Medaille

Parijs, zondag 7 juli 1907, decor Parc des Princes dé wielerbaan van de Lichtstad, waar de ontknoping plaats vindt van het wereldkampioenschap stayeren.

Aan dat laatste niet te veel waarde hechten,  want de allerbeste stayers van dat moment zoals Piet Dickentman, Taddy Robl, Paul Guignard, Peter Gunter, Eugene Bruni, Nat Butler enzovoort zijn op dat moment in Duitsland bezig met de voorbereiding op een stayerskoers.  Op die genoemde zeven juli staat de Grosser Sommerpreis op het programma, gehouden op de fameuze en strak uitverkochte Berlijnse wielerbaan Steglitz. Dat in Keulen de Goldpokal von Koln gehouden wordt is ter kennisgeving.  

Enfin je kunt alles zeggen over die met Pruisisch moraal overgoten wielerdirecties, maar  niet dat ze vies zijn om elkaar de tent uit te concurreren.  Dan blijft over die ene vraag waarom deze topstayers in Duitsland actief zijn en niet in Parijs..? Simpel antwoord; geld, en niet anders.

Je zal toch wel een dief van je eigen portemonnee zijn als je aan dat gedevalueerde wereldkampioenschap mee doet, waar alleen een gouden medaille te verdienen valt. In Berlijn en Keulen krijgt de winnaar drieduizend goudmark, nummer twee tweeduizend en aflopend tot duizend goudmark voor de vijfde plaats.  Dan nog even voor de uitslagenfreaks onder ons: Louis Darragon was wereldkampioen, gevolgd door Karel Verbist en George Parrent, een trio die op jonge leeftijd jammerlijk aan hun eind kwamen. Het is maar dat U dát even weet…

Bron: Sportalbum der Radwelt jaargang 1907.

Natuurlijk gelul

Zeg Stuyf val je ons nou nog steeds lastig met die horrorverhalen over die doodgevallen stayers? Jazeker! Want er worden regelmatig  van die unieke oeroude foto’s op diverse ansichtkaartenveilingen aangeboden. Zoals bijgaande foto gescoord door deze blog. En geloof het spreekwoord maar niet dat ‘één foto meer zegt dan duizend woorden’, want dat is natuurlijk gelul. Daarom moeten jullie even door bijgaand tekstje heen worstelen.

Goed daar gaan we: foto gemaakt in 1926 vlak na afloop van het Frans kampioenschap en verrassend gewonnen door Gustav Ganay links, die er allesbehalve vrolijk uitziet met zijn titel. Waarschijnlijk voelde de man luisterend  naar de bijnaam de Elektricien van Alcazar de bui al hangen. Want vier weken na zijn gewonnen Franse titel  maakt hij letterlijk een doodsmakkerd wat zijn eigen schuld is.

Tijdens een stayerskoers op het Parc des Princes, geeft Ganay de kreet met ‘een Franse slag’ een extra dimensie door met een voorwiel te starten waarvan de tube niet goed aan de velg is vast gekit. In de veertiende kilometer springt de band van de velg. Ganay stort neer, wordt naar het hospitaal gebracht waar hij dezelfde nacht de geest geeft.  Ganay krijgt een heldenbegrafenis. Aan het graf staat zijn weduwe met twee jonge dochtertjes.

Die andere rakker is George Sères bij wie de verse fluimen snot en zweet nog aan zijn magere lijf zijn geplakt. George is zo’n stayer die het van zijn doorzettingsvermogen moet hebben. De man overleeft de bloedbaden vóór de Eerste Wereldoorlog,  die fijne tijd toen stayers bij bosjes doodvallen. George tilt zijn carrière over De Grote Oorlog heen en wordt zowaar in1920 wereldkampioen.  Een titel waar een behoorlijke lucht aanzit. Althans volgens het wielerblad OrgaanRijwiel-en Motor jaargang 1920, uitgegeven door George Hoogenkamp dé pionier van de wielerjournalistiek.

Tijdens dat genoemde kampioenschap zit Georg Sèrés in de slag met  gedoodverfd titelfavoriet Victor Linart, waarmee hordes gokkers worden misleidt en waargenomen door de ouwe Hoogenkamp, een man met een scherp oog en vileine pen.

Ach ja dat kun je George Sèrés niet eens kwalijk nemen. De man die alle blaam treft  is die Linart die ‘het spel’ beter heeft  moeten spelen en niet theatraal naar zijn rug moeten grijpen tijdens de koers. En wat maakt het allemaal uit, George Sèrés, Gustav Ganay en George Hoogenkamp zijn allang in de krochten van de geschiedenis onder gestoft. Wat overblijft is die ene prachtige foto.

Bron: onder mee Orgaan-Rijwiel-en Motor, jaargang 1920, La Vie au Grand Air jaargang 1909.

Familiegraf

Joe Nelson met gangmaker Stinson.

Johnny en Joe Nelson, broertjes afkomstig uit de slumps van Chicago. Desperado’s op de stayersfiets. Ere wie ere toekomt, want het was Johnny die als eerste Nelson de wielerbanen aan de Amerikaanse Oostkust onveilig maakte. Niet veel later maakte ook Parijs kennis met de oudste Nelsonbrother. In juni 1901, stond Johnny Nelson op het programma voor een stayerskoers gehouden op de supersnelle baan van het Parc des Princes. Waarbij Johnny zijn achterwiel liet zien aan Amsterdammer Piet Dickentman en Paul Dangla.

Dat was het voorspel voor de avond van vier september 1901, met als locatie het Madison Square Garden in New York. Waar een stayerskoers over vijftien mijl op de rol stond.  Een duel voor twee renners, Johnny Nelson versus Jimmy Michael. De laatste, een drankzuchtige dwerg die ondanks de drank, van die dagen had dat hij vloog. Madison Square Garden, waar Johnny, halverwege de koers, boven het gebrul van de motoren en publiek, dat ene vreemde geluid van een brekende voorvork hoorde. Johnny, gevallen, mankeerde ogenschijnlijk niets, maar maakte die ene kapitale fout. Hij vergat zijn voet terug te trekken. En die laatste verdween  tussen het voorwiel van de aanstormende motor van Michaels.
Johnny drieëntwintig jaar, opgenomen in het Bellevue Hospital  waar zijn onderbeen geamputeerd werd. Twee dagen later stierf hij aan de gevolgen van gangreen. Aan het graf zijn door verdriet bevangen moeder, die troost vond bij haar jongste zoon Joe, het broertje van Johnny.

En bij Joe stapelt het drama zich op. Want ondanks de dodelijke smakkerd van z’n oudere broer Johnny, vond Joe ook z’n bestemming als stayer. Ook Joe was actief op de Europese wielerbanen. En net als z’n oudere broer, kon Joe, ergens in 1904 de verlokking van het de als levensgevaarlijk bekend staande wielerbaan, van het Madison Square Garden niet weerstaan.

In het aangezicht van een paar duizend Newyorkers, en lekker op snelheid, raakte  het voorwiel van Joe héél even de motor van gangmaker Stinson aan. Joe Nelson,  eenentwintig jaar, werd begraven in het graf naast zijn broer Johnny.

Bron: het digitale archief van de New York Times jaargang 1901 en 1904, La Vie au Grand Air jaargangen 1901 en 1904.

Boom

Duursporters, per definitie onverwoestbare bedtijgers. Bedrijven de liefde tot er stoom uit het matras komt. En de meisjes, niet gek, wéten dat. Daar hoef je echt niet met balsporters,  sprinters, polsstokhoogspringers, laat staan pingpongers, aan te komen. Dat soort sporters kloppen de pijp leeg, voordat de verpakking van het condoom de grond bereikt. In  de eeuwige ranglijst van begeerde duursporters, nam Hugo Koblet een ereplaats in. Hugo had bij de vrouwen een zekere reputatie op te houden. Zeker bij de rondemissen.

Hugo Koblet, wielrenner, lange afgetrainde benen, slanke lenden, én een mooie kop. Een groot wielerkampioen, waar veel over gepubliceerd is. Koblet, afkomstig uit Zürich, als een James Dean op de koersfiets. In 1950 won Hugo de ronde van Italië, en een jaar later die van Frankrijk. Feiten die behoren tot de algemene wielerkennis. Hugo Koblet, man van de kleine versnelling. Een coureur waar de souplesse van afdroop.

Zoals tijdgenoot Gé Peters het in één zin samenvatte: ‘Niemand kon hárder fietsen dan Koblet’. Waarmee Peters de elfde etappe van de Tour 1951 mee bedoelde. Een etappe waarin een kopgroep was ontsnapt, met daarin de Zwitser, tevens favoriet voor de eindzege. Er werd enorm hard gereden om deze groep terug te pakken. Uiteindelijk gebeurde dat; op één renner na, Koblet. Hoewel het peloton een hels tempo ontwikkelde, bleef hij voorop. Met drie minuten kwam de Zwitser over de eindstreep.

Dat was in 1951, toen Hugo, zesentwintig jaar oud, éénenzeventig kilo schoon aan de haak, zijn ereronde reed in het Parc des Princes. Zes jaar later was het verval ingetreden. Koblet, zoon van een banketbakker,  woog drieëntachtig kilo. De flyer, verworden tot een ordinaire hardrijder. Wat aan zijn uitsagen terug te lezen valt.

In 1957 bleef zijn erelijst blank. Koblet koerste niet meer op de weg. Ook mooie jongens, treffen óóit een leeg bed. Getrouwd met famp Sonja Bühl, eindigde zijn huwelijk met een knal. Legendarische lovers als een Koblet, behoren te sterven in drama. Hugo’s vertrek vanaf dit tranendal ging in stijl. Twee november 1964, op een doodstille, kaarsrechte weg, en scheurend in zijn Alfa Romeo, knalde de Zwitser tegen een boom. Hugo Koblet werd nog geen veertig.

Bron: Sport et Vie, jaargang 1957, WielerExpress, jaargang 1991.

Bobby

‘Wie bang leeft, gaat ook bang dood’. Leg dat spreekwoord maar eens uit aan iemand die vier keer  bungelde aan de randen van een vers gedolven graf. Bobby Walthour kreeg  zijn bedenkingen aan  de levensgevaarlijke Duitse wielerbanen. Van z’n laatste vijf Duitse stayerskoersen was Bobby, – negentig kilometer in het uur, – vier keer gevallen.
Vooral zijn crashes tijdens de Grote Prijs Dresden, en niet veel later op de Berlijnse wielerbaan  ‘Spandau’, hakte er lichamelijk en geestelijk nogal in.  Dat de man het na kon vertellen, valt niet te verklaren.  Walthour, afkomstig uit Atlanta, Verenigde Staten, had Duitsland, eind seizoen 1909,  met z’n ruige wielerbanen, de rug toe gekeerd. Die Bobby toch, tweevoudig wereldkampioen, maakte in 1904 zijn debuut op de bloedlinke Duitse pistes. Waar hij in vijf slopende seizoenen  veertigduizend goudmark op zijn rekening kon schrijven.  
Vier keer een bijna doodsmakkerd maken doet een mens nadenken. Met  gangmaker Franz Hofmann werd daarom uitgeweken  naar Frankrijk: waar het op de lokale wielerbanen, ook niet écht pluis was. Bij  een verslaggever van een Frans sportblad deed Bobby  zijn biecht. Om er mee te beëindigen dat ‘ze’ hem, in Duitsland, nooit meer terug zien.
Walthour, een getormenteerde kerel, met een  kerf op z’n ziel, opgelopen  bij z’n eerste stayerskoers op het Europese continent. Plaats van handeling het Parc des Princes in  het Parijs van 1903, waar tijdens de koers zijn  gabber George Leander 22 jaar,  afkomstig uit Chicago, dodelijk verongelukte.
Bobby, met de moed van een jongen van vijfentwintig jaar, zag geen reden om te stoppen. Sterker, hij  vertrok niet veel later, voor een serie contracten naar de  wildwest wielerbanen van de Oosterburen. Waar de teller van de Dood onrustbarend door tikte. Frankrijk, niet echt het beloofde land voor een profstayer. In La France viel niet zo veel te verdienen.
Geld en goud doet angst verdampen. In 1910 stond Bobby weer op de Duitse affiches. Voor de Amerikaan brak daarmee het grote oogstseizoen  aan. Tot eind 1913 won Bobby achtenveertig stayerskoersen, wat goed was voor 145.000 goudmark.
Bobby Walthour, uiteindelijk de dodelijke Duitse wielerbanen overleeft, stierf op eenenzeventig jarige leeftijd tussen de witte lakens.
Gangmaker Franz Hofmann, had dat geluk niet. Tijdens een stayerskoers in Marseille verongelukte Franz dodelijk.

Bron: Album der Radwelt jaargangen 1903 tot en met 1913. La Vie Grand Air, jaargang 1909.

Vier plakkertjes

Pioniers waren het. Jongens, zonder énig benul van gevaar of veiligheid.  Voor dat ze dát besefte, waren al tientallen van hen dodelijk verongelukt. Dat stayers tijdens de Belle Epoque regelmatig langs een vers gedolven graf scheerden, laat  bijgevoegde foto van George Leander, onbedoeld  zien.
George Leander, stayer afkomstig uit Chicago, maakte  op 21 augustus 1904 in het Parc des Princes, Parijs,  zijn Europese debuut achter de zware motor. Voor het Franse sportblad La Vie au Grande Air, aanleiding voor een pagina groot achtergrondverhaal over George, compleet met de toenmalige gebruikelijke, statische foto’s. Waarvan  er één duidelijk  opvalt. Die van  George, in profiel op zijn stayersfietsje.
Eerst even vertellen dat  de stayers op de Europese, maar vooral de Duitse wielerbanen tóen al, de negentig kilometer per uur aantikte. George wist dat. Oók  dat vanaf 1900, tot George’s  Europese debuut, inmiddels  dertien renners en gangmakers dodelijk waren verongelukt: het aantal zwaar gewonden was een veelvoud.  Met als sinister detail, dat in dat zelfde jaar 1904, al  negen stayers en gangmakers ter hemel waren getrokken. Gelukkig voor hem besefte  de jonge Jank uit Chicago niet, dat hij de tiende ging worden…
Terug naar die foto. Dat George zonder helm koerste was toen normaal. Dat in die zelfde koers waar George van start ging, de Parijzenaar Eugene Bruni, als eerst renner óóit, met een zelf gemaakt valhelm reed, was ter kennisgeving. De belangrijkste oorzaak van de vele zware ongevallen waren de lekke banden. Een lekke band met die hoge snelheden, dan sloeg deze van de velg, én vervolgens tussen de spaken.  Exit renner.

De foto bestuderend, had George daar al een klein vermoeden van. Georgie had zijn  voorzorgmaatregel genomen. Aandoenlijk te zien dat hij z’n voorband, met vier plakkertjes aan de velg had geplakt. Dat hij zijn achterband oversloeg zijn van die raadsels waar je nooit meer achter komt.
Even ter vergelijking met anno nu: als veiligheidsmaatregel zijn stayersbanden met linnen stroken compleet vastgeplakt aan de velg. Enfin, al hád George Leander dat wél gedaan dan lag even goed zijn lot vast.
Op die 21e augustus, tijdens die bewuste stayerskoers, achter gangmaker Cissac, raakte George Leander, in winnende positie, los van de rol. George  spurtte dat gaatje dicht, en klapte vol op de motor. George Leander, 22 jaar overleed twee dagen later aan de gevolgen van zware hersenletsel.

Pyrrusoverwinning

Of hij nog wel eens dacht aan de 20e december 1950? Of beter gezegd, aan Sonny Boy West, die hij,  in het St. Nicolas Theater in New York, tijdens de zevende ronde, neersloeg? Waarschijnlijk wel. Want Sonny Boy, amper eenentwintig, stierf een dag later aan een zwaar hersenletsel. Dat  Sonny Boy een zwangere vrouw én een zoontje van één jaar achter liet, gaf een extra dramatische dimensie. Tsja, het risico van het profboksen. Waarschijnlijk hield Percy Basset met dát gegeven zijn geweten mee rustig. Het was Percy, die Sonny Boy naar een betere wereld sloeg. Percy, net twintig jaar, door het boksen ontsnapt aan het getto van Philadelphia. Het zelfde getto wat voor Percy een harde leerschool was. Als zeventienjarige beleefde de Philadelphian zijn profdebuut, en was vervolgens de eerste vijfentwintig partijen ongeslagen. Zo’n bokser dus.  
Met Percy Basset, een genadeloze vedergewicht, op de aanplakbiljetten, kreeg het publiek waar voor z’n geld.
Dat wisten ze ook in het Parijs van 1955. Waar Percy Basset, gecontracteerd was voor een partij tegen Seraphin Ferrer, Frans kampioen en al zestien gevechten ongeslagen. Maar dát ging veranderen. Daar zorgde Percy  wel voor. Maar niet zonder slag of stoot: wat letterlijk genomen dient te worden. Het werd een gevecht met alleen maar verliezers.
Een prachtige voorjaarszondag in het Parijs van 1955. Met als decor het parc des Princes waar meer dan twaalfduizend boksliefhebbers op af waren gekomen. Die zich na afloop ongetwijfeld niet bekocht voelde. Seraphin, hun jongen, dé favoriet, had er duidelijk zin in en sloeg, met een knock-down, tijdens  de eerste ronde Percy Basset tegen het canvas. Wedstrijdverslagen, áltijd saai om te lezen. Daarom maar even vertellen dat Percy Basset, nog duizelig van de eerste ronde, acht ronden lang een aframmeling kreeg. Het wachten was op de ‘genadeklap’.
Maar jongens uit de achterbuurten van Philadelphia laten zich niet zomaar naar de slachtbank leiden. Daar kwam Seraphin, een naam uit een stripboek van Kuifje , tijdens de negende  ronde, pijnlijk achter. Voor hij dát  besefte lag Serphin, gesterkt, in de touwen, want door Percy neergehaald met een ‘hoek’.  Percy Basset, bloed ruikend, maakte in de tiende en laatste ronde het karwei vakkundig af. Seraphins trainer, ongetwijfeld denkend aan Sonny Boy West, gooide de handdoek in de ring.
Voor Percy Basset , werd het een Pyrrusoverwinning. Het sloopwerk van Seraphin, duidelijk geen weggooier, had zijn uitwerking niet gemist. Percy Basset, vijfentwintig jaar nog, mocht zich dezelfde dag meldde bij de oogarts, met losgescheurde netvliezen. Percy Basset,  vierenzestig  overwinningen, eenenveertig door knock out, en twaalf verloren,   stond nóóit meer als bokser in de ring.
Bron: Miroir Sprint jaargang 1955.

Verkocht?

De wegen waren middeleeuws. Het materiaal abominabel. Regen en kou. Evengoed was de gemiddelde snelheid meer dan achtendertig kilometer per uur. Voor de goede orde: gerealiseerd tijdens Bordeaux-Parijs, de meest helse, epische, en verschrikkelijkste koers ooit. Want zeshonderd kilometer lang, waarvan bijna vierhonderd achter een voortjakkerende derny. Superlatieven genoeg. Het verslag in Le Miroir des Sports, van september 1953, leest dan ook als een Grieks heldenepos. Met Wim van Est en Ferdinand Kubler in de hoofdrollen.
Ondanks dát klopt het niet. De uitslag van deze Bordeaux-Parijs schuurt en schrijnt namelijk. Want zo’n koers, over zo’n monsterafstand behoort niet beslist te worden in een sprint voor twee renners.  Aan de prestatie van Van Est doet het niets af. Van Est, een groots renner, een gegeven dat behoort tot de algemene sportontwikkeling. Dat de man  een oermens was weten we onderhand wel. Dat kwam ook uit het koersverslag in de Miroir naar voren.
Het was Van Est die, met een meedogenloos tempo, heerste op de wegen tussen Bordeaux en Parijs. Waar maar één renner kon volgen: Ferdinand Kubler. Volgens de verslaggever was het een bijna vijftien uur durend adembenemend duel. Helemaal toen Kubler, bij het verlaten van Orleans lek reed. Voor Van Est het sein om er met zestig per uur vandoor te gaan. Kubler had zich vervolgens twintig kilometer lang helemaal krom gereden. Hoe krom, ‘krom’ is? Bekijk de bijgevoegde foto van een uitgemergeld, lijdend mens, hangend op een racefiets, amper de derny volgend. Die op de kasseien, in de buurt van Angerville, eindelijk de aansluiting bij Van Est vond. Om kort te gaan, vijftig kilometer voor Parijs, in de heuvels van de Chevreuse was het duidelijk. Van Est kon Kubler er niet af rijden
Of bij winst Van Ests marktwaarde, omhoog ging? Nee. De man had Bordeaux-Parijs in 1950 én 1952 al gewonnen. Kubler nooit. Dat er vervolgens íets’ geregeld was, is dan ook niet denkbeeldig. Enfin, de finale was simpel in eenvoud. Het duo stormde gezamenlijk de wielerbaan van het Parc des  Princes op, waar Van Est op de streep geklopt werd.
Een man als Kubler, winnaar van de Tour 1950, siert de eeuwige uitslagenlijst van  Bordeaux-Parijs. Dan rest nog de vraag of zo’n monsterkoers een aanslag was op het fysieke gestel. Ferdinand Kubler overleed in 2016 op zevenennegentigjarige leeftijd. Wim van Est tikte de acht kruisjes aan.

Bron: Les Miroir des Sports september 1953.

Zoute snorren

Geen confettikanonnen, noch spuitende champagneflessen. Een witte ‘regenboogtrui’? Nooit van gehoord. Ook geen enge, hysterische toestanden met een zwaaiende, nationale vlag. En kortgerokte, dellerige rondemissen kwamen alleen voor in duistere nachtmerries. Werd je in 1907 wereldkampioen dan kreeg je een zak geld, een gouden medaille én een hand. Meer niet. En dat laatste zat per definitie vast aan een met zich zelf zo ingenomen politici. Van die opportunistische gladjakkers, met een perfect gevoel voor publiciteit.
Als verse wereldkampioen moest je dat maar laten wel gevallen. Had je zojuist honderd kilometer lang, achter een knetterende en razende motor, je leven op het spel gezet. Waar bij het bloedende scrotum, het zeem van je koersbroek soppig maakte. Val je in de handen van zo’n enge hap. Mannen, met hoge goochelaarshoeden, wurgende, stijve nekboorden, en snorren die stijf staan van het ‘zout’: strak kijkend in de lens van de fotograaf.
Welkom in het Parc des Princes op 7 juli 1907. Decor van het wereldkampioenschap stayeren. Uitverkocht huis. Met lokale favoriet Louis Darragon.  Die de honderd kilometer afraasde in een uur en achttien minuten. De brave Louis. Kreeg behalve de wereldtitel die genoemde zak met achthonderd rinkelende Duitse goudmarken. Darragon moest daarvoor afrekenen met Karel Verbist en George Parrent. Dat Dussot, Loregeo en Rosenlöcher het rijtje kompleet maakte was aardig voor de statistieken. En meer niet.
Even terug naar Darragon. Je moet toch helemaal van de pot zijn gerukt om niet te weten dat Louis zich het liefst onderdompelde in het woeste feestgedruis van zijn supporters. Het proletariaat dus. Die ondanks de Franse Revolutie wél zijn plaats moest kennen. Eerst de bourgeoisie. En dán de ‘wijn en Trijn’. Enfin, Louis’ supporters bleken van het trouwe soort te zijn. Nadat Darragon in november 1917, in het Velo d’Hiver in Parijs dodelijke verongelukte stonden honderdduizenden Parijzenaars op de stoepen om afscheid te nemen van hun held. Of ze dat ook deden met die  rukkers met die hoge hoeden, op de foto…?

Cockney uit Londen pikte zijn graantje mee

De klus was geklaard. Winst in de Grand Prix de la Republique, een stayerskoers over honderd kilometer, zat in de knip. Dat Tommy Hall, achter gangmaker Cissac, met ruim vierentachtig kilometer het dan bestaande uurrecord, op naam van Paul Dangla, met drie kilometer verbrak, was mooi meegenomen. Eind oktober 1903, één van de laatste koersen van het seizoen. Op de Parijse wielerbaan van het Parc des Princes wordt winnaar Tommy Hall, met verkrampte benen, door mannen met pet én bolhoed van de fiets geholpen. Zelf had Tommy het niet zó op met hoofddeksels. De stayer uit Londen koerste blootshoofd. Wat hem bijna noodlottig werd. Tommy Hall dus, die in de revanche tegen Paul Dangla voor héél eventjes de zijkant van de motor raakte. Enfin, Tommy, zwaargewond van de wielerbaan weggesleept, werd vereeuwigd met een prachtige foto in de Radwelt jaargang 1903.
Die Tommy toch, evengoed een stayer van nét niet. Een grijze muis, die af en toe kon brullen. Had hij zo’n dag, dan stond de meedraaiende rol achter de motor roodgloeiend. Tommy, een kleine cockney uit Londen en populair in Frankrijk, moest het hebben van uitschieters. Behalve een tweede plek op het Europese kampioenschap in 1904, kom je Tommy in de kampioenslijsten niet tegen. Maar Hall was ook geen weggooier.
Op de Duitse wielerbanen pikte de blinde kip uit Londen evengoed zijn graantje mee. De Grote Prijs van Berlijn, de Voorjaarsprijs van Leipzig, Grote Prijs van Hannover, het Gouden Wiel van Maagdenburg en nog een handvol grote koersen ging Tommy als winnaar over de streep.
In de ranglijsten, pijnlijk nauwkeurig bijgehouden in de jaarboeken van Radwelt, bungelt Tommy ergens onderaan. Evengoed kon hij tussen 1903 en 1914 ruim zesennegentigduizend goudmark op zijn rekening bijschrijven. Tommy Hall, net geen programmavulling, lag wel goed bij zijn collega’s.
De Londenaar had de twijfelachtige eer om diverse keren de lijkkist van een gesneuvelde collega naar diens laatste rustplek te dragen. Ook die van Fritz Theile, doodgevallen op de Zehlendorfbaan van Berlijn in 1911.

Tommy Hall, had  de grootste moeite zich veertien jaar staande te houden in de eliteklasse van de professionele stayers. Dat waren zware jaren van honderden wedstrijden met maar een tiental overwinningen. Niet veel. Maar zijn grootste verdienste was, dat hij het Grote Bloedbad op de Duitse wielerbanen – tussen 1900 en 1914 veertig doden en een veelvoud aan zwaargewonden –, had overleefd. Tommy werd drieënzeventig jaar.

Bron: La Vie au Grand Air, jaargang 1903. De jaargangen Radwelt 1903 tot en met 1914.