn plekje in de wielergeschiedenis in. De Monte Bondone, óók de plek waar hij zijn bijnaam bevestigde.

In een helse etappe met tien graden onder nul, én in een vliegende sneeuwstorm maakte Gaul een achterstand van zestien minuten op de leider van het algemeen klassement goed, en reed zich definitief in de roze leiderstrui.  Na de finish werd met een schaar zijn shirt losgeknipt omdat deze aan z’n lijf vast zat gevroren. Gaul een man met veel gevoel voor mystiek,  want na zijn wielercarrière pakte Gaul een rugzak in en verdween in de hem omringende Ardense bossen waar hij twintig jaar leefde als een kluizenaar.

Charley Gaul én de Monte Bondone zijn voor eeuwig aan elkaar verbonden. Op de flanken  van deze berg staan twee monumenten aan Gaul opgedragen. Dan is er ook nog bovenstaande foto waarin blijkt dat Engelen ook dorstig zijn. En mocht er vragen zijn wat er in die aluminium bidon zat, is het antwoord duidelijk: door de heilige soigneur van dienst  ‘ingestraald’ vloeistof natuurlijk. Hét engelendrankje bij uitstek…

Eén Lire

Het getormenteerde Italië van 1933. Onder straffe leiding van dictator Mussolini, die droomde van de terugkeer van het Romeinse Rijk, met himselve als keizer. Met instemming van miljoenen  adepten, gehuld in zwarte hemden. En voor de gewone Italiaan die zich aan Il Duce’s ideologie wist te ontsnappen, wachtte de verstikkende clerus van de Roomse kerk. De jaren dertig, zware, sombere tijden voor de  Italiaanse vrijdenker. Evengoed gloorde in de pikzwarte Laars voor hem toch een klein lichtje. Want goddank was daar de Koers, als alternatieve  religie voor belijdende tifosi, met zijn eigen fietsende goden.  

Dat Vlaamse renners na een koers, er uit zien of ze zojuist uit een gierput zijn getrokken, is in Italië ondenkbaar. Van oudsher heeft de Latijnse coureur het soigneren tot kunst verheven, iets dat U inmiddels wel snapt. Ook de lokale Italiaanse sportpers had de zegeningen van de Koers vroeg begrepen. Ken Uw klassieken,  en mocht die kennis ontbreken, dan toch maar even vertellen over het fenomeen La Gazzetta dello Sport, dé sportkrant van Italië, met nog steeds oplages van meer dan een miljoen. Dat de krant al meer dan een eeuw de Giro d’ Italia organiseert, en de  leiderstrui geïnspireerd is door de roze kleur van de krantenpagina’s, is publicitair ruimschoots afgegraasd. Aardiger te vermelden zijn de extra wielerbijlages. Zoals bijgaande, een speciale uitgave voor de Tour de France 1933. Met in ieder nummer, uitvoerig aandacht voor één van de deelnemende Italiaanse coureurs. En dat meer dan dertig pagina’s, en bij de kiosk te bekomen voor één Lire.

Dat  Learco Guerra een inmiddels vergeten campionissimo, de cover in fullcolour siert is logisch. Stof de uitslagenlijst van Guerra af, en er komt een erelijst tevoorschijn waar je stil van wordt. En nee, deze blog doet niet aan uitvoerige uitslagenlijsten.  Wel even zijn hoogtepunten. Guerra, bijgenaamd de Locomotief  en pas op z’n achtentwintigste prof, was wereldkampioen op de weg, winnaar van onder meer Milaan-San Remo, rondes van Lombardije, etappes in de Giro d’ Italia, mét de eindzege. De man won bij elkaar drieëntachtig koersen.

En wat de Tour de France 1933 betreft, had Guerra de redactie van het blad niet teleurgesteld met  vijf etappezeges. Italië heeft zijn helden lief. Dat Rome de Via Learco Guerra heeft, is ter kennisgeving. Dat U dat maar even weet…

Acht kruisjes en nog topfit

Sensatie! Hij klopte de toenmalige wereldkampioen én grote kanshebber voor de nieuwe wereldtitel. Wie dat was, ‘kopte’ de Franse kranten. Nooit had iemand van hem gehoord. Opeens stond hij er. Deze maand is het precies zestig jaar geleden dat Piet van Heusden wereldkampioen achtervolging werd. Stuyfssportverhalen zocht hem op en kwam terecht in een klein museumpje.

Parijs 1952. Wereldkampioenschap achtervolging, amateurs.  Mino de Rossi, titelverdediger,  had in zijn prijzenkast al een plekje voor een verse  regenboogtrui gereserveerd. De Italiaan was dé grote favoriet. Wat hem betrof was de finale een formaliteit. Met een arrogantie waar Italiaanse renners patent op hebben, plaatste hij een dag voor de eindstrijd handtekeningen op promotiefoto’s met de kreet ‘de nieuwe wereldkampioen 1952’. Mino had er wel trek in, barstte van het zelfvertrouwen. Met zijn tegenstander, een brildragend totáál onbekend ventje uit Amsterdam, had hij snode plannen. Een scenario voor een slachtpartij, – met De Rossi als slager, – lag klaar. Het liep anders. Het werd een opmaat voor een Latijns drama.

Niet de Rossi dé huizenhoge favoriet, maar de totaal onbekende Piet van Heusden, met de snelste tijd door de series gefietst,  kreeg het regenboogshirt aangetrokken. De Rossi droop af op het pad der afgang. Wie die Van Heusden  was, kopten de Franse kranten een dag later. Nooit van gehoord. In Amsterdam wel. Van Heusden’s faam als jachtrijder was al een jaar bekend. Uit het totale  niets was de drieëntwintigjarige Amsterdammer opeens opgedoken. Piet, een voormalig korfballer, die wel eens iets individueels wilde doen, zat pas drie jaar op de koersfiets. Het was dat clubgenoot Jan Mehagnoul, een sparringpartner zocht. Anders was Van Heusden nooit achter zijn jachtcapaciteiten gekomen. Jan Mehagnoul, een Mokumse  achtervolger die een reputatie als hardfietser had op te houden, werd, notabene in zijn Olympisch Stadion, ingehaald door Pietje. Een jaar later werd Van Heusden nationaal kampioen en mocht hij naar het wereldkampioenschap in Parijs.
Hoewel De Telegraaf orakelde dat er een nieuwe Gerrit Schulte was opgestaan, doofde de ster van Piet van Heusden even snel als hij opkwam. Na vier keer op rij de nationale titel ‘opgehaald’ te hebben, borg de  voormalige wereldkampioen in 1958 zijn fiets op en  begon een maatschappelijke carrière bij de Amsterdamse krant  Het Parool waar hij tot zijn pensionering actief was.


Verpatste veel gestopte renners hun materiaal, niet Van Heusden. Al helemáál niet zijn baankarretje. Iets waar zulke prachtige herinneringen aan zit doe je niet weg. Anno nu, is Piet van Heusden, 83, conservator van zijn eigen museum. In een speciale kamer staan de tastbare memorabilia aan een sensationele, maar korte wielerloopbaan. Bekers, oorkondes, bossen met overwinningslinten, ingelijste krantenknipsels, foto’s én  het rugnummer waarmee hij wereldkampioen werd. In een stofvrije doos verpakt in vloeipapier, zitten zijn kampioenstruien waaronder het regenboogshirt. Een ereplaats heeft natuurlijk Dé Fiets.
Niet één seconde had hij erover gedacht die weg te doen. Een relikwie noemt hij dat zelf.  Hij pakt hem op, en je ziet zijn gedachten terugdwalen naar die ene augustusdag zestig jaar geleden. Een lichtblauwe baanfiets met blokketting, die duidelijk door zijn eigenaar gekoesterd wordt. Een karretje speciaal voor hem gemaakt en gekregen van de Amsterdamse fietsbouwer Aandewiel, vertelt hij aan Stuyfssportverhalen. 

Piet van Heusden, scherpe, afgetrainde bruine benen, topfit, mag dan acht kruisjes achter zijn naam hebben, maar blijft een hardrijder. Om de dag maalt hij zijn kilometers weg. Laat Mino de Rossi, en Jan Mehagnoul, ook allebei in de tachtig, en nog steeds op de fiets, maar komen. 

Afgelopen zaterdag overleed Piet van Heusden. Piet werd 93 jaar. Bovenstaand verhaal werd door Stuyfssportverhalen geschreven in 2012.

Keukentafel

Filip Speybrouck

Tijdrijders! Kerels met een latent erotische relatie, tot de stopwatch. Mystieken eenzaten, de lonely wolves van het peloton. Types die tijdens de Middeleeuwen tientallen jaren, eenzaam en verlaten in een vochtige grot huisde, op zoek naar de diepere betekenis van het goddelijke woord. Of beter gezegd, naar zich zelf. Een garantie om door het Vaticaan, tot heilige uitgeroepen te worden. En nét als je denkt dat je de zielenroersel van een tijdrijder begrijpt, is daar ook nog eens de recordman, de overtreffende trap van bezetenheid, want neurotisch op zoek naar erkenning, in de vorm van één of ander nietszeggend record.

De recordman, met maar één heilige missie: zijn plekje veilig te stellen in het Guines Book of Records, dé bestseller van het gekkenhuis. Ik ken ze persoonlijk, de jongens van de chrono. En eerlijk is eerlijk, stuk voor stuk aardige, sympathieke kerels, die blijven fascineren. Want de opofferingen waartoe ze bereid zijn, gaan de grenzen van de fantasie vér voorbij, waarbij niets te gek is.

Zoals die ene recordrakker, een dwangmatige jachtrijder ‘op leeftijd’, die, als voorbereiding op een recordaanval, wekenlang de nachten door bracht in een zelf geknutselde hogedruktent, gemaakt onder z’n keukentafel en dicht gemaakt met plastic. Of één van de bijbehorende trainingskampen, hoog in de Zuid-Amerikaanse Andes. Waar met een rugzak vol keien, – op meer dan tweeduizend meter hoogte, én in een vliegende sneeuwstorm, –  tegen bergen op werd gerend. De foto’s dáárvan, behoren inmiddels tot dé klassiekers op horrorsportgebied. Van zulke verhalen, mogen ze mij wakker voor maken, maar dat terzijde.

Ach, het zijn niet alleen de Obree’s de Tiemen Groens en de Roger Riviere’s, om een paar excentrieke adepten van de stopwatch te benoemen. Sinds kort heeft zich een nieuwe ster gemeld aan  het hardrijfront, ene Filip Speybrouck een zesenveertigjarige Vlaming. Op de magische wonderpiste van Mexico-Stad, raasde Filip onlangs, naar een werelduurrecord van 50.732 kilometer. Een prestatie die niet genoeg te roemen valt.  Aan Filip’s voorbereidingen, moeten we maar niet denken. Die valt  ongetwijfeld te rangschikken, in het betere horrorsegment.

En voor de sceptici onder ons: Filip was dus ruim een kilometer sneller, dan het legendarische record van Eddy Merckx uit 1972. Ik bedoel maar…

Knuppel

Appie Donker: ‘Zestig overwinningen’

Kruis een piraat met een struikrover, en je krijgt een wielrenner uit de jaren vijftig. Kerels met anarchistische trekjes, geleid door een ploegleider die ontsnapt was aan de aandacht van justitie. Coureurs, ongewassen en beslijkt die de schrik waren van de rondemiss. Koersende boeven, gehaat door Franse en Italiaanse restauranthouder en kroegbazen. Was de bidon leeg en schroeide de keel? Voor de knechten hét sein om collectief een kroeg binnen te stormen, om de drank voorraad te plunderen. Tot wanhoop en woede van zo’n  kroegbaas, die alles deed om z’n nering te beschermen, want betaald werd er niet.

Appie Donker, weet daar alles van. Appie, meesterknecht van Wim van Est en Wout Wagtmans tijdens de Giro d‘ Italia editie 1957. Tijdens één van die godsgloeiend hete etappes,  hobbelde Appie met die andere Italiaanse gregario’s ook een kroeg binnen, op zoek naar drinken. Wist Appie veel. Vermoedelijk daardoor kreeg hij van de kastelein, als één van de weinige renners, een klap met een knuppel in zijn nek. Die knuppel werd Armando Peverelli bespaard. Armando een modaal knechtje, was dan ook een Italiaan. Enfin, enig chauvinisme kun je die Italianen niet ontzeggen.

Terug naar Appie’s Italiaanse avonturen. Maar eerst even vertellen dat Appie een profrenner was mét een baan. Als renner kon hij niet genoeg verdienen, vandaar. Daarom werkte Appie in de loodgietersbedrijf van z’n pa. Na een hele dag buffelen, kon Appie pas na vier uur trainen. Evengoed had de koersende loodgieter genoeg uitslagen gereden, om door  ploegleider Pellenaars gepaaid te worden voor die bewuste Giro 1957. Appie moest daar over nadenken, want verdiende buiten zijn loon om, lekker bij in de criteriums.

Armando Peverelli

Met de belofte van vijfentwintig gulden per dag, dat hij in de Giro was, werd Appie over gehaald. Vijfentwintig gulden, toendertijd een redelijk loon. Appie had een duidelijke rol, want moest de kopmannen helpen, en meer niet. Door zijn mindere trainingen had Appie erg afgezien. Evengoed eindigde hij vijfenvijftig plaatsen achter winnaar Gastone Nencini.
Appie Donker koerste veertien jaar bij de profs, was daarvoor topamateur en won meer dan zestig koersen. Voor geen geld had hij dat Italiaanse avontuur willen missen, zelfs niet dat ‘geeltje’ per dag, dat hem belooft was door Pellenaars.

Of Appie veel verdiend had in de Giro? De Amsterdammer had uiteindelijk geen cent ontvangen. Appie Donker was de zoveelste renner die door Pellenaars  geflikt werd. En Appie Donker? Die is met zijn tweeënnegentig jaar nog steeds onder ons.

Scheur

De koersfiets uit de jaren vijftig? Veredelde bokkenkarren, van kleur voorzien door een fantasieloze en hoogstwaarschijnlijk kleurenblinde spuiter. Fietsen waarmee een ouderling op zondag wel gezien mocht worden. Om op zo’n fiets een brug over te komen, laat staan een berg, was een godswonder. Voor er één trap werd gegeven, waren onze naoorlogse renners al in het nadeel. Goddank voor die jongens, was de dope goed. Per slot van rekening moest het moraal hoog gehouden worden, waarbij ze nog maar een paar Perfetinetabletjes extra slikte. De koers kon beginnen.  Wisten ze veel. Het besef kwam met de komst van de geïllustreerde Franse en Italiaanse wielerbladen.

Dat er in Italië een andere koersbeleving was, werd pijnlijk duidelijk bij het zien van de foto’s, in fullcoleur afgedrukt. Latijnse renners met donkerbruine, afgetrainde benen, spierwitte koerssokjes, een scherpe roofvogelblik, én peddelend op hightechfietsjes. La bella Italia op z’n best, waar de racefiets oogt als een mooie, zwoele, meid, want frivool, uitdagend en sexy. En van al dat mooie materiaal was Fausto Coppi hét levende uithangbord.

Ook in 1951, het jaar dat de constructeurs  van de Bianchifabriek helemaal los gingen. Voor Il Campionissimo werd een renpaardje op twee wielen gebouwd, waar als kers op de taart materiaaltovenaar Tullio Campagnolo zijn creativiteit op  los liet. Met als resultaat een korte achtervork, stuurcommandeurs, een versnellingsapparaat én de zogenaamde uitvalnaaf, waarmee een wielwissel ‘n secondespel werd. Coppi op z’n zeegroene Bianchi, op de cover van het Franse sportblad BuddClub van mei 1951. Een iconische plaat maar wél één die ontsiert wordt door die scheur in Coppi’s shirt. En dat in een land waar het soigneren tot kunst was en is verheven.

Coppi, meer dan zestig jaar dood en inmiddels ingehaald door mystiek en romantiek was ook maar een gewone sterveling. Ondanks zijn goddelijke status bij de tifosi, had de man zo z’n eigen makkes.  Zoals een uitpuilende kippenborst, waar de kwaliteit van zijn shirt niet tegen bestand was. Zelfs niet van Italiaanse makelij.

Bumpers

Bob Spaak was de naam. Bob was hoofdredacteur van Sport in Beeld, de voorloper van Studio Sport.  En Bob had het niet zó op met wielrennen, dat vond die maar een sport voor proleten. Dat de koers op de televisie werd uitgezonden, was dan ook een utopie. Wat wij wél te zien kregen was Sjoukje! Sjoukje Dijkstra deed namelijk aan kunstschaatsen. En dát hadden wij geweten. Alsof de jongens van de geboortegolf al niet genoeg hadden geleden. De Selvera’s, Max van Praag, Tobi Rix, Eddy Christiani, de Spelbrekers, Mieke Telkamp, en andere handlangers van het onvoorstelbare, lullige liedjesgenre, zorgde voor Noord-Koreaans aandoende terreur, komende uit de Philipsbuizenradio. Dat hele generaties jongens op de rand van een mentale inzinking bungelde, is ter kennisgeving.  

En als je dacht dat het niet erger kon, waren daar de jaarlijkse kampioenschappen kunstschaatsen. Op de televisie urenlang uitgezonden, met dank aan de genoemde Bob, die ook het commentaar verzorgde. Sjoukje, dijbenen als bumpers van een botsauto, de dubbele Rittberger zien springen, deed de theekopjes op de huistafel rinkelen. Na drie van die sprongen had je het wel gezien. Of kunstschaatsen sport is..? Hooguit variété. Dat Sjoukje na haar carrière met een clown er vandoor ging, en vervolgens een circus begon, daar keken wij niet raar van op.  

Even een steen in een rimpelloze vijver gooien: of de val van de Muur hét belangrijkste naoorlogse moment was? Natuurlijk niet. Dat was de komst van de Muur van Geraardsbergen, én bijbehorende ronde van Vlaanderen, live op de televisie uitgezonden door de BRT, mét commentaar van Fred Debruyne (zie foto). In plaats van dat geneuzel van die Bob, onvervalst Vlaams in de huiskamer uit de mond van een kenner. Fred wist waar hij het over had. Als voormalig winnaar van Parijs-Roubaix én de ronde van Vlaanderen voelde Fred, van achter de microfoon, nog steeds het gestuiter van de kasseien zijne kloten rammelen.  

Jaren later werd Fred om onduidelijke reden door de BRT afgevoerd. In de plaats van Fred kwam Michel Wuyts, ook goed. De laatste, inmiddels met pensioen, is vervangen door Renaat Schotte.  Renaat verzorgde vanaf de motor, jarenlang het live verslag van de Vlaamse kasseienkoersen. Met de losse ballen van Renaat zit het dus goed. Het is maar dat U dát weet…

Swits

Toprenners, biddend in een kerk. Dat heeft iets aandoenlijks. Maar oogt ook een tikkeltje pijnlijk. Hoewel zo’n coureur zich van zijn zwakste kant laat zien, moet zoiets tóch verboden worden. Want het beeld van een stoere stoemper dan wel gevleugelde klimmer, wordt daarmee aan stukken geslagen. Echte vedetten, hebben  namelijk geen hulp van Hem nodig. Die worden geacht ijzersterk te zijn. Mocht dat laatste aan erosie onder hevig zijn, is daar nog altijd de soigneur met zijn medicijnkast. Laat de stichtelijke hulp, maar over aan de zwakke van geest.

Even ter zijde: wielerkampioenen, de beginselen van Rome aanhangig, waren in hun jeugd dé ultieme misdienaars, wat géén toeval was. Het ‘knechten’, werd op het altaar met de wijwaterkwast en al, er ingestampt. Het is daarom nog steeds een raadsel, dat sommigen wielervedetten aan het seminarium waren ontsnapt.

Ook omgekeerd. Zoals kapelaan Switser, tijdens de jaren vijftig zielenherder in de Sint Nicolaaskerk te Amsterdam. Aan de man was ongetwijfeld een groot wielrenner verloren gegaan. Alles aan Swits, zoals wij de jongens van de geboortegolf hem noemde, was snel.  De broodmagere Switser, de heilige mis zien voordragen, was een adembenemende ervaring. De snelheid waarmee hij door de Roomse riten raasde, ging de verbeelding vér voorbij.  Alleen dáárom al, was Swits bij ons populair. Maar dé absolute heldenstatus kreeg hij, toen wij hem op zijn damesfiets met soepele tred, over de Prins Hendrikkade zagen scheuren. Swits, hoogstwaarschijnlijk onderweg, naar zijn geheime minnares, zoals later bekend werd. De hormonen van Swits, daar kon geen anabolenkuurtje tegenop, laat staan het celibaat.

Enfin, dit stukje gaat over de koers. Om precies te zijn over Jean Brankart, een Waalse renner tijdens de ronde van Frankrijk anno 1956. Brankart, kopman en als enige Franstalige in een landenploeg vol met Vlaamse renners. Dat móest wel misgaan. De taalstrijd was nog lang niet beslecht. Een conflict die Jean een jaar eerder, de eindzege kostte in dezelfde Tour. Jean, op de tweede plaats met uitzicht op het geel kreeg pech. Zonder met de ogen te knipperen, raasde zijn Vlaamse knechten door. Hun kopman verbijsterend achterlatend, die zich later in Parijs terug vond op de tweede plaats op een paar minuten achter winnaar Bobet.

Maar nu was het de Tour 1956, met nieuwe kansen. En of God het zo bedoeld had, de topvorm was weg. Voor de radeloze Jean Brankart restte nog één reddingsboei, de kerk. Waar hij voor een beslissende bergetappe, de Grote Kopman smeekte om een ‘paar goede benen’. Wat niet gebeurde. Jean Brankart eindigde deze Tour, op een kansloze negenendertigste plaats.

Bron: Miroir Sprint, jaargangen 1955 en 1956.

Dansen met de duivel

De beste beslissing uit zijn leven? Dat hij op tweeëntwintig jarige leeftijd stopte met de wielersport. Tiemen Groen hing zijn koersfiets definitief aan de haak. Gelijk had hij. Voor een gemiddelde prof waren  de jaren zestig geen vetpot. De koers met al zijn intriges en combines vroeg niet alleen om een buitengewoon fysiek gestel  maar ook een meegaand, buigend karakter. De Fries Tiemen Groen ontbeerde dat laatste.  De man was rechtlijnig en eerlijk. Zo iemand moest je niet flikken.

Peter Post deed dat wél. Tijdens de ronde van het Bosplan gehouden in het Amsterdam van 1968, zat  Post samen met Groen in een kopgroep. Post, graag winnend in zijn geboortestad vroeg aan Groen of hij het kopwerk wilde doen. Afgesproken was dat Groen, financieel meedeelde in de eindoverwinning. Als je met de duivel danst, krijg je later de rekening. Na de koers kreeg Groen van Post een enveloppe in z’n handen gedrukt. Met daarin een biljet van tien gulden: een schoolvoorbeeld van een renner besodemieteren.

Of dat dé rede was waarom Groen definitief stopte? Ieder geval gaf dat zeker het laatste zetje in zijn beslissing. Over Tiemen Groen’s opkomst is veel gepubliceerd. Dat hij als nieuweling op het circuit van Zandvoort tijdens het nationaal kampioenschap, vijftig kilometer lang voor een voluit jagend peloton uit reed, om met zevenendertig seconden de titel te pakken, behoort tot de algemene wielerkennis. Dat de Friese tempobeul de jaren daarna, vier keer de wereldtitel achtervolging pakte, bezorgde hem de status van legende.

Ook was er teleurstelling. Tijdens de Olympiade van 1964 gehouden in Tokio, was Groen dé gedoodverfde favoriet voor goud. Groen werd uiteindelijk geklopt door de duidelijk geprepareerde Italiaan  Giorgio Ursi, bij wie het schuim op z’n lippen stond. Dat Ursi na afloop niet op doping werd gecontroleerd, is terzijde.

De mysterieuze Tiemen Groen waar niemand vat op kon krijgen, werd na zijn wielercarrière zakenman. De handel in antiek bezorgde de voormalige jachtrijder de status van miljonair. Groen, decennia wonend in Zuid-Afrika, waar hij een terug getrokken leven leidde, overleed eind oktober. Tiemen Groen werd vijfenzeventig jaar.

Bron, onder meer WielerExpress jaargang 2004.

Sjans

De volgorde was: een flesje Perrier, daarna een glas melk. Dat laatste geserveerd door de soigneur van dienst. Per slot van rekening moest de dope geneutraliseerd worden. Melk dus, óf,  zoals het Nederlands Zuivelbureau in de jaren vijftig propageerde, ‘Met Melk meer mans’. (‘en met pik meer sjans’, zoals de jongens van de geboortegolf gevat riepen, maar dat terzijde).

Enfin de Witte Motor, waar een gemiddelde wielersoigneur wel raad mee wist. Want melk was in de fifties, hét wondermiddel om amfetamines uit het lijf te spoelen. Een twijfelachtige theorie.

Probeerde dat laatste maar eens uit te leggen aan Fausto Coppi, een melkdrinker bij uitstek. Vermoedelijk dronk Il Campionissimo, zijn glaasje melk niet voor zo’n  grappige witte snor. Wat preparatie betreft, had de man een zekere status op te houden. En dat gebeurde allemaal tijdens de koers van de jaren vijftig, die van tradities aan elkaar hing. Hoe het begon? Met dat genoemde flesje Perrier, na een Touretappe. Waarvan een beetje renner, deze in één teug achterover klokte.

De koers in de decennia na de oorlog, een tijd inmiddels  ingehaald door weemoed en romantiek. Of dat erg is? Nee. Hoewel de hedendaagse Hollywoodtaferelen, zich afspelend na afloop van een klassieker, je doen snakken naar de no-nonsense huldigingen zoals het ooit was.

Huldigingen, waarbij de winnaar gezoend werd door een lekkere, lokale del, vermomd als rondemiss. En de coureur in kwestie, door morsige kerels op de schouder werd geslagen (Goedverdoeme Pol, da’s waa’n goeie spurt). Bij de Vlaamse kermiskoers begrijpen ze dat wel. Die romantische tijd bestaat niet meer. Inspanningsfysiologen, hartslagmeterspecialisten en marketingrakkers, bij wie de woorden ‘wattages’ in de bek bestorven ligt, namen de koers over. Jammer voor de liefhebber van het ‘oude’, maar een zege voor de renner. Het woeste amfetaminetijdperk, wat óók zijn charmes had, is geweest. Renners met ogen als koplampen, tref je niet meer aan. En de vrijwel onverstaanbare, en woest kijkende West-Vlaamse stoemper, is verworden tot de ideale schoonzoon, die zijn talen beheerst.

Kortom, de koers is gepolijst. En het glas melk? Dát is vervangen door een isotonendrankje! Waarom dat laatste genuttigd wordt, doet het ergste vrezen. Leer mij die soigneurs kennen…

error: Inhoud is beschermd!
%d bloggers liken dit: