Boom

Duursporters, per definitie onverwoestbare bedtijgers. Bedrijven de liefde tot er stoom uit het matras komt. En de meisjes, niet gek, wéten dat. Daar hoef je echt niet met balsporters,  sprinters, polsstokhoogspringers, laat staan pingpongers, aan te komen. Dat soort sporters kloppen de pijp leeg, voordat de verpakking van het condoom de grond bereikt. In  de eeuwige ranglijst van begeerde duursporters, nam Hugo Koblet een ereplaats in. Hugo had bij de vrouwen een zekere reputatie op te houden. Zeker bij de rondemissen.

Hugo Koblet, wielrenner, lange afgetrainde benen, slanke lenden, én een mooie kop. Een groot wielerkampioen, waar veel over gepubliceerd is. Koblet, afkomstig uit Zürich, als een James Dean op de koersfiets. In 1950 won Hugo de ronde van Italië, en een jaar later die van Frankrijk. Feiten die behoren tot de algemene wielerkennis. Hugo Koblet, man van de kleine versnelling. Een coureur waar de souplesse van afdroop.

Zoals tijdgenoot Gé Peters het in één zin samenvatte: ‘Niemand kon hárder fietsen dan Koblet’. Waarmee Peters de elfde etappe van de Tour 1951 mee bedoelde. Een etappe waarin een kopgroep was ontsnapt, met daarin de Zwitser, tevens favoriet voor de eindzege. Er werd enorm hard gereden om deze groep terug te pakken. Uiteindelijk gebeurde dat; op één renner na, Koblet. Hoewel het peloton een hels tempo ontwikkelde, bleef hij voorop. Met drie minuten kwam de Zwitser over de eindstreep.

Dat was in 1951, toen Hugo, zesentwintig jaar oud, éénenzeventig kilo schoon aan de haak, zijn ereronde reed in het Parc des Princes. Zes jaar later was het verval ingetreden. Koblet, zoon van een banketbakker,  woog drieëntachtig kilo. De flyer, verworden tot een ordinaire hardrijder. Wat aan zijn uitsagen terug te lezen valt.

In 1957 bleef zijn erelijst blank. Koblet koerste niet meer op de weg. Ook mooie jongens, treffen óóit een leeg bed. Getrouwd met famp Sonja Bühl, eindigde zijn huwelijk met een knal. Legendarische lovers als een Koblet, behoren te sterven in drama. Hugo’s vertrek vanaf dit tranendal ging in stijl. Twee november 1964, op een doodstille, kaarsrechte weg, en scheurend in zijn Alfa Romeo, knalde de Zwitser tegen een boom. Hugo Koblet werd nog geen veertig.

Bron: Sport et Vie, jaargang 1957, WielerExpress, jaargang 1991.

Halfgare (2)

Met vijf monumentale wielerklassiekers op je palmares,  dan mag je plaats nemen in het rijtje mythologische helden. Jo de Roo had dan ook zijn plekje in deze heldengalerij ingenomen.  Ook op een ander vlak blijkt De Roo een levende mythe  te zijn.
Jan Zomer, auteur van de Wielerexpress, een jaarlijks door Zomer  volgeschreven boekje met prachtige wielerverhalen, had daar ooit een staaltje van meegemaakt.
Zomer, inmiddels zo’n zestig jaar lang ‘wielerrenner bij overtuiging’, was een paar jaar geleden met z’n  vrouw op Mallorca. Racefiets mee, om iedere dag een stukje te fietsen. Tijdens één van deze ritjes komt  opeens een ploegje renners hem tegemoet. Hoort hij de ene tegen de ander zeggen: ‘Hé, kijk’, wijzend naar de helmloze Zomer, ‘Dat is vast familie van Jo de Roo’.  
Jan Zomer beseft dat fietsen zonder helm niet zo slim is. Ondanks alle opmerkingen en commentaar van de ‘gehelmden’,  gelooft  hij dat wel.  

De helmloze  Jo de Roo op kop. Foto: Mia van Dongen.

Belofte ingelost

‘Ach het gaat wel. Ik mag niet klagen, want ben er nog steeds’. Dát was het vaste antwoord als je aan Henny Marinus vroeg, hoe het gesteld was met hem. Inderdaad klagen deed Marinus nóóit. Hoewel de hersentumor, al meer dan tien jaar in zijn hoofd, voortwoekerde en hij wél pijn moest hebben. Waarschijnlijk dáárom, voelde hij zijn einde naderen. Vooral op sombere wintermiddagen liet hij dat wel eens terloops merken. Henny aan de grote tafel, omgeven door zijn herinneringen, want stapels foto’s, van zijn overleden vrouw Annie, dochter Monique maar vooral foto’s van zijn illustere wielercarrière. Aan de thee kwamen dan de verhalen los, vertelt in prachtig, Jordanese tongval. Ik hing aan zijn lippen.
Op zo’n dag, alweer drie jaar geleden nam Henny mij mee naar zijn fietsbox onder zijn woning. Bij binnenkomst viel de mond open. Het was duidelijk dat déze plek, voor Marinus van grote betekenis was. Voor de Kleine Kampioen uit de Jordaan was het een sacrale plek. De muren en plafonds, hélemaal bedekt met de gekleurde, met tekst bedrukte overwinningslinten, door hem gewonnen bij de talloze baan- en wegkoersen. En op een tafeltje lag zijn grootste, door hem gekoesterde relikwie, want zijn inmiddels iconische stayershelm, voorzien van witte band.
Henny Marinus maakte zich zorgen wat dáár, allemaal mee zou gebeuren als hij definitief de ogen sloot. Of ik daar niet voor wilde zorgen. Of zijn schat asjeblieft in goede handen terecht kwam. Ik beloofde dat plechtig. Met zichtbare emotionele pijn nam de voormalige stayerskampioen afscheid van zijn innig geliefde memorabilia. Waarmee voor hem een groots hoofdstuk uit zijn leven werd afgesloten.
Gisteren, acht maanden na zijn overlijden, werd de belofte ingelost. Annemarie de Wildt, conservator van het prachtige Amsterdam Museum, gevestigd in de Kalverstraat nam blij Henny’s helm én linten in ontvangst. Waarbij, door mij ook de toezegging werd gedaan dat Marinus´ stayersfiets ter zijner tijd ook richting Amsterdam Museum gaat.
Annemarie de Wildt, helemaal bijgepraat over Henny Marinus, verzekerde dat deze niet anoniem in het depot verdwijnen. Het museum heeft plannen om een grote expositie aan de vroegere Jordaan te wijden waarbij alle aspecten van deze, ooit volksbuurt worden behandeld. Ook de sportieve, zoals die van Henny Marinus.

Het kán niet anders, dat die ‘ouwe’, zoals ik hem altijd noemde, vanuit de Grote Stayershemel goedkeurend zat te knikken.

En dan het volgende
Mochten er lezers zijn in het bezit van historische sport-, of  wielererfgoed, schenk dat nóóit, maar dan ook nóóit aan een zogenaamd wielermuseum. Die laatste zijn namelijk privéverzamelingen, waar zo’n eigenaar over kan wikken en beschikken. Dat dit soort ‘musea’ commercieel gezien, ten dode zijn opgeschreven, want gaan per definitie failliet, is een sinistere bijkomstigheid. Een treurig voorbeeld is het zogenaamde wielermuseum van Zaankanter Gerrie Hulsing, genaamd ‘Stichting Nationaal Wielermuseum´. Een betrouwbare naam die de lading totáál niet dekt. Er is namelijk géén museum. En dat zal er ook nooit komen. Ondanks dát, weet Hulsing, jarenlang de illusie op te houden dat zijn museum een bestaand fenomeen is. Enfin, Marco Knippen, onderzoeksjournalist van het Noord-Hollands Dagblad maakte van deze hersenspinsel, met een verhaal over twee pagina’s, gehakt van. Ook auteur Jan Zomer, in samenwerking met Hans Middelveld, lieten, op facebook, hun lichten over Hulsings museum schijnen, waarbij het verbaal ruig aan toe ging. Kortom, schenk eventuele wielererfgoed aan een bestaand museum.  

error: Inhoud is beschermd!