Illustere voorvader

Die ene unieke foto. Gemaakt tijdens de Tour van 1910 en geschoten bij de tijdscontrole in L’Epinal waarin Emile Georget nog even een slok wijn neemt. Heerlijke romantische ongedwongen tijd, en voor eeuwig vastgelegd door die ene onbekende fotograaf die daardoor niet genoeg geprezen kan worden. En dan over Emile.

De man is de eerste renner die de col du Galibier bedwingt. De toenmalige Galibier met z’n kiezel- en geitenpaadjes waar de weg eindeloos de hemel in gaat. Even een héél kleine vergelijking. Schrijver dezes – een krabber in de marge van de wielersport – heeft tijdens de Marmotte een zogenaamde cyclosportif enkele malen deze helse nachtmerrieachtige col beklommen, met in tegenstelling tot 1910 over een mooi wegdek.  Evengoed was het een verschrikkelijke belevenis. Vreselijk…

Emile Georget is nog steeds niet vergeten, met dank aan zijn familie.  Georgets nazaten hebben de verschillende fietsen en andere memorabilia van hun illustere voorvader geschonken aan het Auto Moto Vélo Museum in Chatelleraut. Dat in dezelfde stad ook een straat naar Emile Georget is vernoemd is niet meer dan logisch.

Heraut

Op de Franse sportbladen kun je altijd op rekenen. Sla een  willekeurig  jaargang van een Miroir des Sports open in de maand juli en de onvermijdelijke dorpspastoor grijnst je tegemoet. Waarschijnlijk heeft de Heer dat zo beschikt óf zo’n pastoor heeft er een fijne neus voor want  de zielenherder staat altijd op dé plek paraat waar renners zijn gecrasht. Zoals op bijgevoegde foto vastgelegd door die ene onbekende fotograaf en geplaatst  in de Miroir. Tsja de gezellige dorpspastoor die waakt over de zielenheil van de beminde gelovigen een factor in een Roomse sport als wielrennen bij uitstek.

In het verleden heeft deze blog regelmatig zo’n foto geplaatst met dezelfde setting van vallende renners met een toevallig langs de weg staande pastoor. Foto’s vaak voorzien van een ironisch tekstje.

Met de ernstige valpartijen van de laatste tijd  kijkt deze blog nu anders tegen zo’n foto aan. Want het zal toch niet zó zijn dat zo’n geestelijke  gekleed in volle oorlogsuitrusting de heraut van de Dood is..?  

Om dat te begrijpen neem dan maar even een kijkje op deze blog en klik de link ‘Verongelukte wielrenners’ aan. Eerst  even vertellen dat schrijver dezes sinds begin jaren tachtig het aantal dodelijke ongelukken in de wielersport nauwkeurig bijhoudt. Met resultaat een lijst met bijna tweehonderdvijftig dodelijke ongelukken waarvan je als heden ten daagse renner bang van wordt.

Vanmorgen de laatste slachtoffer van de wielersport in deze lijst bijgezet. Twee dagen geleden tijdens de Giro della Valle d’ Aosta, een rittenkoers gehouden in het Noordwesten van Italië maakt de Italiaanse renner Samuele Privitera een zware val en komt daarbij te overlijden. Samuele wordt 19 jaar.

Voor de ‘liefhebber: lees ook mijn boeken ‘Flirt met de Dood’, over de Amsterdamse stayerslegende Piet Dickentman die een kwart eeuw in de toen levensgevaarlijke stayerssport actief is. En het vervolg: ‘Voor Geld en Glorie’, een dramatisch epos over de verongelukte stayers van voor de Eerste Wereldoorlog. Bestellen via deze blog.

Ballen

Vergeet vooral de romantiek want die is ver te zoeken in de Tour van 1906  waarin  René Pottier dé klimmer van dienst is. Pottier op z’n gietijzeren karretje ploeterend,  stumperend en stakkerend  tegen de prehistorische,  gruwelijke Ballon d’ Alsace op. Waarbi je niet in een glazen bol hoeft te kijken om te weten dat hij  tijdens de klim heeft gesproken met God of anders met Jezabel.  

Praten met Hem of met de duivel schijnt garantie te zijn voor ongekende krachten. En als dat niet helpt zijn er nog andere mogelijkheden.  Enfin René  heeft die dag ongetwijfeld z’n ballen vol gegooid met een fiks portie cocaïne, gemengd met cognac en een geklutst ei, en gelijk heeft die.

Over ballen gesproken. Die van Pottier moeten van staal zijn geweest, althans afgaande op bijgaande foto met René in z’n wollen koersbroek waar een zogenaamde zeem ver te zoeken is waarbij we er maar niet aan moeten denken om zo’n broek op de hand te wassen.

Pottier een zwijgende in zich zelf gekeerde man, die korte metten maakte met zijn liefdesverdriet. In 1907 hangt hij zich zelf op in een garage. Pottier is zevenentwintig jaar. Als  aandenken aan die ouwe klimgeit staat op de top van de Ballon d’Alsace een monument herinnerend aan zijn hoogtijdagen.

Maar we gaan nu naar de huidige Tour waarbij we meteen even een open deur intrappen, want de Giro d’Italia is véél leuker. Vooral de laatste editie waar die Sloveen Tadej Pogacar niet aan mee deed.

Pogacar in het hooggebergte is garantie op een solo. Sommigen onder ons spreken dan van pure schoonheid gezeten op een koersfiets wat natuurlijk onzin is. De man is een soort menselijke brommer en oersaai om naar te kijken. Sterker als hij weer eens op hol slaat gaat bij deze blog de televisie meteen uit.

En dan die ene prangende vraag: heeft die Pogacar tijdens zijn explosies ook z’n ‘ballen’ vol hangen? God zal het weten…

Niet Gilbert maar Raphael

Afgelopen week is Gilbert Desmet bijgezet in de Grote Heldengalerij van de wielersport, en terecht. Dat de Vlaming Gilbert-  drieënnegentig jaar geworden  – tijdens  de Tour van 1956- én ’63 twaalf keer het gele tricot draagt kan niet genoeg geroemd worden: en daar zit tevens dé kneep.

Want volgens diverse (wieler)media is  Gilbert Desmet de langst levende gele trui drager. Wat niet klopt! De man die deze eer toe komt is nog steeds Raphael Géminiani die op bijna honderd jarige leeftijd nog steeds onder ons is.

Géminiani afkomstig uit het Zuidfranse Clermont Ferrand is één van die mythische klimgeiten tijdens de fifties en alleen dáárom dé grote held van de jongens van de geboortegolf, met als bijnaam  ‘het grote geweer’, staat twaalf keer aan het vertrek van le grande boucle, staat drie keer op het eindpodium als tweede en derde, wint zeven etappes, de bergtrui én.. daar komt ‘ie, draagt een paar dagen het geel.

Tijdens de etappe Dax-Pau van de Tour 1958 verovert het Geweer de gele tricot om die een dag later weer af te staan. Dat Gem in de tijdrit gehouden op de hellingen van de Ventoux het geel weer opeiste is leuk voor de statistieken.

Nog even over Géminiani die in een interview met le Miroir des Sports een college geeft over zijn dopegebruik. Hij ziet daar geen kwaad in mits het walletje bij het schuurtje blijft, oftewel onder medisch toezicht. Om daar aan toe te voegen dat zonder stimulantia niemand de Tour kan uitrijden, zo zwaar is deze. De hoogbejaarde Tourheld Géminiani brengt zijn laatste dagen door in een rusthuis in le Bruchet een stadje die als eerbetoon de lokale sporthal naar hun illustere inwoner heeft vernoemd.

…enige uren nadat ik deze column had geschreven en gepubliceerd blijkt dat Raphael Geminiani gisteren is overleden. Geminiani is negenennegentig jaar geworden.

Ruim baan

De massale belangstelling  op de flanken van de colls tijdens de Tour, is niet iets van de laatste jaren. Vóór de oorlog stroomde de colls  ook vol. (Hoe al dat volk tóen die grote hoogtes bereikten, is een raadsel, maar dat terzijde). De foto’s vooral in de Miroir des Sports, uitgegeven in de jaren dertig  bevestigen dat beeld. De redactie van de  Miroir voelde de populariteit van de Tour feilloos aan, met hun meerdere keren per week uitgeven extra Touredities.

En in al die extra uitgaves – met tientallen actiefoto’s van klimmende renners in bezit van deze blog  – komt een beeld naar voren van massaal enthousiasme, maar vooral respect naar de renners. Voor de renners is door het publiek ruim baan vrijgemaakt. Op al die foto’s geen rennende, hysterische idioten te bekennen. Enfin, de televisiebeelden vanuit de Franse Alpen die afgelopen weekend in de huiskamers kwamen, doen je bijna verlangen naar 1934. De tijd dat op de Tourmalet ruim baan werd gemaakt voor René Vietto….

Wurgen

Antonin Magne, met rechts René Vietto.

In de koers is het begrip ‘flikken’, tot een soort wetenschap verheven. Daar kwam René Vietto ook achter. Vietto werd tijdens de Tour van 1934, op een schandalige manier geflikt door z’n ploegleider én kopman Antonin Magné. Eerst even vertellen over René Vietto, die op twintigjarige leeftijd in de slangenkuil van het betaalde cyclisme werd gesmeten. Wat op zo’n jonge leeftijd, een  misdaad op zich is. Véél erger was, dat dat onvolgroeide jochie, ook opgesteld werd in de Franse nationale ploeg voor die genoemde Tour. De verantwoordelijke hiervoor, dienen alsnog postuum gegeseld te worden.  

René Vietto dus, een door God geschonken klimtalent, die tijdens die genoemde Tour, onbekommerd en speels over het hooggebergte dwarrelde. Het Franse klimwondertje won twee bergetappes. Tijdens de vijftiende etappe, met de gele trui virtueel om de magere schoudertjes, en vér voor het peloton uit, sloeg het noodlot toe. Tijdens een afdaling, kreeg René van zijn ploegleider het bevel z’n voorwiel af te staan, aan kopman Magne. De laatste was gevallen, waarbij zijn wiel brak. Snikkend van machteloos verdriet om zoveel onrecht kon René, meer dan vijftien minuten wachten op de materiaalwagen. Waarmee z’n winst op een touroverwinning verdampte.

Met die Tourzege ging Magné er wél van door. Als troostprijs won René het bergklassement, een prijs voor de kat z’n ‘derde oog’, en door iedereen al lang en breed vergeten. Want volgens de staalharde wetten van het cyclisme, mag je alleen een plekje in de wielergeschiedenis innemen met een Touroverwinning. Magne maakte wel zijn krasje in de Tourhistorie, en werd als winnaar van editie 1934 gehuldigd in het Parijse Parc des Princes. Waarbij hij als een gebrade haan, mét overwinningsbloemen, zijn ererondje reed.

René Vietto, die nóóit meer een kans kreeg op een Tourzege, mocht hem daarbij vergezellen. Een beetje kerel had dat nooit gepikt, sterker, die had die verdomde Magne ter plekke gewurgd, het liefst met die bos bloemen. Om vervolgens die ploegleider met een pomp de schedel in te rammen. Maar tsja, dát was en is, de mores van de koers, waar niets is wat het lijkt…

Bron: Le Miroir de Sports jaargang 1934.

Duivels en demonen

De Sint Jansnacht op 24 juni. De nacht dat heksen op de Kale Berg bijeenkomen om de duivel te ontmoeten. Om heksen en demonen op een kale berg te ontmoeten hoef je niet te wachten tot de Sint Jansnacht. Een gemiddelde Tourrenner kan dat bevestigen. Tot aan hun laatste snik herinneren deze nog wel een paar helse bergtoppen, waarin ze langs de poorten van de hel scheerden. Zoals die van de coll de Tourmalet, waar de duivel een dependance schijnt te hebben.

Stumperend en stakkerend tegen die kale Tourmalet. Met als decorlicht een brandende, zinderende zon. De sombere jaren dertig, met zijn Grote Depressie, en het dreigende Duitse gevaar.  De tijd van het recht van de sterkste. Waar alleen desolate kerels in de Tour hun geld bij elkaar sprokkelde. Armoe troef.  Het laatste druppeltje vocht uit het pezige lijf persend, trappend op een loodzware fiets. Gebogen ruggen. Ogen, diep verzonken in kassen.  Zich zelf omhoog hijsend, over een geitenpad vol steenslag. Omringd door donkere bergtoppen, verlicht door sneeuwvelden. Waarbij  die ene vraag als een flipperkastballetje door het hoofd ketste: ‘Heer waarom had ik niet een  fatsoenlijk vak geleerd’.  

De kreet, ‘Dwangarbeiders van de weg’, was nooit zó van toepassing als de bijgevoegde foto bekijkend. Een kopgroep van vier renners, tijdens de Tour van 1937. Met minuten voorsprong over die verdomde Tourmalet. Juliàn Berrendero, Félicien Vervaecke, Edward Vissers en Sylvere Maes. De laatste drie, weg geplukt tussen de Vlaamse vlasakkers. Op zich al wonderlijk genoeg.

De Spaanse grimpeur Juliàn Berrendero, werd winnaar van de etappe. Of deze overwinning in Spanje werd gevierd, is twijfelachtig. In zijn thuisland hadden ze wel wat anders aan het hoofd. Een week eerder was daar een burgeroorlog uitgebroken. Ach, dat laatste was kleinbier wat drie jaar later stond te wachten. Toen een Oostenrijkse duivel zijn demonen los liet over Europa. Wat een Sint Jansnacht werd die ruim vijf jaar duurde.

Bron: Le Miroir des Sports, jaargang 1937.

Romantiek

Jong, onschuldig en mooi. Ook in het Frankrijk van juli 1939. Meisjes in zomerjurkjes, onzeker giechelend, naast hun held René Vietto. Vragend om een handtekening. Of deze autogram voor hun poëziealbum bedoeld was? Of dat het de meiden alleen maar ging, om de geur van René op te snuiven? Wat kan dat ook eigenlijk schelen. Het resultaat is een foto waar de romantiek van af spat. Een ontroerend tijdsbeeld van een onbezorgde jeugd, gevangen op celluloid, gemaakt door die ene onbekende fotograaf, tijdens de Tour de France van 1939. 

Onschuldige onbezorgdheid, die een jaar later definitief was afgelopen. Op het moment suprême dat de fotograaf afdrukte, moest de Duitse blitzkrieg nog een jaar wachten.  René Vietto, tijdens de jaren dertig door Franse sportkranten- en magazines naar een heldendom geschreven. Vietto, een grimpeur bij de gratie Gods én het Franse volk. Tijdens de Tour van 1934, danste en dartelde René twintig jaar jong, in het hooggebergte onbekommerd, vér voor alles en iedereen uit. Dat René twee bergetappes won was aardig. Maar láng niet genoeg voor eeuwige roem.

Dat laatste verkreeg hij pas nadat hij in diezelfde Tour, in de Pyreneeën tijdens  een afdaling, met de gele trui in het vooruitzicht,  zijn voorwiel moest afgeven aan kopman Magne. Snikkend van machteloos verdriet om zoveel onrecht kon René, zittend op een muurtje, meer dan vijftien minuten wachten op de materiaalwagen. Waarmee hij zijn winst op een touroverwinning mee opofferde. Een drama vast gelegd in een, inmiddels iconische foto, gepubliceerd op alle voorpagina’s wat in Frankrijk van de drukpersen rolden. Waarmee René’s plekje in de eeuwige heldengalerij zeker mee werd gesteld. Ach die René. Zo’n coureur, waar de dramatiek aan z’n koersbroek was geplakt. Ook in de Tour van 1939, waarin hij de gele trui draagt. Om in zijn geliefde hooggebergte gelost te worden door Sylvère Maas. Einde Tourdroom. En het wordt nóg erger. De oorlog breekt uit.  Waarmee René Vietto’s carrière werd geknakt.

En hoe het met het leven van meisjes afliep? Willen wij dat wel weten? Want ook hen wachtte het lot wat zoveel generaties jonge mensen over kwam. Het geriatrisch monster wachtte geduldig in de coulissen. Schoonheid verdwijnt. Strakke lichamen zakken uit. Haar wordt grijs, en de eerste rimpels verschijnen. Waarbij te hopen valt dat deze meisjes, ieder geval een heel lang en gelukkig leven hadden. Een leven waarbij ongetwijfeld terug gedacht is, aan die ene mooie dag tijdens de Tour van 1939.

Bron: Le Miroir des Sports, jaargang 1934 en 1939.

Momenti

Groots, meeslepend en bombastisch, als een opera van Verdi. Dat is het scenario van een gemiddelde Italiaanse wielerkoers. Met renners als heldentenoren, en onsterfelijk gemaakt door de verhalen in La Gazzetta dello Sport, dé Italiaanse sportkrant met een oplage van meer dan drie miljoen. Dat kon je wel aan het Italiaanse journaille overlaten. Die wisten met een  feilloos gevoel, de snaren van de tifosi ’s te bespelen.

Vooral de Italiaanse koersen in de naoorlogse tijd, waren één grote explosie van euforie in de kolommen van  La Gazetta. Waarbij de ratelende schrijfmachines, als katalysator diende in de tweestrijd tussen Gino Bartali en Fausto Coppi. Bartali, vroom aanhanger van Rome, op handen gedragen door de gelovige bourgeoisie.

Dat Coppi een atheïst, vrijbuiter en vrouwenliefhebber was, en door het linkse deel van de Italianen voor eeuwig in het hart werd gesloten, weten we onderhand wel. Wat voor de krant   redactioneel schipperen werd tussen de twee kampioenen.  

In 1949  gaf dat geen probleem, met Coppi, als de verse winnaar van de Tour de France. Een overwinning door de krant commercieel uitgeperst als een olijf.  Met als resultaat het fotoalbum, Momenti Fotografici del ‘Tour 1949’, – gedrukt in oblongformaat in duizelingwekkende oplages, – met meer dan tweehonderd unieke en inmiddels zeldzame foto’s. Met Il Campionissimo in de hoofdrol.

De boekjes gingen voor  driehonderd lire’s over de toonbank.  In het straatarme naoorlogse Italië een kapitaal. Evengoed waren Coppi-fans bereid, daarvoor een financiële rib uit hun lijf te trekken. Geef het volk brood en spelen en ze klagen niet over maatschappelijke misstanden. Dat hadden de jongens van La Gazetta dello Sport dan ook goed begrepen.

Legendarische knokpartijen

Verhalen met broers in de hoofdrol.  De gebroeders  Grimm wisten daar wel raad mee. De sprookjes van de broertjes Grimm,  garantie op horror,  waar bij het bloed tussen de alinea’s door sijpelt. Verhalen  met onheilspellende titels als De Roetzwarte Broer van de Duivel, of anders het sprookje, De Twaalf Broers.

Dat laatste, verhaald over een  koning en een koningin met twaalf kinderen. Allemaal zoons.  ‘Als het dertiende kind komt en het is een meisje, dan moeten de twaalf jongens sterven’, zo sprak de koning tegen zijn gemalin. Hij liet vervolgens twaalf doodskisten timmeren…’ Dat soort verhalen dus. Altijd leuk om vóór het slapen, aan de kleintjes voor te lezen.

Met wielrennende broers, liggen de verhalen óók voor het oprapen. Verhalen waarbij psychiaters begrijpend staan te knikken. Story’s met ouders,  balancerend op een dun pedagogisch koord. Prijs je de ene zoon iéts meer de hemel in, dan slaat het monster van de jaloezie toe.

Oóit,  héél lang geleden, om maar in de juiste sprookjessfeer te blijven, maakten twee Amsterdamse broers de amateurkoersen onveilig. Alle twee begenadigde renners, die elkaar hielpen in de koers. Won de één niet, dan was het wél z’n broer.  Totdat de  vader die ene kapitale fout maakte. De man stak de oudste zoon telkens een veer in z’n gat, waarbij de jongste zoon werd overgeslagen. Het startsein voor hommeles. Van samenwerking tijdens de koers was geen sprake meer.

De fietsende broertjes zaten, vooral in de Amsterdamse straatrondjes elkaar dwars. Met legendarische, vechtpartijen, en plein public, na afloop, waar de broers elkaar te lijf gingen. Zestig jaar na dato, wordt in Amsterdamse wielerkringen daar nóg over gesproken. Dat de broers, de rest van hun hele lange leven gebrouilleerd  waren, is ter kennisgeving.

Of het met de Franse broers Magné ook zó aan toe ging is twijfelachtig. Ieder geval niet tijdens de Ronde van Frankrijk 1931. Waar tijdens de elfde etappe Perpignan-Montpellier, Antonin Magne, drager van de gele trui, werd verrast werd door zijn toekijkende broer Pierre, ook op de fiets.  De   hartstochtelijke begroeting van de broers Magne was er één uit het boekje ‘Ware Broederliefde’.  Een sprookje waar de jongens van Grimm nooit opgekomen waren.

Bron: Le Miroir des Sports, jaargang 1931.