De werkelijkheid is erger dan de fantasie. Want wie ooit de achterhoede van een marathon voorbij zag trekken, keek in de ogen van de waanzin, die was getuige van een calvarietocht op Nike´s. Waarom een zinnig mens, meer dan veertig kilometer rent? Ieder geval niet voor de leut. De marathon als een magneet voor de obsessieve gedrevene, de asceten en masochisten onder ons.
Of dat een eeuw geleden ook zo was..? Natuurlijk! Ook Jules Cools een Vlaamse marathonatleet kon de roep van de lange afstand niet weerstaan. Een moedig besluit. Want tijdens de roaring twenties, werden hardlopers beschouwd als zeer verdachte idioten. En buiten dat, in tegenstelling tot de wielerkoers, kleeft aan hardlopen weinig heroïek. Een hardloper heeft iets betreurenswaardig.
Jules Cools afkomstig uit een streek waar wielrenners werden beschouwd als volkshelden, had dat moeten beseffen. Zijn keus voor de marathon, is daarom onbegrijpelijk. Als je dan toch wilt afzien dan als coureur, met de bijkomende vedettestatus. Aan Cools was ongetwijfeld een goede monnik verloren gegaan, zo één van de zelfkastijding. Waarschijnlijk was voor Jules het celibaat een obstakel. Als een soort boetedoening rende hij dagelijks tussen de vlasakkers. Wat aardig lukte. De man behoorde tot de subtop van zijn tijd.
Ook voor de marathon van Parijs, editie 1928. Een race waarin de brave Jules, afrekende met honderdvijftig andere lopers. Solo ijlde de Vlaming over de Parijse boulevards, op weg naar de zege.
Voor de winnaar als beloning onder meer een berg publiciteit, verpakt als foto’s op de covers van de Vlaamse en Franse sportbladen en kranten. Publiciteit die Jules ten gelde kon maken. En natuurlijk die ene foto, waarop Jules als winnaar zijn plekje inneemt in de heldengalerij van z’n familie. Een plaat die die hij later tot vervelens toe aan z’n kleinkinderen kon laten zien. En dat ging niet door.
Met dank aan die ene publiciteitsgeile bobo, die Jules’ finesthour verknalde. Of Jules na afloop op de vuist ging is niet bekend.
Hoeveel marathons hij had gelopen? Hou het maar ergens tussen de twee- en driehonderd, antwoord Simon Pols onverschillig. Voor Pols is hardlopen een manier van leven. Een leven waarvan hij een flinke hap had genomen. Inmiddels zeventig jaar oud, draaft de man nog regelmatig langs s’ herenwegen. Pols is namelijk der dagen nog láng niet zat, laat staan de marathon. Zijn huidige finishtijd op de marathon is om te huilen, vertelt hij met veel gevoel voor understatement: wat natuurlijk onzin is. Want om op de leeftijd van negenenzestig jaar, de marathon van Amsterdam te beëindigen in een tijd van net boven de vier uur, kan geriatrisch Nederland een voorbeeld aan nemen.
De tragiek van oude sporters zijn hun verhalen, over hoe het óóit was. Verhalen waarbij het oeroude Indiaanse spreekwoord dat, ‘hoe ouder hij wordt, hoe sneller hij was’, in acht moet worden genomen. Bij Pols niet. Zijn story’s over z’n hardloopcarrière, horen thuis in het betere horrorgenre. Zoals zijn deelname aan de Spartathlon, een monsterlijke ren over tweehonderdveertig kilometer, in één ruk af te leggen.
De Spartathlon gehouden tussen Athene en Sparta, waar de grenzen van het fysieke vermogen ruimschoots wordt gepasseerd. Een race die zich afspeelt in de twilightzone, met meer dan zeventig procent uitvallers. Pols haalde de finish. Met trainingsweken van meer dan tweehonderd kilometer, stond hij aan de voet van de Acropolis waar de start plaats vond. Na het startschol belandde Pols in ‘n apocalyptische wereld, waar de poorten van de hel wagenwijd open stonden.
Want na honderdzestig kilometer rennen, doemde de Sangiapas op, een berg van duizend meter hoogte, die in het pikkedonker genomen moest worden. Een weg was er niet, wél onverharde karrensporen, met klauterpartijen over gigantische rotsen, en langs gapende afgronden. Huiveringwekkend en levensgevaarlijk. Om vervolgens dravend, de vlakte van de Peleoponesus over te steken, met een brandende zon op z’n kop. Pols had inmiddels twee lange, en slopende dagen in de zon gerend: afstanden die de grenzen van het verstandelijke vermogen vér voorbij gaan. Simon Pols, een bescheiden mens, taai als oud hondenleer, haalde in een tijd van zesendertig uur de finish in Sparta.
En dan volgende week zondag, de marathon van Amsterdam. Waar Simon Pols voor de zevenendertigste (37!!) keer aan mee doet. Voor die ouwe Pols een blokkie om…
Is het een vorm van zelfkwelling? Of overschatting? Van die vragen. Want het blijft een raadsel, wat zo’n frisse, talentvolle polderatleet, bezield om voor de marathon te kiezen. Daar hebben ze helemaal niets te zoeken. De eerste dertig plekken op de uitslagenlijst, zijn per definitie gereserveerd voor de jongens van de Oost-Afrikaanse hoogvlaktes.
Wie ooit een stadsmarathon ter plekke zag, begrijpt wel waarom. Fiets maar eens achter de kopgroep aan, wat Stuyfssportverhalen deed, bij de laatste Amsterdam-marathon. De snelheid, souplesse én het gemak waarmee die voormalige herders langs de boorden van de Amstel vlogen, dat was bizar, en ging de grenzen van het verbeeldingsvermogen vér voorbij. Voor onze Hollandse rennende houten klazen, is er geen hoop meer in bange dagen. Wat dat betreft had Kenneth Mc Arthur het gemakkelijker. Bij de Olympische marathon van 1912 ontbraken de Oost-Afrikanen.
Langeafstandloper McArthur, een bonkig ogende politieagent afkomstig uit Johannesburg, Zuid-Afrika, rende zijn eerste marathon in 1908. Met een erelijst waarop ondermeer het nationale kampioenschap veldlopen, staat die smeris op veertien juli 1912 aan de start van de genoemde Olympische ren, gehouden in Stockholm. Van deze marathon is niet veel bekend. Ja, dat het godsgloeiend heet was, en dat er achtenzestig atleten zich hadden ingeschreven. Van de weinige verslagen, komt er van Kenny McArthur een beeld tevoorschijn van een atleet, die het niet zó nauw nam met het begrip eerlijk. Daar kwam z’n landsman Christian Gitsham pijnlijk achter.
Gitsham, samen met Mc Arthur, namen een flinke voorsprong, waarbij de sterkere Christian zeker was van de overwinning. Enkele kilometers voor het eind stopte Gitsham, om even te drinken, niet nadat hij eerst met McArthur een afspraak had gemaakt, om even te wachten. Wát een groenzoeter die Gitsham. Want natuurlijk wachtte die McArthur niet. Sterker, terwijl de eerste slok water de huig van Grisham passeerde, spurtte die smeris voluit weg, en nam niet veel later zijn plekje op de Olympische eregalerij in. Politieagenten kun je dus nooit vertrouwen, en al helemaal niet uit Zuid-Afrika. Lullig voor die Gitsham, maar klein bier vergeleken bij de Portugese marathonloper Francisco Lázaro. De laatste, met een zonnesteek opgeven bij het 29-kilometerpunt, werd afgevoerd naar het lokale hospitaal. Een dag later meldde Francisco zich bij zijn Schepper.
Bescheiden en vriendelijk. Sterallures is de man volkomen vreemd. Dat siert hem, want de Keniaan Edwin Kiptoo, behoort tot de wereldtop op de lange afstand. Edwin, als haas gecontracteerd bij de laatste marathon van Amsterdam. Een contract waar de organisatie, maar vooral de latere winnaar Tamirat Tola geen spijt van had. De man volbracht zijn taak met verve.
De eerste dertig kilometer van de marathon, ijlde Kiptoo op kop van een groepje van zo’n twaalf atleten. Wie Kiptoo langs de open, winderige oevers van de Amstel zag rennen, was een bevoorrecht mens. Die snelheid, – wat de grenzen van de verbeelding vér voorbij gaat, – maar vooral zijn prachtige motorriek, lange soepele passen die amper de grond aanraken, was pure schoonheid.
Na dertig kilometer mocht Edwin uitstappen. Dat gebeurde op de stille Rozenburglaan, in de schaduw van Betondorp. Schrijver dezes – vanaf Ouderkerk aan de Amstel, tot aan Betondorp, fietsend achter de kopgroep, – was daar getuige van. Beetje hulpeloos en aandoenlijk, stond de man van de Afrikaanse hoogvlaktes op die desolate Rozenburglaan, te wachten op het busje, die hem terug bracht richting Olympisch Stadion.
Kiptoo, onder meer twee keer winnaar van de Dam-tot-Damloop, is een man met een lage drempel. Na zich zelf eerst voorgesteld te hebben, werd voor de foto geposeerd. Voor Edwin Kiptoo zat de marathon van Amsterdam er op. Voor hem kwam een werkdag tot een eind.
Fernand Gonder, God hebben zijn ziel, ooit polstokhoogspringer uit roeping. Met behulp van een dikke bamboestok hupte Fernand in 1904, naar een hoogte van drie meter en 70 centimeter, een wereldrecord. Gonder, Olympisch kampioen op de Spelen 1906, gaf daarmee het startschot voor, ‘hoog, hoogst allerhoogst’. Om te eindigen ergens in de jaren negentig, althans voor schrijver dezes. Volgens hem werd in 1994 de grote finalesprong gedaan door Sergej Boebka, daarover straks meer. In de duffe, saaie atletiekwereld van magere, afgetrainde kloothommels, sprintende hormoonmonsters, Afrikaanse bonenstengels, en enge Oost-Duitse manwijven was Boebka’s komst een verademing. Sergej was rock ’n roll. Dat de man twee pakjes sigaretten per dag weg pafte is ter kennisgeving. Voor Boeb, een Oekraïner bleef je thuis. Tenminste als op de buis één van die grote atletiekgala’s werden uitgezonden. Sergej, gaf spanning waar Alfred Hitchcock patent op had, tevens garantie voorsensatie. Helemaal nadat sponsor Nike die éne fatale vergissing maakte. De schoenengigant loofde een premie van honderdduizend dollar uit voor ieder wereldrecord met de polsstok. Boeb maakte daar gretig gebruik van. Enfin, wat volgde behoort tot de algemene ontwikkeling van iedere sportliefhebber. Tijdens trainingen regelmatig ruim boven het wereldrecord springend, verbrak de man dat record steeds met een centimeter. Vijftien wereldrecords verder, volgde de grote finalesprong. Op 31 juli 1994 zweefde Sergej over de 6 meter en 14 centimeter. Hoger was een mens nooit geweest. Terwijl Boeb over die lat zweefde, stond het beeld stil. In de lucht verschenen de woorden ‘The End’. Op de achtergrond klonk het slotkoor uit de Negende Symfonie. En de Griekse held Icarus was bezig om naast hem, een plekje voor de nieuwe recordhouder vrij te maken. Helaas, géén Hollywoodscenario. Sergej Boebka himselve verpeste dat. Na zijn polsstokcarrière conformeerde de man zich met de ‘uitvoerende macht’, door vicepresident te worden van de Internationale Atletiek Unie. Enfin, dromen blijken altijd bedrog te zijn…
Dan was er ook nog ene Pjotr Mouchkoff, liefhebber van een gezonde wandeltocht. Pjotr, een voormalig kapitein van het Tsaristische leger, ontdekte zijn wandeltalent in november 1917. Toen hij op de vlucht sloeg voor de Bolsjewieken. Pjotrs ren, vanuit Moskou, mocht er zijn, want eindigde uiteindelijk in Parijs. Waar hij onmiddellijk zijn voornaam veranderde in Pierre. Je weet maar nooit, tot waar de klauwen van de revolutie reiken, moet die wandelrukker gedacht hebben. Enfin, ergens in augustus 1934 staat Pjotr, opeens aan de start van Parijs-Straatsburg, een van godvergeten, helse wandeltocht over meer dan vijfhonderd kilometer: in één ruk af te leggen. Voor kerels als Pjotr, ooit rennend om de rode hordes van zijn lijf te houden, een eitje. Pjotr Mouchkoff 42 jaar, en taai als de rochel van een bejaarde baboesjka, zette na de start, meteen de benen er in. Strak marcherend, met klotsende kloten in de broek, op weg richting Elzas. De paden op, de lanen in. Op de verzorgingsposten bijgestaan door twee soigneurs. Die Pjotrs spieren los kneden en de man, ongetwijfeld, prepareerde met wat amfetaminetabletten, die ouwerwetse boerenjongensdope, want Stuyfssportverhalen is wél goed, maar niét gek. Want zeg nou zelf, om meer dan vijfhonderd kilometer aan één stuk door te stampen, doe je niet op een banaantje. Dan valt de pikdonkere nacht in. En Pjotr gaat verder. Heuvels over, dwars door de velden, en regen trotserend. Waarschijnlijk denkend aan de strafkampen van Siberië, waar hij maar mooi aan ontsnapt was. Pjotrs wedstrijdverslag, lezend in de Miroir des Sports, doet denken aan een luguber sprookje van de broertjes Grimm. Want bij het ochtendgloren doemen, in mistflarden gehuld, spookachtig de kantelen op van Nancy, waar een mensenmassa op de voormalige Rus staan te wachten.
Pjotr, een kwartier voorsprong op ene Cheminant, een broodmagere lange slungel, gekleed in het zwart, slaat af richting de Vogezen, met zijn beruchte Ballons. Boven op de col de Saales, een pukkel van ruim vijfhonderd meter hoog, ziet Pjotr in de verte de torenspits van de kathedraal van Straatsburg. Pjotr, als een paard die zijn stal ruikt, passeert de gemeentegrens van Straatsburg. Daar kreeg de man waarschijnlijk een wegtrekker van de schrik. In een splitseconde kwam een dejavu op van het Moskouse revolutionaire, proletariaat, op jacht naar Tsaargezinden: wat niet zo was. Van een immense menigte krijgt de voormalige kapitein een heldenontvangst. Waarbij Pjotr de laatste kilometers, wordt begeleidt door het opdringende grauw: met in de ogen de gloed van sensatiezucht. Pjotr Mouchkoff, winnaar van Parijs-Straatsburg in een tijd 74 uur en 8 minuten. Kom daar eens om bij de Nijmeegse Vierdaagse…
Woeste, ademstollende natuur. Totále leegte. De Lofoten, Noorwegen. Het land van Wodan, Donar en Thor. Waar achter ieder rotsblok Eric de Noorman, Leif de Rode, Svein Langtand en meer van die Vikingjongens zomaar kunnen opduiken. De Lofoten, ook hét ultieme decor voor een helse hardloopwedstrijd over honderdzesenzestig kilometer. Bestemd voor de gedrevenen. De desolaten. De avonturiers. Mannen en vrouwen met een merkwaardige roeping. Atleten die, in het zweet des aanschijns van de anonimiteit, de fysieke grenzen inspecteren. Eenentwintig liefhebbers meldden zich begin juni op het eiland Moskenesøya. De ultraloop van de Lofoten kon een aanvang nemen. Ruim honderdzestig kilometer rennen, klauteren en strompelen. Over bergen, door sneeuwvelden, langs huiveringwekkende verlaten stranden. Dwars door moerassen. Begeleidt door hagel- regen- én sneeuwbuien. De ultraloop van de Lofoten, waar precies middernacht ene Oddvar Berntsen het startschot gaf. Dat Oddvar deze klus moest opknappen was niet zó moeilijk. Oddvar, ruim tachtig jaar, is de enige bewoner van het eiland. Dat zal Ronnie Duinkerken, 43 jaar, op dat moment een rotzorg zijn. Duinkerken, een gewezen marathonloper, heeft andere zorgen. De man kan de komende uren totaal zesduizend meter hoogteverschil slechten. Als opwarmertje de eerste twee zware beklimmingen direct na de start. Duinkerken, afkomstig uit Rotterdam, gaat niet voor het klassement, maar om te finishen. Hoe dan ook. Om dat vooral niet te vergeten had de medewerker van een farmaceutisch bedrijf deze opdracht op zijn arm geschreven. Urenlang rennen, dan gebeuren er vreemde dingen in de hersenen. Daar over straks meer. Eerst vertellen dat Duinkerken na meer dan zestig kilometer, in de regen, hagel en storm, het ongelooflijk koud kreeg. Langs steile kliffen, over besneeuwde bergtoppen rent hij toch gestaag door. De handen gevoelloos van de kou. Ondanks het afzien geniet de man, van de sprookjesachtige omgeving. Geplaveide wegen, laat staan een uitgezet parkoers zijn taboe. Duinkerken moet, via een kaart én een GPS, zelf zijn route bepalen. Honderdveertig kilometer én drieëndertig uur verder. Dwars door een sneeuwveld martelt Duinkerken verder. De benen staan in de hens. Rennen gaat niet meer. Hij moet nog een berg op. Hij is bang voor de kou. Zijn lijf schreeuwt om te stoppen. De geest is sterker. Cola, chips én bananen, ingeslagen bij een verzorgingspost, doen wonderen. Hier kan geen sportdrank tegen op. Na zesendertig uur gaat zijn geest met hem aan de haal. Duinkerken ziet fleurige parasols, boomkikkers én brontosaurussen. Met een lichte paniek en om de geest te verzetten, haalt hij zijn landkaart te te voorschijn. Twee uur in de nacht als Duinkerken achter een berg de zon ziet opkomen. Midzomernacht is niet ver weg. Voor de Rotterdammer een magisch én symbolisch moment. De finish komt in zicht. Nog één berg te gaan. Na negenendertig loodzware uren komt de finishplaats in Svolvær in zicht. Het is drie uur in de nacht. Als achtste, op dertien uur achter winnaar Hallvard Schjollberg, komt Ronnie Duinkerken over de eindstreep. Op een groepje Noren na, is er niemand daar getuigen van. Niemand? Wél Janna, zijn vriendin, die hem liefdevol opvangt. Duinkerken heeft de helletocht overleeft. Hij wil nog maar één ding: slapen. Foto 4: Voor de start, links Ronnie Duinkerken met Oddvar Berntsen, de eenzaamste man van het hoge noorden.
Met dank voor de tip aan mijn vroegere collega Eric Fokke die al acht jaar op de Lofoten woont. Foto’s: Eric Fokke/Lofotenbilder.no
De sprong naar de absolute marathontop was iets te groot. En om dan nóg harder te gaan trainen om een paar minuten sneller te zijn? Veron Lust had daar geen trek in en stapte naar ultraloop. En daarin vond hij zijn Nirvana, want Veron Lust behoort al meer dan tien jaar tot de vaderlandse top. Om dat niveau te behouden traint hij regelmatig op de hoogvlakten van Kenia. En daar, ver weg van luxe en comfort, werd hij getroffen door de bittere armoede. Lust kon dat niet meer aanzien en startte een uniek project.
Of er een steekje aan hem los zit omdat hij regelmatig wedstrijden over honderd kilometer rent? Nee natuurlijk niet! Je bent ultraloper of niet. En bovendien, hardlopen is het oerinstinct van de mens dat die door de luxe vergeten is.
Veron Lust is alles behalve knetter. Sterker, hij beschikt over een gezonde dosis zelfreflectie. Veertien jaar geleden liet hij de stopwatch bij een marathon al stil staan op een tijd van 2.24 uur. Een tijd waarvoor hordes marathonlopers bereid zijn om zaken met de duivel te doen. Lust niet! Die zag al snel in dat je, als je de top wilde halen, daar tien minuten van af moest krijgen. En in de energie die dáárin gaat zitten had hij geen trek. En dat laatste vraagt om een uitleg. Spierziekte ‘In de periode dat ik die snelle tijd realiseerde was mijn moeder heel erg ziek. Ze leed aan een spierziekte’, begint Lust, 47 jaar, zijn uitleg. ‘Ik heb haar verpleegd. Ik had niet alleen de zorg van mijn moeder maar ook nog mijn werk en de dagelijkse training. Voor die inspannende snelheidstrainingen om sneller te gaan had ik totaal geen energie meer.’Veron Lust schakelde een tandje terug, bleef wel rennen, wat staat voor duurlopen op een rustig tempo en ontdekte vanzelf zijn talent om dat urenlang vol te houden. Lust sloot zich aan bij het illustere gezelschap van ultralopers, een soort geheimgenootschap van rennende kilometervreters. Waar hij zijn debuut maakte? Schrik om hart ‘In de geboorteplaats van mijn moeder’, begint hij zijn relaas. ‘Mijn moeder was Zwitserse, kwam uit het dorpje Biel en daar werd jaarlijks een hardloopwedstrijd over acht uur gehouden. De start vindt in de avond plaats en de race gaat de hele nacht door. Daar doen duizenden lopers aan mee. Ik werd achtste.’ Lust zijn debuut was een lekkere binnenkomer en hij liet daardoor de marathon voor wat die is. Inmiddels heeft hij zo’n honderd van die monsterafstanden op zijn Nikes afgelegd, en behoort hij tot de top van ons land. ‘Ik werd zes keer kampioen van Nederland. Daardoor ben ik in veel landen geweest. Ook in Japan waar de ultraloop een volkssport is. Zeven jaar geleden werd ik op het wereldkampioenschap zestiende. Dat was mijn hoogste uitslag.’ Op de vraag hoe je zijn trainingen moet voorstellen laat Lust zijn logboek zien. Alleen al van het lezen slaat een ‘gewoon’ mens de schrik om het hart. Hardloopsessies richting Den Helder of naar Amersfoort zijn, in de zomer, dagelijkse kost. Een duursporter zal je niet snel op een bruiloft de polonaise zien aanvoeren. Duursporters leven van training naar wedstrijd en daar is geen plaats voor frivoliteiten laat staan het leed van de wereld. Er moet iets schokkends gebeuren om het strakke regime van de dagelijkse trainingsschema’s te doorbreken. Bij Veron Lust gebeurde dat op hoogvlaktes van Kenia, ver weg van de bewoonde wereld. Achtergesteld ‘Om in vorm te blijven besloot ik in de winter 2003 een paar weken te gaan trainen in Kenia. Hoewel ik mij daar direct thuis voelde, was het schokkend om te zien hoe keihard het leven daar is. Ik zag de armoede maar ook hoe de vrouwen en meisjes volkomen achtergesteld zijn. Die vrouwen hebben echt niets te vertellen, stellen helemaal niets voor, staan onder aan de ladder en moeten de hele dag onmenselijk hard werken om het gezin in leven te houden.’ Thuisgekomen kreeg Lust last met zijn geweten en besloot daar wat aan te gaan doen. ‘Ik nam contact op met Jos Hermens. Jos is manager van een hele rits Keniaanse marathontoppers. We besloten een kleine stichting op te richten en geld in te zamelen.’ Om als Keniaans kind van de hoogvlaktes aan de armoede ontsnappen, zijn er twee dingen nodig: scholing en hardlopen, want voor dat laatste zijn ze geschapen. Helemaal niks ‘Wij zijn in Mbara begonnen. Dat is een hooggelegen dorpje op uren afstand van een verharde weg. Geld bestaat er niet. Ze leven van wat ze verbouwen zoals wat maïs en bonen. De stichting heeft inmiddels een kleine school gebouwd. Ook zijn we begonnen met een trainingskamp voor zes meisjes. Ze krijgen niet alleen gewone kleding, maar ook een pakket sportkleding. Voor ons lijkt het niet veel maar geloof me, die mensen hebben echt helemaal niks. Deze meiden zijn via een selectiewedstrijd, waar honderden kinderen aan meededen, gekozen. Als je ziet hoe ze rennen’, roept hij vol verbazing. ‘Die kinderen barsten van het talent. Op een veldje hebben wij een baantje van driehonderd meter aangelegd waar ze dagelijks op mijn schema’s trainen. Dat ze de Olympische Spelen halen is geen utopie, maar voor mij een vaststaand feit.’ Rustig aan Veron Lust is een bevoorrecht mens want bevrijd van de dagelijkse ketenen die ‘werken voor een baas’ genoemd worden. Ooit met zijn broer een autosloperij begonnen en naar jaren van hard werken, heeft hij zich laten uitkopen. Van de vrije tijd én geld die dat opleverde, geniet hij niet alleen zelf maar laat hij ook anderen meedelen. ‘Ik ben drie maanden per jaar in Mbara. Ik voel mij daar waardevoller dan hier. Ik ben als mens ook veranderd. Als ik hier kinderen zie huilen erger ik mij daaraan want die janken vaak als ze hun zin niet krijgen. In Kenia huilen kinderen als ze honger hebben of als ze dood gaan.’ Maar nog even terug waar we begonnen zijn, het ultralopen. Of daar voor Veron Lust nog toekomst is? ‘Ik word een dagje ouder en heb besloten geen honderd kilometerwedstrijden meer te doen. Ik ben nu overgestapt op 24-uurslopen. Ja, inderdaad dat is een dag en nacht achter elkaar rennen met een tempo van tien kilometer per uur. Lekker rustig aan.’
De marathon van Rotterdam? Voor een langeafstandloper uit de Watergraafsmeer is dat vloeken in de kerk. Die stad is iets te veel ‘010’, om maar in voetbaltermen te blijven. Theo Stelling rent liever in ‘eigen huis’ waar hij de marathon van Amsterdam mee bedoelt. En met succes, want in de laatste versie verbrak hij het nationale record voor veteranen in een niet misselijke tijd van 2.37 uur.
Waar maak je iemand blij mee wiens leven bepaalt wordt door rennen, rennen en nog eens rennen? Met deelname aan de marathon van New York! The Big Apple is het Nirvana van de marathon! Rennen door New York en dan sterven, in die proporties.
Voor marathonloper Theo Stelling, 51 jaar, kwam zijn droom uit. Op zijn vijftigste verjaardag kreeg hij van vrouw en zoon een geheel verzorgde reis én startnummer naar New York als cadeau. Voor Stelling, technisch medewerker bij de gemeente, werd dat een marathon met een heel emotionele lading.
‘Twee weken voor New York werd mijn vrouw ziek. Er was kanker bij haar geconstateerd. Wij hadden toch besloten te gaan. Het was voor mij een race met twee gezichten. Het idee dat mijn vrouw zo ziek was maakte mij heel emotioneel . Maar aan de andere kant, de marathon van New York, wát een belevenis’, verzucht de tot het bot afgetrainde Stelling. Voor een hardloper die gewend is aan Amsterdamse verhoudingen was hardlopen door New York een cultuurshock. Ren je in Amsterdam voor twee man en een paardenkop dat is dat in New York wel andere koek. Driehonderd foto’s
‘Twee miljoen mensen langs de kant,’ vertelt Stelling. ‘Vooral de doorkomst door de verschillende wijken was één groot feest. Maar ook de tegenstellingen. In de Harlem en de Mexicaanse wijk kreeg je een heldenontvangst. In Brooklyn, de joodse wijk, deden die orthodoxe joden net of ze je niet zagen. En overal bandjes en live muziek. Normaal ben ik tijdens een marathon heel fanatiek en serieus maar in New York liep ik als een toerist. Ik had mijn camera meegenomen en meer dan driehonderd foto’s gemaakt’.
De marathonsfeer in Amsterdam mag dan de gevoelstemperatuur van een vrieskist hebben, het neemt niet weg dat Stelling daar zijn ultieme loopmoment meemaakte. Het hele vorige seizoen had Stelling het rubber van zijn loopschoenen getraind. Storm, regen en kou werden daarbij op de koop toe genomen. Op de atletiekbaan van AV23 werd de snelheid aangescherpt. En allemaal onder één motto: de tijd begint te dringen. Wil je als vijftigjarige marathonloper nog één keer de stopwatch uitdagen, dan moet er gewerkt worden.
Stelling, klein, levendige ogen, ras-Amsterdammer, vertelt. ‘In juni begon de vorm te komen. Tijdens de Senior Games, een sportspektakel in Zeeland, won ik de halve marathon. Het begon bij mij te dagen dat het in oktober wel eens heel hard kon gaan.’ Goud of blik
Najaar, de tijd dat de blaadjes van de bomen vallen, maar ook dé tijd voor de grote stadsmarathons. Begin oktober beet de hoofdstad de spits af. In het wedstrijdvak, tussen de Afrikaanse loopwonderen, ook Theo Stelling. Voor de laatste was het erop of eronder. Goud of blik. Het parkoers kon hij wel dromen. Vooral het gedeelte langs de Amstel, daar had hij wakker van gelegen. Als het daar maar niet al te hard waait. Dat helse open stuk vanaf Buitenveldert naar Ouderkerk, waar de Amstel overgestoken wordt en weer terug langs de rivier richting Amsterdam.
Hoe vaak had hij daar niet getraind? Speurend naar de ideale looplijn, opletten hoe en waar de wind stond. Nog even een verse rochel achter de huig vandaan trekken, en de polsstopwatch voor de zoveelste keer controleren. Stelling was er klaar voor. Na het startschot waren de eerste tien kilometer door Zuid een kwestie van volgen, je hart niet boven het theewater jagen, opletten waar de concurrentie zat. Maar dan kwam het beruchte pad langs de Amstel.
‘Alles op die dag zat mee, vertelt de kampioen. ‘Voor een marathonloper was het schitterend weer. Met weinig wind. Langs de Amstel, in de buurt van Ouderkerk kreeg ik het heel moeilijk. Mijn directe concurrent was er van door. Ik heb langs die hele Amstel in mijn eentje lopen jagen. Terug in de stad, voor de Bijlmerbajes, kreeg ik hem te pakken. In mijn buurt, de Watergraafsmeer, rekende ik met hem af.’ Plakkie
De rest was geschiedenis. In een tijd van 2.37 uur kwam Theo Stelling, over de streep. In het Olympisch Stadion werd hij gehuldigd als nieuwe veteranenkampioen maar ook recordhouder. Kregen de winnaars bij de mannen en heren een vet bedrag op hun rekening gestort, Stelling moest genoegen nemen met een ‘plakkie’. De Watergraafsmeerder is daar zelf nogal nuchter over. Wat kan hem dat geld nou schelen. Gezondheid is veel belangrijker. Dat het met zijn vrouw weer goed gaat, daar is de hardloper uit Oost zielsgelukkig mee. Geld verdampt maar herinneringen blijven en die zijn voor hem véél belangrijker, die pakken ze hem niet meer af. Op zijn falie
Als hij der dagen zat is, de urinestraal zwak, en de benen dienst weigeren, dan kijkt hij met voldoening naar zijn rijk gevulde prijzenkast en zakt weg in mijmeringen. Hij ziet zich dan weer langs het Amsterdam-Rijnkanaal ijlen, waarbij hij zijn schrale, afgetrainde lijf op zijn falie gaf, en hij ziet zichzelf rennend over Queensborobridge in New York, hoort de echo van de aanmoedigingen en telt dan zijn zegeningen.
Maar zover is het nog lang niet. Begin maart startte de Stelling in de ’20 van Alphen’ de openingsklassieker van Nederland. ‘Wat ik werd? Tweede in een tijd van 1.10 uur’. Theo Stelling wiens leven bepaald wordt door hardlopen, kent ook zijn zwakheden. ‘De afgelopen winter ging het moeizaam. Met die maandenlange kou vroeg ik mij wel eens af waar ik mee bezig was. Dan lag ik liever op de bank met een zakkie chips.’
Met zijn drieënvijftig kilootjes op de weegschaal lijkt hij geschapen voor de cross. Dartelend, dwarrelend, vlinderachtig, trippelt hij over zuigende modder, sompige klei en glibberige bospaadjes. Meer dan honderd koersen heeft hij gewonnen. Hardloper Rachid Mohammadi, wereldberoemd in Amsterdam-Oost.
Afgelopen winter excelleerde hij in de nationale crossen en won zilver bij het nationaal kampioenschap. Ook op de weg strijdt hij in de voorste rijen mee. Op de nationale ranglijst prijkt zijn naam nog altijd bij de beste. Maar hij traint niet meer zo veel als vroeger. De kinderen worden groot en daar wil hij meer tijd aan besteden. ‘Niet veel trainen’ is in de belevingswereld van Mohammadi nog altijd vijf keer per week de veters van zijn loopschoenen aanstrikken voor zijn trainingen door de Indische Buurt en het Oosterpark.
En dat laatste is voor hem van een aparte dimensie. Rachid Mohammadi, veertig jaar, is dan geen rennende mister nobody, een dravende anonymus. In Oost wordt hij door volstrekt onbekende landsmensen begroet, aangemoedigd. De Marokkaanse gemeenschap waardeert zijn helden. Weet Mohammadi’s erelijst op waarde in te schatten. Maar is ook op de hoogte van de maatschappelijke betrokkenheid van Mohammadi, want die is niet te beroerd om tijdens trainingen jongeren die kattenkwaad uithalen op hun gedrag aan te spreken.
‘Die jongens weten wie ik ben, wat ik doe,’ vertelt Mohammadi, ‘Ik heb nooit een grote mond terug gehad. Ze hebben respect voor mij. Van mij nemen ze het aan. Ik geef ze advies, wijs ze terecht en ben dan weer weg.’
Het hardlopen heeft Mohammadi verder op de maatschappelijke ladder gebracht. Vijftien jaar geleden liep hij, samen met zijn toen ook rennende broer, als vakantiekracht, nog in de kelder van het OLVG met een bezem rondt. Nu is hij assistent projectmanager bij een groot verzorgingstehuis.
Hoe zoiets in zijn werking gaat? Met twinkelingen in zijn ogen vertelt hij over het hardloopteam van het OLVG: een verhaal met een heel hoog ‘jongensboekgehalte’. Een team van artsen en ander personeel, dat tijdens de bedrijvenloop, verbonden aan de Dam-tot-Dam-loop, steevast in de achterste regionen eindigde. Tot dat iemand ontdekte dat in de kelder van het ziekenhuis twee schoonmakers rondliepen die tijdens de Damrace bij de eerste tien waren geëindigd. Rachid en zijn tweelingbroer Abdullah kregen een vast arbeidscontract en werden in het team ingelijfd. Met de komst van de broertjes Mohammadi eindigde het hardloopteam een jaar later op de tweede plaats.
Voor de marathon komt de lichtgewicht uit Amsterdam-Oost te kort. Hij is meer de man van de middenafstand. De halve marathons en alles wat daar onder zit is het jachtgebied van Rachid Mohammadi. En in de winter natuurlijk de crossen. De mooie koersen zoekt hij speciaal uit. Dikwijls wedstrijden waar wat te verdienen valt. Zoals de hoog aangeslagen cross van Boskoop.
‘Dat parkoers is heel zwaar, veel water, modder en blubber.’ Volgens Rachid staat er een sterk deelnemersveld aan het vertrek. ‘Die wedstrijd heb ik al drie keer gewonnen en ben in die contreien heel populair, want ik word jaarlijks door de organisatie uitgenodigd’.
Ook bij het nationale kampioenschap cross, gehouden begin maart, streed Mohammadi in de voorste linies mee. Op slechts een minuut achter de winnaar werd hij zesde, wat in zijn leeftijdsklasse goed was voor zilver. ‘Er had meer ingezeten. Een week voor het kampioenschap was ik nog ziek geweest’, verzucht hij. ‘Ik heb een heel goede winter achter de rug en niet té veel crossen gelopen, een stuk of zes, maar dat waren, kwalitatief heel sterke. Ik kwam altijd met bloemen thuis, eindigde steeds in de prijzen.
Het gesprek vindt plaats bij Mohammadi thuis. Dat hij geen praatjes ‘voor de vaak’ verkoopt bewijst de overvolle prijzenkast die de huiskamer domineert.
Rachid Mohammadi oogt pezig, tanig, heeft een lichaam taai als hondenleer. Als loper is hij dan ook gehard in Marokko. Bij het krieken van de dag, als de lokale haan zich nog even behaaglijk omdraaide, begonnen zijn trainingen. Hij weet nog goed hoe hij als zeventienjarig jochie zijn koersen rende onder een helse rood gloeiende zon. Van die primitieve Spartaanse omstandigheden heeft hij nog steeds profijt. Als het brandend, zinderend heet is en de huig bij de concurrentie tegen het gehemelte plakt draaft Mohammadi probleemloos op kop. En tijdens de ramadan is dat mooi mee genomen.
‘Ik heb tijdens de ramadan eens een halve marathon gewonnen. Het was die dag warm. Na afloop werd er volop gedronken. Niet door mij. De organisator vroeg bezorgd of ik niets moest drinken. Ik vertelde hem dat ik de hele dag niets gedronken had. Hij schrok daarvan. Maar ik won toch die koers. Waarom? Dat was de hand van God’.
Rachid Mohammadi, door en door getraind, weet, op veertig jarige leeftijd, de stopwatch op de tien kilometer binnen de eenendertig minuten stil te zetten, maar moet het tóch afleggen tegen dat ene genadeloze uurwerk: ook voor hem tikt de biologische klok meedogenloos door. Kleine kwaaltjes beginnen op te spelen. ‘Ik word ouder, train niet meer zo veel als vroeger’, stelt hij nuchter vast, ‘Duurlopen van twee uur doe ik niet meer. Ik train nu meer op het korte werk, meer snelheid. Ik besteed meer aandacht aan mijn kinderen, hun school. Soms ben ik ook te moe. Vooral na zware wedstrijden. Dan neem ik ook mijn rust. Ik forceer niets.’
Rachid Mohammadi acteert niet alleen op nationaal niveau. Een keer per jaar zoekt hij de strijd met de internationale concurrentie op. Dat gebeurt dan bij de Dam-tot-Damloop. Het hoofdstedelijke hardloopfeestje waar meer dan dertigduizend lopers mee doen, geldt voor hem als graadmeter. Voorlopig hoeft hij zich geen zorgen te maken. Tussen het Keniaanse en Ethiopische geweld weet hij zich nog steeds staande te houden.
‘Ik eindig nog steeds bij de eerste dertig. Of ik het erg vind dat die duur betaalde profs mee doen? Nee natuurlijk niet. Ik vind het juist prachtig dat de wereldtop aan de start staat. Dat geeft aan mijn uitslag toch meer cachet.’
Je mag dan wel een hero van je gemeenschap zijn, één van de snelste hardlopers van Amsterdam wezen, tientallen koersen hebben gewonnen, maar dat wil dan niet zeggen dat jezelf geen voorbeelden hebt. Op de vraag wie zijn held is loopt Rachid Mohammadi naar een kast en pakt daar een foto uit: ‘Tien minuten voor de start van de Zeven Heuvelenloop in Nijmegen gemaakt. Ik sprak hem aan. Hij was een heel vriendelijke man en vroeg belangstellend wie ik was, waar ik vandaan kwam en wat mijn looptijden waren.’
Op de foto staat een breed lachende Rachid Mohammadi samen met Haile Gebrselassie: ‘s werelds snelste man op de marathon.