Koerskinderen

Parijs-Roubaix, editie 1950, waar alleen de Vlaamse, Italiaanse én de Franse pers acte de préséance gaven. Vooral Miroir Sprint, thuisbasis Parijs, pakte groots uit. Veertien grote actiefoto’s, vier achtergrond- en koersverslagen, geschreven door evenzoveel journalisten. Opgemaakt over vijf pagina’s: voor wielerliefhebbers het betere werk.
Vers gedrukt in grote oplages, op maandagmorgen te verkrijgen in de lokale kiosken en tabakszaken. Wél een kleine domper voor de redactie én uitgever van het blad. Parijs-Roubaix kende geen Franse winnaar. Noch één van die vele kansrijke, Vlaamse kasseienstoempers. Dat uitgesproken een Italiaan er met de publicitaire buit van door ging, gaf op de redactie het nodige tandengeknars.
Winnaar Fausto Coppi, op de cover van de Miroir, daar kwam men niet onderuit. Coppi, hét archaïsche rennerstype uit de fifties, stijlvol zittend op z’n Bianchifiets, afgemonteerd met Pirellitubes, máár zonder versnellingsapparaat. Fausto, door verzorger Biagio Cavanna, ongetwijfeld op ‘scherp gezet’, solo zwevend over de kasseien van de Hel. Met aan zijn wiel, als een zak aardappelen op z’n fiets,
Maurice Diot, ongetwijfeld ook een greep uit de amfetaminepot gedaan, waarbij geen moreel oordeel over geveld moet worden. Wat dát betreft waren Coppi en Diot, koerskinderen van hun tijd.
Diot, een Parijzenaar, de enige renner die Coppi enigszins bij kon houden. Om kilometers vóór Roubaix, door Il Campionnissimo, als een lastige strontvlieg afgeschud te worden. Voor Miroir Sprint maakte dat niet veel uit. De commerciële meubels werden gered door Diot naar een heldenstatus te schrijven, opgeleukt met een tweekoloms actiefoto.
Diot, werd vervolgens in een zespuntslettertje, weg gestopt in het uitslagenlijstje, waar hij op drie minuten achter Fausto Coppi, als tweede terug was te vinden.
Over Coppi weten we alles. Diot niet. Dat de man zes keer de op de deelnemerslijst van de Ronde van Frankrijk stond, met één etappeoverwinning is ter kennisgeving. Dion, geen fietsende weggooier, werd twee keer tweede in Bordeaux-Parijs. In 1951 won de Parijzenaar, de monsterlijke klassieker Parijs-Brest-Parijs, over twaalfhonderd kilometer, wat niet genoeg geprezen kan worden.
Maurice Dion werd slechts negenenveertig jaar.

Niets is toeval

Sléchts dertien seconden! Dertien tellen, die zijn leven voorgoed zouden veranderen. Hoe een droom, in een paar zuchten veranderde in een nachtmerrie. Waarbij roem en bijbehorende status verdampte. En heel Frankrijk een kater bezorgde. Dat zijn moeder een mentale inzinking kreeg was ter kennisgeving. Laurent Dauthuille liet dat allemaal gebeuren. Na die bewuste dertien seconden veranderde zijn leven voorgoed. De man werd nooit meer de oude. Hoe had hij dat in godsnaam, allemaal weg kunnen geven? Een vraag waarmee hij tot zijn dood worstelde.
Laurent Dauthuille dus, een Franse middengewicht bokser van zesentwintig jaar. Sloeg, achtereenvolgens, toonaangevende boksers als een Jake La Motta, Johnny Greco en Steve Belloise tegen het canvas. De ster van Laurent, begon te rijzen. Promotors in Amerika was dat niet ontgaan. De aas van Frankrijk, kreeg in september 1950, zijn wereldtitelgevecht. Tegenstander Jake La Motta. Plaats van onheil, het Olympia Stadium in Detroit. Jake La Motta, bijgenaamd de Stier van de Bronx, heersend wereldkampioen, met negenendertig partijen achter zijn naam, waarvan vijf verloren.
Dauthille versus La Motta, in een partij over vijftien ronden. Door de Franse staatsomroep live uitgezonden. Frankrijk, door de sportpers al weken opgewarmd, collectief aan de radio gekluisterd.
Laurent, bloednerveus, voor het gevecht. Stapte met één motivatie de ring in: zijn moeder. Ma Dauthuille, een arme weduwe: om het nóg maar even melodramatischer te maken. Ach, dat maakte ook geen reet uit. Niets is toeval. Ook niet de ondergang van Laurent Dauthuille. Hoewel het tijdens het gevecht daar niét naar uitzag.
Wereldkampioen La Motta, geen schijn van zijn reputatie, kreeg veertien ronden lang, er ongenadig van langs. De Stier van de Bronx, regelmatig hangend in de touwen, verworden tot een zielig kalfje.
‘Rustig uitboksen, jongen, de wereldtitel is bijna binnen’, had trainer Barraut zijn poulain bij het begin van de vijftiende en laatste ronde in zijn oor gefluisterd. En dáár ging het prompt mis. Of Laurent Dauthuille overmoedig was geworden? God zal het wel weten. Zelfverzekerd lachend, met een straatlengte puntenvoorsprong, stapte hij de ring in. De klus ging afgemaakt worden. En trok vervolgens weer in de aanval. Tot dertien seconden voor het eind. Want meer had de sluwe La Motta niet nodig om de hoop van Frankrijk met een linkse hoek knock out te slaan. In Frankrijk stopte de klokken. De stem van de radioreporter sloeg over. En moeder Dauthuille huilend voor de buizenradio.
Twee jaar later bokste een mentaal gebroken Dauthuille zijn laatste partij. En zoals het hoort bij dit soort verhalen, stierf Laurent Dauthuille, geheel berooid op zevenenveertig jarige leeftijd.

Bron: Miroir Sprint jaargang 1950.

Oorlogsvoorraden

Waak je voor de narcist! Vooral degene die tijdens grote manifestaties, als irritante strontvliegen, rond ‘camera’s’ hangen. Om vervolgens te loeren op hét moment. Maar eerst even vertellen over  Parijs-Brest-Parijs, een monsterkoers over 1182 kilometer: in één etappe te rijden.
Parijs-Brest-Parijs,  ooit een wielerspektakel van jewelste. Althans, in 1948. Met grote, massale media-aandacht, waaronder live radioreportages. Vrijdags gestart in Parijs, om vervolgens,  dagen en nachten, aan één stuk  door rammen, tot de finish op zondagmiddag. Een koers alleen geschikt voor ouwe, doorleefde, coureurs, voorzien van door- en doortraind lijf. Renners aan de vooravond van hun wielerpensioen. Desperate kerels, tijdelijk ontsnapt aan de Vlaamse kermiskoers. Opportunisten, die niets meer te verliezen hadden. Die nog één kans krijgen. Waar  Parijs-Brest-Parijs,  het juiste decor voor was.
Ook voor Albert Hendrikx, profrenner afkomstig uit Antwerpen. Berte, bijgenaamd De Sok, tweeëndertig jaar. Al veertien jaar zijn brood bij elkaar scharrelend in de koers. Met een conduitestaat van acht schamele overwinninkjes. Berte aan het vertrek voor een waanzinnig avontuur, over meer dan duizend, harde, koude én natte kilometers; wat natuurlijk niét gebeurde op een klontje druivensuiker.
Soigneurs, en andere louche toverdokters maakte tijdens Parijs-Brest-Parijs, overuren. Renners werden geprepareerd, op ‘scherp’ gezet. Of dat zeker was? Natuurlijk! Vlak na de oorlog. De tijd dat de oorlogsvoorraden massaal los kwamen, en de amfetamines als snoepgoed over Europa werd uitgestrooid.   
Heinz, Klaus, Karl  en andere Wehrmachtrukkers aan het voormalige Oostfront, schoten geen patroon af zonder Pervetine in het lijf. Om van die arme Amerikaanse jongens, die de Vliegende Forten bemanden, maar te zwijgen. Met een verliespercentage van bijna zestig procent stapte niet één weldenkende GI zonder een paar tabletjes Benzedrine dat angst weg nam, in hun B-17.
Dat wás de oorlog. Terug aan een ander front, en wel die van Parijs-Brest-Parijs,  waar De Sok, besmeurt en beslijkt op kop koerste. Op weg naar wat zijn enige grote overwinning werd.  Krijgt die op honderdveertig kilometer voor de eindstreep een lekke band. Depanneren!  Berte, naast zijn fiets, en de fotograaf in de aanlag.   En dát was hét moment!  Daar had de narcist geduldig opgewacht. Met een arm op de rug van de Antwerpenaar en oenig  in de lens kijkend, zag hij zich een dag later, op de cover van de Miroir Sprint, in de kiosken terug.
Parijs-Brest-Parijs, werd jaren geleden van de profkalender afgevoerd, wat maar goed is ook. En winnaar Albert Hendricxs is geruisloos de geschiedenis ingegleden waar hij op z’n drieënzeventigste overleed.

error: Inhoud is beschermd!
%d bloggers liken dit: