Verkapte executie

Op zaterdag 1 november 1952 vond de terechtstelling plaats van Aaron Wilson. Als executieplaats fungeerde  de boksring van het Brussels Sportpaleis. De beul van dienst was Karel Sys, een Vlaamse zwaargewicht vuistvechter met een onfris verleden, waarover straks meer. De partij Aaron Wilson versus Karel Sys, die zoals de journalist van het Vlaamse sportblad Sportclub omschrijft,  mensonterend was. De  man zat schuimbekkend van woede achter de schrijfmachine want het vervolg van z’n verslag  liegt er niet om. Tussen de regels door borrelt blinde woede.  ‘Een terechtstelling van een onschuldige, een verkapte executie’,  briest hij verder, om vervolgens de scheidsrechter én de manager van de Amerikaan Wilson op de beklaagdenbank te plaatsen.

De bokswedstrijd  tussen de Vlaming Karel Sys en de Amerikaan Aaron Wilson, is dan ook een verkapte executie.  Een partij die niet langer duurde  dan vijftig seconden. Meer heeft Sys niet nodig om de Amerikaan neer te halen. Met een verwoestende hoek op z’n linkerslaap gaat deze neer. Bij de negende seconde staat Wilson – groggy met z’n armen lusteloos langs het lijf – op, om vervolgens weer neer te storten. De man is  duidelijk knock out. Volgens de scheids niet.

Wilsons manager  had ook het vermoeden dat het met z’n pupil niet pluis was. Terwijl de gong klinkt gooit deze met een grote boog de handdoek in de ring. Het gevecht is voorbij. Niet volgens de referee. Volgens deze kan dat reglementair niet tijdens de rust. Na aanvang van de tweede ronde had die handdoek alsnog gegooid moeten worden. Wat niet gebeurd. Kenners weten meteen wat voor spel gespeeld wordt: het  publiek met duur betaalde plaatsen moet tevreden gehouden worden, ten koste van de gezondheid van Wilson. Na zes voor Wilson lange en slopende rondes, waarin de arme Aaron fungeerde als boksbal  maakte z’n manager alsnog een eind aan de partij.

En dan de winnaar Karel Sys, die moraal gezien niet veel beter was dan die scheids en manager bij elkaar. Tijdens de oorlog koketteerde Karel met de Duitse bezetter, die hem met zijn Arisch uiterlijk in de armen sloot. Een vrijage die Karel na de oorlog lelijk opbrak met een gevangenisstraf van een jaar, en ontzegging van z’n Belgisch staatsburgerschap.

Bron: SportClub jaargang 1952.

Thomas trok ter hemel

Als een muis voor een bloeddorstige kater. Want om een zeventienjarig jochie een licentie te verstrekken als profbokser is misdadig. Thomas ‘Tosh’ Powell trok zich van dat moralistisch geneuzel niet veel van aan, en stapte met jeugdige overmoed de ring in. Nobby Baker een geharde prof met zeven ongeslagen partijen achter zijn naam, was één van zijn eerste tegenstanders. Een partij over de volle vijftien ronden en waarin de sluwe Baker op punten won.

Een beetje promotor knijpt zijn boksers uit als een citroen. Ook Thomas moest geld opbrengen. Enkele weken later stond hij tegenover Johnny Edmunds, de heersende kampioen van Wales in het bantamgewicht. Edmunds met achtenveertig overwinningen ging in de tiende ronde technisch knock out. Het is saaie kost om de recordlijst van Thomas hier op te schudden. Daarom alleen even vermelden dat Thomas als verse Welshe kampioen niet veel later zijn revanche kreeg tegen Noby Baker, die in de zevende ronde een technische knock out te verwerken kreeg.

Hopelijk had Thomas genoten van z´n overwinning, want z’n plekje in de bokshemel werd al vast gereserveerd. Voor zijn dramatische vertrek van dit aardse tranendal, werd eerst afgerekend met onder meer de Nederlandse vedergewicht Rein Kokke. En dan is het 31 mei 1928, als in Liverpool de partij tegen de Londense bantamgewicht Billy Housego op de rol staat. Een treffen dat plaats vindt in het lokale The Stadium over vijftien rondes van drie minuten. Volgens de toenmalige media een partij tot de laatste ronde spannend.  

Voor Thomas definitieve de laatste ronde. Een ronde waarin Thomas door Housego tegen het canvas werd geslagen. Thomas met slappe knieën naar z´n hoek gestrompeld, waar hij vervolgens in elkaar zakte.  Naar de kleedkamer gedragen waar de dienstdoende arts adviseerde hem naar een lokaal ziekenhuis over te brengen. Thomas ´Tosh´Powell, het moedige jochie voor wie de horizon nog lang niet het einde was, overleed twee dagen later op zaterdag 2 juni 1928, vandaag precies vijfennegentig jaar geleden,  aan de gevolgen van een hersenbloeding. Thomas Powell werd in zijn geboortestad begraven, waar hij zijn laatste gang niet in anonimiteit plaats vond.  Duizenden stonden langs de route om afscheid van hun held te nemen. Thomas Powell werd twintig jaar.

Bron onder meer Boxrec, the Melting Pot. Dank aan John Brouwer de Koning en zijn wonderlijke database.

Boulevard

Dan was er ook nog Paolino Uczudun, bijgenaamd de Baskische Houthakker. Paolino, tijdens de roaring twenties een zwaargewicht bokser, voorzien van een verwoestende ‘linkse’. En daar graag gebruik van maakte. Ook in het sportpaleis Velo d’ Hiver in het  Parijs van 1925, waar een gevecht op de rol stond, tussen lokale favoriet Marcel Nilles en de Houthakker. Een gevecht om des keizers baard, want er stond niets op het spel. Ja de eer, en vooral om de zakken van de promotor te vullen.

Dat er niks op het spel stond, daar dacht Marcel Nilles iets anders over. Voor de Parijse vuistvechter, stond er nog een rekening open. Een jaar eerder ontmoette Marcel  de gevreesde Bask in de ring. Plaats van handeling de lokale stierenvechtarena van Barcelona, waar het geronnen stierenbloed aan de boarding plakte. Lang verhaal kort: Nilles in de zesde ronde neer gerost, werd wakken op het canvas.

In het Velo d’Hiver klampte Marcel zich met de moed der wanhoop vast, aan het idee om Paolino neer te halen. De Houthakker – uiterlijk van een Siciliaanse struikrover, aan wie je maar beter niet de weg kon vragen, – verkeerde in grootste vorm. In de derde ronde bracht  Paolino zijn linkse in stelling. Bij Marcel ging het licht uit. En zoals zo vaak in het tikkeltje louche bokswereldje, gebeurde er duistere zaken. Terwijl de scheids aan het tellen was, stond Marcel bij de tiende seconde op, en nam de bokshouding aan.  Voor de Houthakker het sein om op Marcel af te stormen, maar werd door de scheids tegen gehouden. Volgens de referee was het gevecht voorbij. Tot grote woede van de meer dan vijftienduizend Parijzenaren, die hun leuke avondje in rook op zagen gaan.

Op boksers zit geen houdbaarheidsdatum, noch dat ze geestelijk gezond uit de strijd komen. Aan dat laatste zat  nou nét de kneep.  Paolino Uczudun, de grote en onbetwiste held van Baskenland. De Houthakker, na het behalen van zijn Europese titel, in San Sebastian  feestelijk ingehaald door veertigduizend Basken, stond op punt om z’n plekje in de Baskische Heldengalerij in te nemen. Maar nam de rechterafslag richting boulevard van verraad.   

De voormalige Europese zwaargewichtkampioen trad toe tot de fascistische Falagan. En erger, hij vocht tijdens de Spaanse burgeroorlog voor de belangen van dictator Franco, én tegen een onafhankelijk Baskenland.

Bron: Le Miroir de Sports jaargang 1925, Boxrec,  

Een vriendelijk mens is vertrokken

Drie decennia lang leefde hij in volstrekte anonimiteit.  Edwin Alberto oftewel Fighting Mack was van de radar verdwenen, opgelost in de anonimiteit. Zeven jaar geleden spoorde Stuyfssportverhalen hem op. Het werd een ontmoeting die veel indruk en emoties na liet. Fighting Mack  ooit een van de beste na oorlogse boksers, maar ook een man omgeven door geheimzinnigheid. Mack, zoals hij zelf genoemd wou  worden, was gezegend met een supersnelle en verwoestende linkse, met een erelijst die staat:  vijfenveertig gevechten, achtentwintig keer gewonnen, waaronder twintig door knock out en twee onbeslist. Zijn hoogtepunt vond plaats  in augustus 1968, toen hij als een onbekende tweeëntwintig jarige, in een kolkende Italiaanse sportarena, de toen heersende Europees kampioen  Carmelo Bossi knock out sloeg.

Mack stond daar niet meer bij stil. Het was geweest. In zijn kleine appartementje in Zandvoort herinnerde niets meer aan een roemrijke boksverleden. De enige stoffelijke herinnering is een actiefoto van hem. Die koesterde hij dan ook. Als de foto te voorschijn komt, braken ook de herinneringen bij hem door. Om deze meteen te relativeren.

Of hij in z’n appartementje gelukkig was?  Soms.  Maar ook vaak niet. Hij dacht  veel na over de dood, hoewel hij nog aan het leven hing. Hij gaf zich zelf hooguit nog tien jaar. Maar geloofde dat eigenlijk zelf niet. Het leven is eigenlijk niks, verzuchtte hij even later

Hij leidde een heel rustig, en terug getrokken bestaan.  Iedere morgen een uurtje wandelen over het strand. De rest van de dag keek hij televisie, en ‘deed’ zijn huishouden. Levend van een klein pensioentje en alleen wonend. Hij had geen vrienden, en ook geen contact in de bokswereld. Met vrouwen had nooit geluk gehad, onthulde hij aarzelend. Ooit had de vroegere Europees kampioen vrienden zat. Nu niets meer. De eenzaamheid droop van hem af.

De laatste paar jaar van z’n leven, bracht Mack door in een woonvoorziening-centrum in Bentveld, waar hij vorige week overleed. Fighting Mack, een buitengewoon zachtaardig en vriendelijk mens,  werd zevenenzeventig jaar.

Tom Farm

Wil je overleven? Dan zult gij trainen in het zweets des aanschijns, en niet anders. Een levensverzekering voor boksers eind negentiende eeuw: fijne tijd voor de liefhebber van het eerlijke vuistgevecht, door harde kerels, met geschonden koppen. Boksromantiek van een bedenkelijk soort. Illegale partijen, afspelend in rokerige, obscure zaaltjes, bijgelicht door gaslantaarns, en georganiseerd door louche matchmakers, met in de kielzog de onvermijdelijke gokkers. Gevechten waar regelmatig de lokale politie, een eind aan maakt. Locaties waar pastoors, heilsoldaten en dominees, hun ban over uitspreken. Maar ook de plek van ene Tom Thomas, een bokser in de schaduw van de sport.

Woensdagavond 12 november 1902, wordt voor Tom een avond in z’n geheugen geëtst. Tom beleeft zijn profringdebuut. Tegenstander Archie Cook, voor wie de avond eindigt in een knallende koppijn. In de eerste ronde gaat bij Archie het licht uit. Voor Tom Thomas, een boerenzoon uit Wales, zijn eerste knockout zege. Er volgen nog twintig.

Tom, die merkwaardige trainingsmethode op na houd. Eén van z’n sparringpartners is een vechter met maar één been, als je z’n houten poot niet mee rekent. Volgens de Walesman in een interview met het lokale sufferdje the Rhondda Leader, is de éénbenige bokser een gevreesd tegenstander. Sparringpartijen waarbij Tom niet alleen blijkt geeft handig te zijn  met z’n bokshandschoenen. Tijdens één van de trainingen, begeeft de houten poot van z’n sparringpartner het, door Tom met de inhoud van de timmerkist handig opgelost.

Tom Thomas,  bijgenaamd Tom Farm, inmiddels Brits kampioen middengewicht, is volgens dat zelfde the Rondda Leader eerst een gentleman, dan pás bokser. Maar niet op die ene avond ergens in november 1910, in de National Sporting Club in Covent Garden. Waar een gevecht plaats vindt tussen Tom Thomas versus Jim Sullivan, een vuistvechter uit Londen. Tom op puntenachterstand, grijpt naar ongeoorloofde middelen, en slaat Jim ver onder de gordel. Niet alleen gezien door de scheids, maar ook door die ene sportfotograaf.

Tom gediskwalificeerd, heeft na z’n echec nog drie partijen te gaan, waarvan hij niet bewust is. Vier maanden later sterft de Walesman. Wat niet in het harnas gebeurd. Tom Thomas, zevenendertig partijen, waarvan maar drie verloren, blaast z’n laatste adem uit in bed. De man heeft een longontsteking opgelopen.  

Het leven is wreed en betrekkelijk. Ook voor Tom. Een paar maanden eerder krijgt hij de kans om tegen de Amerikaanse wereldkampioen Billy Papke te vechten. Een kans die op het laatste moment niet door gaat, omdat het management van Thomas het door Papke vereiste duizend pond, niet bij elkaar kan krijgen. Tom Thomas wordt eenendertig jaar.

Bron: La Vie au Grand Air jaargang 1910, the Rondda Leader jaargang 1911, Boxrec.

Dodenmars

Tunis 1934, Young Perez rechts, tegen Panama Al Brown.

De dagen dat Frankie Genare zijn zegeningen telde als wereldkampioen bij de vlieggewichten, waren op de vingers van één hand te tellen. Want niet veel later, stond in het Parijse Palais des Sports z’n uitdager Victor Young Perez op scherp. Young Perez een joodse bokser afkomstig uit Tunis, sloopte met jeugdige overmoed, de eenendertigjarige Amerikaanse titelhouder, die in de tweede ronde knock out ging.

Waarmee Perez, amper twintig jaar, de jongste wereldkampioen uit de boksgeschiedenis werd. Maar dan is het drie jaar én zesenveertig gevechten verder. Niets is zo betrekkelijk als een bokstitel. Ook voor Young Perez die inmiddels van zijn bokstroon was gevallen. De koning is dood, leve de nieuwe heerser. En dat werd Al Brown, een vechter uit Panama, die voor een flinke zak geld bereid was  zijn titel op het spel te zetten. Uitdager Victor Young Perez, rook zijn kans, want had vóór de titelstrijd al een voordeel. De partij vond namelijk plaats in Parc du Belvedere gelegen in het centrum van Tunis, waar Perez’ massaal opgekomen supporters getuigen waren hoe Al Brown de sportieve regels aan z’n boksbroek lapte.

Palais des Sports 1931, met Young Perez als de verse wereldkampioen vlieggewicht.

Met vuile trucjes, werd de lokale favoriet in de tiende ronde knock out geslagen. Verrassend was dat niet. Panama Al had als bokser een bedenkelijke reputatie. Zeven maanden eerder, tijdens een gevecht tegen ene Gustave Humery, werd Brown drie keer door de scheidsrechter gewaarschuwd, voor ongeoorloofde tactieken. De vierde keer dat Al over de schreef ging, liep het uit de klauw. Een woeste en woedende menigte bestormde de ring, en sloegen vervolgens Al Brown bewusteloos,  waarbij de Panamees god mocht danken, dat de politie ingreep. Dat het dol geworden publiek ook de hele locatie verwoeste was ter kennisgeving.  

Voor Victor Young Perez ging het boksleven door. Een dag na de beruchte Kristalnacht stond Perez op het programma voor een partij in de Deutschlandhalle in Berlijn… Wat het voorspel werd, op wat hem enkele jaren later te wachten stond. Young Perez, inmiddels wonend in Frankrijk, werd in 1943 door de Gestapo opgepakt en naar Auschwitz afgevoerd. Waar de voormalige wereldkampioen vlieggewicht, gedwongen als vermaak voor de SS, aan bokswedstrijden mee deed. In anderhalf jaar tijd stond de vroegere champ honderdveertig keer in de ring waarbij hij slechts één partij verloor.

Vlak voordat Russische troepen het vernietigingskamp bevrijdden werd Victor, met de berucht geworden ‘dodenmars’ afgevoerd. Onderweg werd hij dood geschoten. Victor Young Perez werd vierendertig jaar.

Bron: Miroir des Sports jaargang 1934, Les Sports Illustres jaargang 1931, Boxrec.

‘Door hebben’

Wat het verschil is tussen Jack Johnson en Johan Cruijff? Dat is een standbeeld! Wie Cruijff is, dat weten we onderhand wel. Jack Johnson, minder bekend, was een zwarte bokser rond 1900. De man knokte niet alleen in de ring, maar ook tegen het alledaagse racisme. Dat Jack als Afro-Amerikaan in 1908 om de wereldtitel mocht vechten, was een heuse primeur. Tegenstander  wereldkampioen Stanley Ketchel, een gewezen cowboy uit Montana. De partij Jack Johnson, versus wereldkampioen Stanley Ketchel, werd een beroemd  gevecht. Het massaal opgekomen blanke publiek, als één man achter hun jongen, zag tot grote afgrijzen hoe Johnson in de twaalfde ronde, Stanley Ketchel met een mokerslag knock-out sloeg. 

Ketschel, minuten lang in een andere wereld, werd wakker met drie tanden minder. Stanley’s ivoortjes, kon Johnson later uit zijn handschoenen pulken. Met z’n zege werd Jack Johnson, geboren en getogen in Galveston Texas, de eerste zwarte wereldkampioen bij het zwaargewicht: wat een kras gaf op de ziel van blank Amerika. Jack Johnson, vier jaar in bezit van deze titel, werd in 1913 door een volledig witte jury veroordeelt tot een jaar gevangenis. Wat tevens het einde van zijn bokscarrière was. Zijn misdaad? Hij was getrouwd met een blanke vrouw.

Jack Johnson, inmiddels postuum gerehabiliteerd door voormalige president Trump, is in de zwarte gemeenschap van Galveston nog steeds een held. Als blijk van erkenning werd een aantal jaar geleden in zijn geboortebuurtje, een groot standbeeld van Jack onthuld. Deze werd, vier jaar geleden door Stuyfssportverhalen bezocht, wat gepaard ging met een zoektocht door Galveston. Uiteindelijk werd de weg gevraagd aan een stel zwarte gemeentewerkers gehuld in fluorescerende jasjes. ‘Jack’? klonk het achterdochtig, ‘Jack Johnson, the boxer?’ Gereedschappen werden ter plekke neergelegd. Een grijns verscheen. ‘Sure’, klonk het collectief. Om er op te volgen dat Jack nog steeds hun grote held is. ‘Ik breng je wel, volg me maar’, riep een fluorescerend jasje.

Rijdend achter een pickuptruck van de gemeente Galveston, werd Stuyfssportverhalen afgeleverd in een zwart buurtje vol monumentale, goed onderhouden houten huizen. En daar, op de hoek van de 26e Street en Avenue M, bevindt zich een parkje ter grote van een postzegel. Onder palmbomen, met het geluid van ritselende eekhoorns en kwetterende gaaien, gloort Jack, gevangen in brons, staand in zijn karakteristieke bokshouding.

Ook Cruijffs geboortebuurtje Betondorp, besloot om één van z’n grootste helden te gedenken. En daar stopt meteen de vergelijking met Jack Johnson. Want staat Jack voor eeuwig in brons op de hoek van zijn geboortestraatje, daar moet Johan het doen met een ondefinieerbaar stapel stenen,  waarbij direct Johans uitspraak, ‘Je gaat het pas zien als je het door hebt’, een diepere betekenis krijgt.

Postbode

Honderdzesentwintig seconden. Meer had Marcel Cerdan niet nodig om Leon Fouquet neer te halen. Die arme Leon, afkomstig uit het Vlaamse Ronse, het dorp dat synoniem is met de Vlaamse wielerkoers. Leon koos niet voor de koersfiets, maar werd bokser. Niet eens zo onverdienstelijk. Leon Fouquet Belgisch kampioen, en beschikkend over moordende linkse, waar Luc van Dam pijnlijk achter kwam. Eind december 1945, in een uitverkocht Concertgebouw werd Van Dam, door Fouquet in de vijfde ronde knock out geslagen.

Maar dan is het februari 1947, als Leon in het Parc des Exposions in Parijs, mocht opdraven voor een gevecht tegen Europees kampioen Marcel Cerdan. Eerst even vertellen dat voor een Vlaamse sportman mét succes, er meteen een supportersclub klaar staat, die hun held in alles ondersteunen. Ook met geld.  Dat laatste kan zo’n sporter mentaal opbreken. Er wordt namelijk wel iets van je verwacht. Of Leon over een ijzeren mentaliteit beschikte, is onduidelijk. Wat wél zeker is, dat Leon niet in zijn eentje richting Parijs vertrok. Honderden supporters gingen mee om Ronse’s eigenste vechter, verbaal te ondersteunen. Als lokale sportheld moet je dan sterk in je boksschoenen staan. Hoe stevig dat voor Leon was..?

Nadat de eerste gong had geklonken, en het publiek amper had plaats genomen, was het gevecht al over. Honderdzesentwintig secondes had Cerdan nodig, om alle aspiraties uit Fouquet te rammen.  Al in de eerste minuut kreeg Leon een linkse te verwerken, die hem in de touwen deed belandde. Om vervolgens met twee ‘hoeken’ het karwei af te maken.

Ongetwijfeld had Leon de dagen na z’n Parijse echec, zijn supporters wat uit te leggen, want je bent als bokser net zo goed, als je laatste gevecht. Alsof Fouquet geen krediet had. De man zat tijdens de Tweede Wereldoorlog niet alleen in het lokale verzet, maar vocht als eenentachtig partijen waarvan hij er vijftig won. Leon Fouquet moet een bescheiden mens zijn geweest, die met weinig tevreden was. Na zijn bokscarrière werd Leon in zijn geliefde Ronse postbode.

En dan is er ook nog Marcel Cerdan. Twee jaar later op weg naar New York voor een gevecht tegen Jake LaMotta met inzet de wereldtitel, stortte zijn vliegtuig in de Atlantische Oceaan.

Bron: Miroir Sprint, Denbelleman (Onafhankelijk, kritisch Opinieplatform Ronse)

Maffia

Veertien februari Valentijnsdag, dag  waar de  echte liefhebber van het macabere, begrijpend staan te knikken. Speciaal de maffia uit Chicago. In opdracht van Al Capone werd op Valentijnsdag 1929,  tijdens één actie zeven man tegelijk geliquideerd. Kom daar anno nu eens om. Valentijnsdag, óók de dag dat de goddelijke, kale klimgeit, Marco Pantani aan zijn laatste klim begon: richting hemel. Valentijnsdag, dag vol onheil, ook voor Jake La Motta, die op de dag van de liefde, op het randje van het sterfelijke balanceerde. De scherprechter van dienst? Sugar Ray Robinson!

Veertien februari 1951, het gevecht om de wereldtitel halfzwaargewicht, gehouden in het Chicago Stadium, gevuld met dertienduizend bezoekers. Uitdager Sugar Ray, versus Jake La Motta. De laatste,  vier jaar in bezit van de wereldtitel, en werd twee keer uitgedaagd, door respectievelijk Tiberio Mitri en Laurent Dauthille. Beiden werden met koppijn wakker.

Robinson, die de eerste negen ronden afwachtend bokste, kwam in de tiende op stoom. Jake La Motta, kreeg een lawine aan dodelijke slagen te verwerken. Ieder normaal mens had gaan liggen. Niet La Motta, die bleef overeind. Een bloedbad nam een aanvang. Goddank voor Jake én zijn familie, greep in de dertiende ronde, de scheids in. Een ingreep waarmee hij La Motta’s leven mee redde.

La Motta, een bokser die aan álle vooroordelen, én clichés  voldeed. De man van Italiaanse komaf, kwam niet alleen uit de New Yorkse Bronx, maar had ook connecties met de maffia. Ergens in 1947 was het de onbekende Billy Fox, die La Motta in de vierde ronde neerhaalde. De New Yorkse bokscommissie, ook niet gek, vermoedde fraude en hield niet alleen het prijzengeld van La Motta in, maar schorste hem ook.  Later gaf La Motta toe, dat hij op verzoek van de gokmaffia met opzet had verloren. Ach wat maakt dat ook uit. Met een beetje fantasie behoort dat tot de romantiek van het boksen, waar de dingen nooit zijn, zoals ze zijn.  

Jake La Motta, kerel met een granieten kop en een betonnen gestel, stierf op vijfennegentig jarige leeftijd. En nee, Jake sloot niet zijn ogen op Valentijnsdag. Wat voor dit stukje wel zó jammer is.

Bron: Miroir Sprint jaargang 1951, Boxrec.

Oren

Uiteindelijk was het een gevecht teveel. Een partij waar hij in z’n verdere leven met chagrijn op terug keek. Waarom hij met z’n eenendertig jaar zo nodig weer die ring in moest, met het risico, de neuroloog een hand te geven? Had ongetwijfeld met eer en geld te maken: vooral dat láátste. Twaalf lange, slopende jaren waren het, wat staat voor honderdnegen gewonnen partijen, en zestien verloren. Wat dat aan opofferingen, pijn, zweet en bloed vergde, daar moeten wij maar niet aan denken. Een erelijst, waarvoor een gemiddelde profbokser  bereid is, om daar een vinger voor te laten amputeren. Prachtige cijfers om met bokspensioen te gaan. Maar dan staat er weer zo’n louche manager te zwaaien, met een vet contract. Dit keer voor een partij ergens in Montreal, Canada.

‘Jongen, je kan het nog. Die rechtse van jou daar zit nog steeds geen roest op!’ Met dit soort flikflooierijen werd,  Steve Belloise ongetwijfeld de gym ingeluld. Had hij dat maar niet gedaan. Want tegenstander, ene Laurent Dauthuille, een jonge Franse vechtjas stond te trappelen, om die ouwe Steve z’n oren van zijn kop te slaan. Wat ook gebeurde. De eerste ronde was nog geen dertig seconden jong of Steve, afkomstig uit de New Yorkse Bronx, werd met een verwoestende hoek neer gehaald. Dat hij opstond onderstreept ‘s man ijzeren conditie, weliswaar met koppijn, maar tóch.

.

Ach jongen, had toch blijven liggen, dat had je een hoop sores gescheeld. Steve, z’n konterfeitsel afgebeeld op Amerikaanse kauwgomplaatjes, ging door. En kreeg vervolgens een afstraffing, die zeven rondes duurde. Met zijn overwinning dacht  Dauthuille, – een Parijzenaar met de bijnaam de Tarzan van Buzenval, – dat hij een aanstormende locomotief kon tegen houden. Misschien was dat ook zo, maar niet Jake LaMotta. Niet veel later stond de Tarzan van Buzenval, tegen over Jake. Inzet, de wereldtitel bij het middengewicht, gehouden in het Olympia Stadium in Detroit, en live uitgezonden op de Franse staatsradio.

Veertien ronden lang hing LaMotta  in de touwen. De man had geen schijn van kans. Tót de laatste dertien seconden, van de láátste ronde. Waarin de overmoedige Laurent zijn verdediging voor héél even liet zakken. Meer had de sluwe LaMotta niet nodig. In Frankrijk stopte de klokken. In de wijngaarden, vielen spontaan de druiven van de stokken. Met een linkse hoek werd Frankrijks hoop in bange boksdagen, tegen het canvas geslagen. Twee jaar later bokste een mentaal gebroken Dauthuille, zijn laatste partij. Zoals het hoort bij dit soort verhalen, stierf Laurent Dauthuille, geheel berooid op zevenenveertig jarige leeftijd.

En Steve Belloise? De man ging hemelen op zesenzestig jarige leeftijd. Waarbij gezegd, dat hij zijn kist in ging, compleet met beide oren. Dat dan weer wel…

Bron: Miroir des Sprints jaargang 1950, Boxrec.

error: Inhoud is beschermd!
%d bloggers liken dit: