De dramatische val Wim van Est in het ravijn van de Aubisque. Leuke wielergeschiedenis. Maar ook een totaal afgegraasd onderwerp, dat jaarlijks bij iedere voorbeschouwing van de Tour, wel een keer langs komt. Meer dan zes decennia kon het verhaal rijpen, waarbij ongetwijfeld flink bij gefantaseerd werd. Heiligschennis om dat op de juiste feiten te controleren. Misschien daarom is de kukel van Van Est, hoog geëindigd op de parade van smakelijke sportanekdotes. Althans in dit land.
Dat twee jaar later, tijdens de Ronde van Frankrijk 1953, ene Guy Buchaille, een jonge Franse regionale prof, op exact dezelfde plek ook in dat genoemde ravijn lazerde, weet niemand. Ook niet dat Guy, met aan elkaar geknoopte tubes omhoog werd gehesen. Jammer voor Guy, maar goed voor de heldenstatus van Van Est. Want Buchaille’s val was daarmee ontsnapt aan de aandacht van striptekenaar Yves Duval.
De laatste, afkomstig uit de rijke school van Belgische striptekenaars. In 1973 verscheen het stripalbum, ‘Heldenepos van de Ronde van Frankrijk’. Waar in veertig pagina’s de geschiedenis van de ronde van Frankrijk langs komt. De renners en het materiaal zijn met veel gevoel voor details door Duval getekend. Waarmee de mare, dat strips, vooral de Belgische uitgaves, pure kunst is, wordt bevestigd. Ondanks dat Duval zich goed in de materie had verdiept maakte hij toch zijn foutjes.
Dat Fausto Coppi zijn hele carrière op een licht blauwe Bianchifiets koerste, en niet op ’n rood exemplaar is hem vergeven. Erger is dat andere kleine foutje. Ongetwijfeld opgevallen bij wielerkenners die strak in de leer zijn. De tekening van Van Est, open mond, neerstortend naar de bodem van het ravijn, en gevangen met het potlood van Dumas, die voor het dramatische effect zorgde met een vette, in rood gekleurde schreeuw. Kunst op enkele vierkante centimeters. Alleen jammer dat Duval bij Van Est iets vergeten was. Diens polshorloge! Want hoe zat het ook alweer? Was de reclamekreet, waarmee Nederland in de fifties werd overspoeld niet, ‘Van Ests hart stond stil, maar zijn Pontiac-horloge deed het nog’?
Tekening: Yves Duval, S. Ardan, Marc Hardy.
Geestelijke nazorg? Voor René Vignal, keeper van het Franse nationale team, te hopen van wel. Tijdens Frankrijk-Nederland, gespeeld in 1950, was zijn strafschopgebied decor van horror, binnen de zestien meter. Ga daar als eenvoudige ballenvanger maar aan staan.
Parijs-Roubaix, editie 1950, waar alleen de Vlaamse, Italiaanse én de Franse pers acte de préséance gaven. Vooral Miroir Sprint, thuisbasis Parijs, pakte groots uit. Veertien grote actiefoto’s, vier achtergrond- en koersverslagen, geschreven door evenzoveel journalisten. Opgemaakt over vijf pagina’s: voor wielerliefhebbers het betere werk.
Wat te doen op een lome zondagmiddag anno 1903? Tijdens de belle epoque, die heerlijke tijd, wisten ze dat wel. Voor spanning en sensatie lonkte de lokale wielerbanen. Voor een paar centimes, de hele middag koers. Op de tribunes, dames in baaien rokken, naast kerels met bolhoeden, handen op avontuur in de broekzakken. Daar tussen door militairen met weekend verlof, samen met hun liefje. Met een beetje geluk stond er een stayerskoers op het programma. Hoewel geluk..? Soms vloog er een motor tussen het publiek. Of anders zorgde één van de vele bloederige stayersongelukken wél voor een collectief trauma. Ach wat maakte dat ook uit, heimelijk kwam het overgrote gedeelte voor dergelijke sensatie. En de koersen zelf? Die waren simpel in eenvoud. Er waren sprintwedstrijden, tandemkoersen voor twee of drie man, en dat was het
Als een vers gebakken pizza, die snél genuttigd moet worden: dát was de carrière van Ercole Baldini. Kort genot, maar wél lekker. Ercole Baldini, beroepsrenner tijdens de fifties. Koersend op een fietsje, gespoten in een geraffineerde kleurencombinatie, opgeleukt met verchroomde tussenstukjes. Afgewerkt tot in het détail, en voorzien met het modernste Campagnolomateriaal. Een lust voor het oog. Púre kunst op twee wielen, zonder hoerig noch ordinair te zijn. Waar alleen Italiaanse framebouwers een patent op hadden.
De vroegmis zit er op. Met een prevelende zege ná, worden de gelovigen de kerk uitgejaagd. Snel de kaarsen op het altaar doven. De werkkleding uitgegooid. Want de koers wacht op niemand. Ook niet op een dorpspastoor ergens in Frankrijk. Waar de helse optocht van een etappekoers langs zijn kerkje trekt. Gevolgd door motoren én materiaalwagens. Om daarna te wachten. Wachten, op de ‘stervende medemens’ op de koersfiets. Gelost, en moederziel alleen op een lege landweg. Geen ploegmaat meer te bekennen. In de steek gelaten door zijn ploegleider. Zoek het maar uit jongen. De reserveband zit onder je zadel. En in je shirt nog een paar amfetaminetabletjes. Dat gaat helemáál goed komen, is hét laatste dat z’n ploegleider naar hem roept.
Of het ver gezocht is? Ach, wat maakt dat uit. Inderdaad, de man is een eeuw geleden, dramatisch gestorven. En totaal uit het collectieve geheugen verdwenen. Moet je dan nog jaarlijks op zijn sterfdag daar bij stil staan? Ja! Dáárom legt Stuyfssportverhalen, jaarlijks op de sterfdag van Piet van Nek een bloemetje op diens graf. Kleine eerbetoon aan een vergeten sportheld. Per slot van rekening ben je pas dood als je vergeten bent.
De macht van reclame is de herhaling. Wat dát betreft had hij zijn huiswerk goed gemaakt. Gerrie Hulsing, zakenman in ruste, heeft een ‘heilig doel’. Volgens hem is dit land rijp voor een wielermuseum. Een museum door hém geïnitieerd. Op facebook voert hij, hiervoor, inmiddels zeven jaar, een campagne waar reclamemakers goedkeurend bij stonden te knikken. Waarbij alles uit de kast werd getrokken. Zo noemde Hulsing zijn project Stichting Nationaal Wielersportmuseum.
Aan de collecties lag het niet. Ook niet dat het voor het nageslacht bewaard moest worden. Ondanks dát, wil het maar niet lukken. Er is géén draagvlak voor, nóch belangstelling. Wat faillissement, of vrijwillige sluiting tot gevolg had. Kortom, welkom in de schimmige, obscure, wereld van sport- en wielermuseums, waar niets is wat het lijkt.
Op vier juni 1904, zag Paul Dangla voor de laatste keer in zijn leven de zon opgaan. Paul, 24 jaar, een voormalige boekhouder, afkomstig uit Midden-Frankrijk, én een begenadig stayer.