Ruim baan

De massale belangstelling  op de flanken van de colls tijdens de Tour, is niet iets van de laatste jaren. Vóór de oorlog stroomde de colls  ook vol. (Hoe al dat volk tóen die grote hoogtes bereikten, is een raadsel, maar dat terzijde). De foto’s vooral in de Miroir des Sports, uitgegeven in de jaren dertig  bevestigen dat beeld. De redactie van de  Miroir voelde de populariteit van de Tour feilloos aan, met hun meerdere keren per week uitgeven extra Touredities.

En in al die extra uitgaves – met tientallen actiefoto’s van klimmende renners in bezit van deze blog  – komt een beeld naar voren van massaal enthousiasme, maar vooral respect naar de renners. Voor de renners is door het publiek ruim baan vrijgemaakt. Op al die foto’s geen rennende, hysterische idioten te bekennen. Enfin, de televisiebeelden vanuit de Franse Alpen die afgelopen weekend in de huiskamers kwamen, doen je bijna verlangen naar 1934. De tijd dat op de Tourmalet ruim baan werd gemaakt voor René Vietto….

Wurgen

Antonin Magne, met rechts René Vietto.

In de koers is het begrip ‘flikken’, tot een soort wetenschap verheven. Daar kwam René Vietto ook achter. Vietto werd tijdens de Tour van 1934, op een schandalige manier geflikt door z’n ploegleider én kopman Antonin Magné. Eerst even vertellen over René Vietto, die op twintigjarige leeftijd in de slangenkuil van het betaalde cyclisme werd gesmeten. Wat op zo’n jonge leeftijd, een  misdaad op zich is. Véél erger was, dat dat onvolgroeide jochie, ook opgesteld werd in de Franse nationale ploeg voor die genoemde Tour. De verantwoordelijke hiervoor, dienen alsnog postuum gegeseld te worden.  

René Vietto dus, een door God geschonken klimtalent, die tijdens die genoemde Tour, onbekommerd en speels over het hooggebergte dwarrelde. Het Franse klimwondertje won twee bergetappes. Tijdens de vijftiende etappe, met de gele trui virtueel om de magere schoudertjes, en vér voor het peloton uit, sloeg het noodlot toe. Tijdens een afdaling, kreeg René van zijn ploegleider het bevel z’n voorwiel af te staan, aan kopman Magne. De laatste was gevallen, waarbij zijn wiel brak. Snikkend van machteloos verdriet om zoveel onrecht kon René, meer dan vijftien minuten wachten op de materiaalwagen. Waarmee z’n winst op een touroverwinning verdampte.

Met die Tourzege ging Magné er wél van door. Als troostprijs won René het bergklassement, een prijs voor de kat z’n ‘derde oog’, en door iedereen al lang en breed vergeten. Want volgens de staalharde wetten van het cyclisme, mag je alleen een plekje in de wielergeschiedenis innemen met een Touroverwinning. Magne maakte wel zijn krasje in de Tourhistorie, en werd als winnaar van editie 1934 gehuldigd in het Parijse Parc des Princes. Waarbij hij als een gebrade haan, mét overwinningsbloemen, zijn ererondje reed.

René Vietto, die nóóit meer een kans kreeg op een Tourzege, mocht hem daarbij vergezellen. Een beetje kerel had dat nooit gepikt, sterker, die had die verdomde Magne ter plekke gewurgd, het liefst met die bos bloemen. Om vervolgens die ploegleider met een pomp de schedel in te rammen. Maar tsja, dát was en is, de mores van de koers, waar niets is wat het lijkt…

Bron: Le Miroir de Sports jaargang 1934.

Duivels en demonen

De Sint Jansnacht op 24 juni. De nacht dat heksen op de Kale Berg bijeenkomen om de duivel te ontmoeten. Om heksen en demonen op een kale berg te ontmoeten hoef je niet te wachten tot de Sint Jansnacht. Een gemiddelde Tourrenner kan dat bevestigen. Tot aan hun laatste snik herinneren deze nog wel een paar helse bergtoppen, waarin ze langs de poorten van de hel scheerden. Zoals die van de coll de Tourmalet, waar de duivel een dependance schijnt te hebben.

Stumperend en stakkerend tegen die kale Tourmalet. Met als decorlicht een brandende, zinderende zon. De sombere jaren dertig, met zijn Grote Depressie, en het dreigende Duitse gevaar.  De tijd van het recht van de sterkste. Waar alleen desolate kerels in de Tour hun geld bij elkaar sprokkelde. Armoe troef.  Het laatste druppeltje vocht uit het pezige lijf persend, trappend op een loodzware fiets. Gebogen ruggen. Ogen, diep verzonken in kassen.  Zich zelf omhoog hijsend, over een geitenpad vol steenslag. Omringd door donkere bergtoppen, verlicht door sneeuwvelden. Waarbij  die ene vraag als een flipperkastballetje door het hoofd ketste: ‘Heer waarom had ik niet een  fatsoenlijk vak geleerd’.  

De kreet, ‘Dwangarbeiders van de weg’, was nooit zó van toepassing als de bijgevoegde foto bekijkend. Een kopgroep van vier renners, tijdens de Tour van 1937. Met minuten voorsprong over die verdomde Tourmalet. Juliàn Berrendero, Félicien Vervaecke, Edward Vissers en Sylvere Maes. De laatste drie, weg geplukt tussen de Vlaamse vlasakkers. Op zich al wonderlijk genoeg.

De Spaanse grimpeur Juliàn Berrendero, werd winnaar van de etappe. Of deze overwinning in Spanje werd gevierd, is twijfelachtig. In zijn thuisland hadden ze wel wat anders aan het hoofd. Een week eerder was daar een burgeroorlog uitgebroken. Ach, dat laatste was kleinbier wat drie jaar later stond te wachten. Toen een Oostenrijkse duivel zijn demonen los liet over Europa. Wat een Sint Jansnacht werd die ruim vijf jaar duurde.

Bron: Le Miroir des Sports, jaargang 1937.

Romantiek

Jong, onschuldig en mooi. Ook in het Frankrijk van juli 1939. Meisjes in zomerjurkjes, onzeker giechelend, naast hun held René Vietto. Vragend om een handtekening. Of deze autogram voor hun poëziealbum bedoeld was? Of dat het de meiden alleen maar ging, om de geur van René op te snuiven? Wat kan dat ook eigenlijk schelen. Het resultaat is een foto waar de romantiek van af spat. Een ontroerend tijdsbeeld van een onbezorgde jeugd, gevangen op celluloid, gemaakt door die ene onbekende fotograaf, tijdens de Tour de France van 1939. 

Onschuldige onbezorgdheid, die een jaar later definitief was afgelopen. Op het moment suprême dat de fotograaf afdrukte, moest de Duitse blitzkrieg nog een jaar wachten.  René Vietto, tijdens de jaren dertig door Franse sportkranten- en magazines naar een heldendom geschreven. Vietto, een grimpeur bij de gratie Gods én het Franse volk. Tijdens de Tour van 1934, danste en dartelde René twintig jaar jong, in het hooggebergte onbekommerd, vér voor alles en iedereen uit. Dat René twee bergetappes won was aardig. Maar láng niet genoeg voor eeuwige roem.

Dat laatste verkreeg hij pas nadat hij in diezelfde Tour, in de Pyreneeën tijdens  een afdaling, met de gele trui in het vooruitzicht,  zijn voorwiel moest afgeven aan kopman Magne. Snikkend van machteloos verdriet om zoveel onrecht kon René, zittend op een muurtje, meer dan vijftien minuten wachten op de materiaalwagen. Waarmee hij zijn winst op een touroverwinning mee opofferde. Een drama vast gelegd in een, inmiddels iconische foto, gepubliceerd op alle voorpagina’s wat in Frankrijk van de drukpersen rolden. Waarmee René’s plekje in de eeuwige heldengalerij zeker mee werd gesteld. Ach die René. Zo’n coureur, waar de dramatiek aan z’n koersbroek was geplakt. Ook in de Tour van 1939, waarin hij de gele trui draagt. Om in zijn geliefde hooggebergte gelost te worden door Sylvère Maas. Einde Tourdroom. En het wordt nóg erger. De oorlog breekt uit.  Waarmee René Vietto’s carrière werd geknakt.

En hoe het met het leven van meisjes afliep? Willen wij dat wel weten? Want ook hen wachtte het lot wat zoveel generaties jonge mensen over kwam. Het geriatrisch monster wachtte geduldig in de coulissen. Schoonheid verdwijnt. Strakke lichamen zakken uit. Haar wordt grijs, en de eerste rimpels verschijnen. Waarbij te hopen valt dat deze meisjes, ieder geval een heel lang en gelukkig leven hadden. Een leven waarbij ongetwijfeld terug gedacht is, aan die ene mooie dag tijdens de Tour van 1939.

Bron: Le Miroir des Sports, jaargang 1934 en 1939.

Momenti

Groots, meeslepend en bombastisch, als een opera van Verdi. Dat is het scenario van een gemiddelde Italiaanse wielerkoers. Met renners als heldentenoren, en onsterfelijk gemaakt door de verhalen in La Gazzetta dello Sport, dé Italiaanse sportkrant met een oplage van meer dan drie miljoen. Dat kon je wel aan het Italiaanse journaille overlaten. Die wisten met een  feilloos gevoel, de snaren van de tifosi ’s te bespelen.

Vooral de Italiaanse koersen in de naoorlogse tijd, waren één grote explosie van euforie in de kolommen van  La Gazetta. Waarbij de ratelende schrijfmachines, als katalysator diende in de tweestrijd tussen Gino Bartali en Fausto Coppi. Bartali, vroom aanhanger van Rome, op handen gedragen door de gelovige bourgeoisie.

Dat Coppi een atheïst, vrijbuiter en vrouwenliefhebber was, en door het linkse deel van de Italianen voor eeuwig in het hart werd gesloten, weten we onderhand wel. Wat voor de krant   redactioneel schipperen werd tussen de twee kampioenen.  

In 1949  gaf dat geen probleem, met Coppi, als de verse winnaar van de Tour de France. Een overwinning door de krant commercieel uitgeperst als een olijf.  Met als resultaat het fotoalbum, Momenti Fotografici del ‘Tour 1949’, – gedrukt in oblongformaat in duizelingwekkende oplages, – met meer dan tweehonderd unieke en inmiddels zeldzame foto’s. Met Il Campionissimo in de hoofdrol.

De boekjes gingen voor  driehonderd lire’s over de toonbank.  In het straatarme naoorlogse Italië een kapitaal. Evengoed waren Coppi-fans bereid, daarvoor een financiële rib uit hun lijf te trekken. Geef het volk brood en spelen en ze klagen niet over maatschappelijke misstanden. Dat hadden de jongens van La Gazetta dello Sport dan ook goed begrepen.

Legendarische knokpartijen

Verhalen met broers in de hoofdrol.  De gebroeders  Grimm wisten daar wel raad mee. De sprookjes van de broertjes Grimm,  garantie op horror,  waar bij het bloed tussen de alinea’s door sijpelt. Verhalen  met onheilspellende titels als De Roetzwarte Broer van de Duivel, of anders het sprookje, De Twaalf Broers.

Dat laatste, verhaald over een  koning en een koningin met twaalf kinderen. Allemaal zoons.  ‘Als het dertiende kind komt en het is een meisje, dan moeten de twaalf jongens sterven’, zo sprak de koning tegen zijn gemalin. Hij liet vervolgens twaalf doodskisten timmeren…’ Dat soort verhalen dus. Altijd leuk om vóór het slapen, aan de kleintjes voor te lezen.

Met wielrennende broers, liggen de verhalen óók voor het oprapen. Verhalen waarbij psychiaters begrijpend staan te knikken. Story’s met ouders,  balancerend op een dun pedagogisch koord. Prijs je de ene zoon iéts meer de hemel in, dan slaat het monster van de jaloezie toe.

Oóit,  héél lang geleden, om maar in de juiste sprookjessfeer te blijven, maakten twee Amsterdamse broers de amateurkoersen onveilig. Alle twee begenadigde renners, die elkaar hielpen in de koers. Won de één niet, dan was het wél z’n broer.  Totdat de  vader die ene kapitale fout maakte. De man stak de oudste zoon telkens een veer in z’n gat, waarbij de jongste zoon werd overgeslagen. Het startsein voor hommeles. Van samenwerking tijdens de koers was geen sprake meer.

De fietsende broertjes zaten, vooral in de Amsterdamse straatrondjes elkaar dwars. Met legendarische, vechtpartijen, en plein public, na afloop, waar de broers elkaar te lijf gingen. Zestig jaar na dato, wordt in Amsterdamse wielerkringen daar nóg over gesproken. Dat de broers, de rest van hun hele lange leven gebrouilleerd  waren, is ter kennisgeving.

Of het met de Franse broers Magné ook zó aan toe ging is twijfelachtig. Ieder geval niet tijdens de Ronde van Frankrijk 1931. Waar tijdens de elfde etappe Perpignan-Montpellier, Antonin Magne, drager van de gele trui, werd verrast werd door zijn toekijkende broer Pierre, ook op de fiets.  De   hartstochtelijke begroeting van de broers Magne was er één uit het boekje ‘Ware Broederliefde’.  Een sprookje waar de jongens van Grimm nooit opgekomen waren.

Bron: Le Miroir des Sports, jaargang 1931.

Waarom ik?

In het zweet des aanschijn zult Gij Uw brood verdienen. Of de man Bijbelvast was, is niet bekend. Wél dat hij af zat te zien in het kwadraat. Het was lijden, mooi van lelijkheid.  In een  decor van slijk, viezigheid, los steenslag, overgoten met regen.
Een modderpad, als een kerf  uitgesneden op de coll d’ Aubisque, die als een puntje in de regenwolken verdwijnt.  De tijden van de sierlijke Colombiaanse klimkoningen, die heupwiegend, trippelend, met zonnebrillen als filmsterren op een hightechfietsje zo’n berg opvlogen, dat kwam in 1932 alleen voor in proefschriften van knotsgekke geleerden. Tijdens de Tour de France 1932, deed André Leducq het noodgedwongen, op een loodzwaar karretje met maar één versnelling.
Leducq, aluminium bidon met koffie, cognac, een paar geklutste eieren en een snuifje coke, oogde als een lijk dat omhoog getakeld werd. Stampend en stumperend over het modderige geitenpad. De blik naar beneden gericht. Omhoog de berg opkijken  gaf suïcidale neigingen. Anders deed het wel het moraal, dat rare wielerbegrip, wegsmelten. De etappe Pau-Luchon met ondermeer de gevreesde Tourmalet én de coll d’ Aubisque,  over 229  kilometer. Waar Leducq,  als niet klimmer urenlang met de Heer zat te praten. ‘Waarom ik Heer’, waar heb ik deze pijn aan verdiend’, flitste het door zijn hoofd? ‘Omdat jij de gele trui moet verdedigen sukkel’,  hoorde Leducq in een trance.
Op het moment dat de Fransman zich afvroeg  of hij écht een antwoord van Hem had gehoord, staat die Antonin Magne, Tourwinnaar van het jaar daarvoor, aan de kant van het pad.  ‘Allé André, je bent bijna boven’, loog Magne al rennend, die al lang blij was dat deze beker dat jaar aan hem voor bij ging.
Enfin, de Heer én de aanmoedigingen van Magne, ten spijt,  André Leducq won evengoed de Tour de France 1932.

Bron: Le Miroir des Sports, jaargang 1932.

Peter R.

Moord, doodslag, bedrog en dope. Dé ingrediënten voor een goed wielerverhaal. Dat Ottavio Bottecchia in 1924 en een jaar later de Tour won is aardig voor de statistieken. Dat de man bovendien ook nog eens dertig gele truien mee nam naar zijn dorp Friuli, Italië, dat was leuk voor hem. Maar dat Ottavio op een gewelddadige en geheimzinnige manier aan zijn einde kwam, dát bezorgde hem pas een plekje in de eeuwige cultgalerij.
Er gaat geen Tourstart voorbij, zonder dat Ottavio’s dood gememoreerd wordt. Wat geheimzinnigheid betreft, mocht die er wél zijn. Tot op de dag van vandaag is zijn dood nooit opgehelderd. En dat is maar goed ook. Stel je voor dat het een zogenaamde cold case gaat worden. Of nog véél erger, dat die Peter R. de Vries zich er mee gaat bemoeien. Je moet er toch niet aan denken. Deze moord mag namelijk nóóit opgelost worden. Want daarmee beroof je niet alleen een prachtige wielerlegende, maar ook Ottavio’s cultstatus.
Hoe de crimesetting van zijn dood was, dát behoort tot de algemene wielerkennis. En voor degene pas lid van de heilige wielerkerk: in juni 1927, tijdens een trainingstochtje kwam Ottavio niet meer thuis. Niet ver van zijn huis werd de voormalige Tourwinnaar in een wijngaard gevonden, met een ingeslagen schedel. Zijn fiets stond keurig tegen een boom geparkeerd.
Waarmee tot de dag van vandaag de vraag gesteld is wie de dader was. Tevens de aftrap voor de toenmalige complotgekkie’s met hun wilde theorieën. Zo werd Ottavio’s schedel ingeslagen door de fascisten van Mussolini. Ottavio, een vurig socialist wat hij ook liet merken. Ook meldde zich die ene ouwe boer, een streekgenoot van Ottavio. De man lag op sterven, voelde zijn einde naderen.
Hét sein om de pastoor te laten komen. En laat die boer, tijdens z’n biecht de pastoor nou toevertrouwen dat hij Ottavio Bottecchia gedood had. De man, eigenaar van het plaats delict want die wijngaard, had Bottecchia betrapt bij het stelen van druiven, en had vervolgens een steen naar zijn hoofd gegooid…
Dan is het 1973, als het stripalbum Heldenepos van de Ronde van Frankrijk verschijnt, getekend door de gereputeerde Yves Duval. De laatste duidelijk geen wielerkenner, gaf aan het ‘verhaal Ottavio’ zijn eigen draai. Duval, duidelijk een man van het betere horrorgenre liet Bottecchia sterven met een hooivork in z’n borst gestoken. Buitengewoon eng is de cartoon van de biecht. Een pastoor met een gulzige, hongerige blik, die vanuit  het donker spookachtig opduikt. In zijn hand een lichtgevend kruis. Dat gun je geen mens, zelfs een moordenaar niet…

Bron: Le Miroir des Sports jaargang 1925, Foto: Botteccia arriveert als eerste op de col de I’Izoard.

Revolver

Het kon niet mis gaan. Aan alles was gedacht.  Het materiaal waarop gekoerst werd, behoorde tot het meest geavanceerde van die tijd, waar de concurrentie alleen maar van kon dromen. Zoals wielen met uitklapnaven. Een wiel wisselen was een kwestie van enkele seconden. Het gesodemieter met vastzittende vleugelmoeren waar zo’n wiel mee in de vork zat, was voorbij.  Een privésoigneur, ene Biagio Cavanna,  stond tot zijn beschikking. Dat Cavanna, een visueel gehandicapte,  daardoor een  mythische status mee verwierf, was voor hem mooi meegenomen. De man had gewoon mazzel  dat hij één van de meest talentvolle wielrenners ooit, op zijn massagetafel had.
Fausto Coppi, moest dan  ook de Tour de France, anno 1952 winnen. Met minder nam Italië geen genoegen. Coppi’s ploeg was op feodale wijze samengesteld. Dat dát vér ging, was een jaar eerder in diezelfde Tour te merken. Coppi’s knecht, Serafino Biagnioni, greep per ongeluk de gele trui. Van de foto’s, gepubliceerd in de toenmalige Franse sportbladen, bezorgen je nog steeds plaatsvervangende schaamte.
Foto’s van Biagnioni, gehuld in zijn gele trui, die huilend om vergeving smeekte bij zijn kopman, die hem minzaam een hand gaf. Over Coppi, inmiddels een cultheld, is genoeg gepubliceerd. Blijft over de bijzondere foto’s, zoals dié ene geschoten tijdens de zesde etappe Metz-Nancy, een tijdrit over zestig kilometer in die bewuste Tour 1952.
Waarin Il Campionissimo een lekke voorband kreeg. Een lekke band in een tijdrit, een horrorscenario voor een klassementrenner. Ook voor die ene mecanicien, die hoogstwaarschijnlijk tot aan zijn dood, niet alleen een trauma, maar ook nachtmerries aan over hield. Tevens het moment van die ene onbekende fotograaf van Miroir de Sport die daarvan een onvergetelijke foto van maakte. Coppi,  alvast zijn voorwiel uit de vork gehaald, kreeg van uit de materiaalauto gesprongen mecanicien hulp. In plaats van een voorwiel had de mecanicien een achterwiel in z’n hand.
Het moment waarop Fausto Coppi zijn emoties rauw liet gaan. Met een, ‘Geef mij een revolver, dan schiet ik die idioot dood’.   Of dat Latijnse emoties waren of echt gemeend was, is nog steeds de vraag. Enfin, de rest is geschiedenis, Coppi won niet alleen die tijdrit maar ook deze Tour. Hoe de carrière van die mecanicien verlopen was, daar moeten we maar niet aan denken…

Bron: Miroir de Sports, jaargang 1952.

Voor het stripalbum, ‘Heldenepos van de Ronde van Frankrijk’, uitgegeven in 1973, was het wielincident belangrijk genoeg voor een cartoon.

Karkas

Het mes werd in de rug gestoken. Een klassieke broedermoord volgde. Jarenlang  oppermachtig in de Tour, die drie keer werd gewonnen.  De veren waren niet aan te slepen om deze in z’n kont te steken. Met als extraatje, brandschone voeten,  met dank aan al die journalistieke hielenlikkers.
Gewezen uitslagen geven geen schriftelijke garantie voor de toekomst. De jaren gingen tellen. Het herstelvermogen haperde. En vertoon als gewezen kampioen  vooral geen moment van zwakte.  De hyena’s staan klaar. De messen worden direct geslepen.
Louis Bobet moet daar ongetwijfeld aan gedacht hebben. Hij Louis, een kampioen op z’n retour. Een gewezen wereldkampioen op de weg, maar nu de dertig jaar ruimschoots gepasseerd. Tussen de jonge honden van de Tour de France 1958, had de oude Bobet het zwaar.
De opmaat voor zijn naderende ondergang kwam tijdens  de tweede etappe Gent-Duinkerken, voerend langs de genadeloze Vlaamse zeekust. Waar Bobet, hangend als een dood vogeltje aan het wiel van zijn voorganger, de lucht uit zijn tube hoorde sissen. Hét sein voor de coyotes om het karkas van de gewezen kampioen aan te vreten.
Op Louis werd niet gewacht. Knechten keken niet naar hem om. Louis mocht het helemaal alleen uitzoeken. Het was ploeg- en landgenoot Roger Walkowiak die zich zijn lot aantrok. De brave Walko, notabene twee jaar eerder winnaar van de Tour stopte, en deed wat hij moreel gezien wel móest doen: hij stond zijn wiel af aan Bobet, die inmiddels de voorpagina’s van de Franse sportbladen had moeten inruilen voor een foto op pagina 12 van de Miroir de Sprint.
Véél te laat, wat natuurlijk een doortrapte truc was, gaf ploegleider Bidot, renners Stablinsky, Privat en Pipilin de order om Bobet terug te brengen in het peloton. Wat niet lukte. Vijftien minuten na het peloton tikte Louis de finish aan. Het werd tevens zijn allerlaatste Tour.

Bron: Miroir de Sprint 1958.

error: Inhoud is beschermd!
%d bloggers liken dit: