Oorlogsvoorraden

Waak je voor de narcist! Vooral degene die tijdens grote manifestaties, als irritante strontvliegen, rond ‘camera’s’ hangen. Om vervolgens te loeren op hét moment. Maar eerst even vertellen over  Parijs-Brest-Parijs, een monsterkoers over 1182 kilometer: in één etappe te rijden.
Parijs-Brest-Parijs,  ooit een wielerspektakel van jewelste. Althans, in 1948. Met grote, massale media-aandacht, waaronder live radioreportages. Vrijdags gestart in Parijs, om vervolgens,  dagen en nachten, aan één stuk  door rammen, tot de finish op zondagmiddag. Een koers alleen geschikt voor ouwe, doorleefde, coureurs, voorzien van door- en doortraind lijf. Renners aan de vooravond van hun wielerpensioen. Desperate kerels, tijdelijk ontsnapt aan de Vlaamse kermiskoers. Opportunisten, die niets meer te verliezen hadden. Die nog één kans krijgen. Waar  Parijs-Brest-Parijs,  het juiste decor voor was.
Ook voor Albert Hendrikx, profrenner afkomstig uit Antwerpen. Berte, bijgenaamd De Sok, tweeëndertig jaar. Al veertien jaar zijn brood bij elkaar scharrelend in de koers. Met een conduitestaat van acht schamele overwinninkjes. Berte aan het vertrek voor een waanzinnig avontuur, over meer dan duizend, harde, koude én natte kilometers; wat natuurlijk niét gebeurde op een klontje druivensuiker.
Soigneurs, en andere louche toverdokters maakte tijdens Parijs-Brest-Parijs, overuren. Renners werden geprepareerd, op ‘scherp’ gezet. Of dat zeker was? Natuurlijk! Vlak na de oorlog. De tijd dat de oorlogsvoorraden massaal los kwamen, en de amfetamines als snoepgoed over Europa werd uitgestrooid.   
Heinz, Klaus, Karl  en andere Wehrmachtrukkers aan het voormalige Oostfront, schoten geen patroon af zonder Pervetine in het lijf. Om van die arme Amerikaanse jongens, die de Vliegende Forten bemanden, maar te zwijgen. Met een verliespercentage van bijna zestig procent stapte niet één weldenkende GI zonder een paar tabletjes Benzedrine dat angst weg nam, in hun B-17.
Dat wás de oorlog. Terug aan een ander front, en wel die van Parijs-Brest-Parijs,  waar De Sok, besmeurt en beslijkt op kop koerste. Op weg naar wat zijn enige grote overwinning werd.  Krijgt die op honderdveertig kilometer voor de eindstreep een lekke band. Depanneren!  Berte, naast zijn fiets, en de fotograaf in de aanlag.   En dát was hét moment!  Daar had de narcist geduldig opgewacht. Met een arm op de rug van de Antwerpenaar en oenig  in de lens kijkend, zag hij zich een dag later, op de cover van de Miroir Sprint, in de kiosken terug.
Parijs-Brest-Parijs, werd jaren geleden van de profkalender afgevoerd, wat maar goed is ook. En winnaar Albert Hendricxs is geruisloos de geschiedenis ingegleden waar hij op z’n drieënzeventigste overleed.

Muilpeer

1948, het jaar dat Trees definitief is ‘uitgesnoerd’ met haar Canadees. En dat de voorheen kaal geschoren  moffenmeiden, weer  voorzien zijn van een fijne bos krullen. En dat Jan en Mien, iedere nacht het stoom uit hun matras laten dampen:  resultaat, de geboortegolf.
Dat de wederopbouw in volle gang is weten we onderhand ook wel. Ook dat de  ouwe Drees, het bed van de komende AOW, aan het opschudde is.   
Maar 1948 is ook het jaar dat er een serieuze Ronde van Vlaanderen wordt gehouden. En daar ging het ruig aan toe. Ná de finish dan. Dat kon je wel aan die Maurice Mollin overlaten. Dat de man over een snelle ‘linkse hoek’ beschikt wordt duidelijk. Of die Maurice,  profrenner afkomstig uit Antwerpen,  ook over een snelle sprint beschikt…?
Ieder geval laat Maurice zich tijdens een eindspurt, niet ongestraft flikken. Zéker  niet voor eigen Vlaamse volk. En al helemáál niet door een Fransman.
Stel een  Vlaming de gewetensvraag, waar hij de meeste hekel aan heeft:  de Mof of een Fransoos. Met de taalstrijd in het achterhoofd weet je het antwoord. Ik bedoel maar.  Het  anti-Franse sentiment,  als een niet te blussen veenbrand. Dat tijdens de jaarlijkse IJzerbedevaart tienduizenden vrolijk met de Vlaamse Leeuwenvlag wapperen, is ter kennisgeving.
Kortom fijne ingrediënten aan de finish in het Oost-Vlaamse Wetteren. Waar het volk, ‘volgelopen’ in de Staminees,  met spanning afwacht op de aankomst van hun Ronde. Opgewarmd met de mededeling dat er een kopgroep aan zit te komen. Een kopgroep bevolkt met kasseistoempers als een Impanis, Sterckx, Briek Schotte, De Simpelaere, en de genoemde Mollin. Daar tussen, als paardenbloemen op een bed Vlaamse rozen, de Italiaan Magni én Louis Caput. De  laatste krijgt ongetwijfeld een ‘harde’ bij het horen van de Marseillaise.
En wat er nou tijdens die sprint precies is voorgevallen…? Onbekend! Maar wél dat het héél érg moet zijn geweest. En ook dat Caput daar bij betrokken is. Mollin,  gaat na de koers, tsjokvol adrenaline én méér,  dan ook op een persoonlijke vendetta. Richting Caput. De laatste krijgt van Mollin een heuse muilpeer, met de genoemde supersnelle linkse.
Dat was dus de ronde van Vlaanderen 1948. Die tot overmaat van ramp voor heel Vlaanderen, ook nog eens wordt gewonnen door de Italiaan Magni. Ach die Mollin, heeft over zijn carrière, géén  rede tot klagen. De man, een middelmatige renner, met onder meer overwinningen in kermiskoersen als Hoboken, Wilrijk, Averbode. Maar evengoed is 1948 hem goed gezind, want de Antwerpenaar wint in dat zelfde jaar wél Luik-Bastenaken-Luik.

De Neger

Duitse troepen hadden amper hun gespijkerde laarzen gelicht, of Parijs-Roubaix wordt gehouden. Met de juiste ingrediënten van dienst, zoals de stenen,  de smerige, bolle strontweggetjes, dreigende luchten, storm en regen. Het decor was met de armoedige dorpen compleet. En niet te vergeten de kolenmijnen, die nog in vólle bedrijf zijn. Misschien dankzij dát, verkrijgt Olimpio Bizzi zijn broodnodige morele steun. Want de Noord-Franse kolenmijnen, vanouds hét domein van de Italiaanse gastarbeiders, en die laatste staan op zondag zes april 1947, met tienduizenden  hun Olimpio aan te moedigen.
Tifossi´s, zet ze langs de kant van het parkoers en als Italiaanse renner heb je géén dope meer nodig.  Dat dacht Olimpio Bizzi ook, bijgenaamd de Neger van Livorno
We gaan verder. Parijs-Roubaix dus, waar de hedendaagse massahysterie nog ver weg is, maar  waar het wél guur, koud, nat is.
Olimpio, Toscaan, met dertien gewonnen Giro-etappes, smeert hem direct na de start. In gezelschap van Fazio en een zekere Vlaeminck, de laatste getrokken uit de Vlaamse klei. Bizzi, van de Toscaanse God los, met een paar supersnelle benen, koerst vrijwel nóóit buiten De Laars. En nu ramt hij op zijn Viscontea-koersfietsje vér voor de meute uit. Voor de Neger ligt eeuwige roem te wachten. Want zeg nou zelf, je naam op de erelijst van Parijs-Roubaix, daar zijn renners bereid voor, om een vinger bij zich zelf af te laten hakken.
En dan is het zeventien kilometer voor het velodrome van Roubaix. Een gat in de weg. En dat ontgaat  de Neger van Livorno nou nét. Gebroken achterwiel, en geen materiaalwagen in de buurt. Met slechts veertig seconden voorsprong vecht de depanneerde Bizzi, met de moed der wanhoop verder. En tsja, dan krijg je dat geneuzel wat koersverslag wordt genoemd. Stuyfssportverhalen doet daar niet aan mee. Die houd zich bij de dramatische feiten. Zoals dat Olimpio Bizzi, uiteindelijk teruggepakt en als zesde huilend – je bent Italiaan of niet –  over de eindstreep komt.
Olimpio Bizzi, inmiddels al tot stof vergaan, want de man overleed op zestigjarige leeftijd in 1976, maar de iconische foto van zijn drama, bevindt zich na zeventig jaar in het archief van deze blog.

Schimmen

En daar was die opeens! Jan Zagers! En nog wel tijdens de klassieker  Parijs-Brussel, anno 1953. Waar die Jan,  op de gevreesde kasseien van Braine-le-Comte , een demarrage plaatste van jewelste.  
Ach, die Jan toch, een profje uit de buurt van Antwerpen. Pas tweeëntwintig jaar. Ga maar op avontuur jongen. Doe maar lekker gek. Laat je zien. Het geluk is voor de opportunist.
Alleen jammer dat Jan, door Loretto Petrucci, werd terug gepakt (zie foto). Jan en Loretto. Schimmen uit het wielerverleden. Opgelost in de tijd. Zoals die Petrucci, een geheimzinnige, mystieke Italiaanse coureur. Die er óók opeens was. En ook zomáár weer verdween. Van uit het vólkomen  niets, won die Loretto, amper droog achter de oren,  Milaan-San Remo van 1952. En net als je dacht aan die ene  blinde kip, die wel zijn graantje meepikt, flikt die Loretto dat een jaar later weer. Dat  hij deze Parijs-Brusssel ook won, is ter kennisgeving. Ook dat hij nadien nóóit meer een platte prijs reed.
Maar goed, deze column gaat over Jan Zagers.  In de fifties, tien jaar profrenner om een schrale boterham. Met een uitslagenlijst waarvan niemand van wakker ligt. Evengoed was de man in het cyclisme, géén toevallige voorbijganger. Zagers, winnaar van onder meer van de Vlaamse semi-klassieker, Nokere-Koers, en werd ook nog eens tweede in een Luik-Bastenaken-Luik en won daarnaast, nog een rits kermiskoersen: ik bedoel maar.
Maar dáár gaat het nu niet om. Wél dat die Zagers, na zijn profcarrière een racefietsennering begon in Brasschaat. Voor ons, koersende, Hollandse jongens van de geboortegolf, een  begrip. Ging je naar d’n Bels om daar een koersje te rijden, dan ontkwam je gewoon niet aan fietsenhandel Zagers. Want de grens overgestoken bij Wuustwezel, en rijdend over de Bredabaan,  grijnsde de zaak van Jan je tegemoet.
Mijn god, de eerste keer daar de drempel gepasseerd! De bek viel open. Wát een aanbod. Rekken vol frames. Italiaanse koersfietsen, gespoten in geraffineerde kleuren. Stapels tubes. Kasten vol koerskleding. En nog een stuk goedkoper dan in Amsterdam: per slot zijn we wél Hollanders. En natuurlijk Jan himself, die je met een prachtig Vlaams accent ter woord stond.
Tsja, dan de wielerzaken in Amsterdam. Wát een armoede. Zoals het befaamde RIH-Sport, op de Westerstraat. Granieten vloer, een paar fietsjes in de etalage, wat foto’s aan de muur, en dat was het. Wilde je een frame kopen, dan diende je eerst op audiëntie te gaan bij framebouwer Bustraan. Die dan héél bedenkelijk keek. Alsof hij je een gunst verleende. En dan kon je nog een half jaar wachten voor het frame gebouwd was. Niet bij Jan Zagers. Daar verliet je de zaak met een koersfiets aan de hand.
Het is decennialang geleden dat Stuyfssportverhalen gekoerst had. Maar de fietsenzaak van Jan Zagers bestaat nog steeds, uitgebaat door diens zoon. Trouwens, de ouwe Jan ook, want die is inmiddels achtentachtig jaar.

Hilco Koke overleden

Vannacht is mijn goede vriend en voormalig collega van de krant, Hilco Koke overleden. Hoewel de kenners het weten behoorde Hilco tot de allerbeste sportfotografen. Dat hij bij het grote publiek nooit bekend was, had te maken met zijn bescheidenheid. De foto’s van Hilco, – een artiest met licht én compositie, en altijd zwart-wit, – zijn  pure kunst.
Op Hilco kon ik voor mijn blog, altijd een beroep doen. Onvergetelijke reportages gemaakt met hem onder meer bij het Ben Bril-boksgala, gehouden  in Koninklijk Theater  Carré.  Waar wij door de charmes van Hilco, tot in de kleedkamers van de boksers wisten binnen te dringen. Want daar lag volgens ons ‘het verhaal’.
Samen met Hilco ook bij de toen spoorloos verdwenen dochter van stayerslegende Piet Dickentman, Lotti 93 jaar geweest. Wat mede door én zijn foto’s maar ook goede vragen, een prachtig verhaal opleverde waar ik een boekje van maakte (‘Flirt met De Dood’). Tussen het interview door, loste Hilco ook een familieraadsel op, – die meer dan een halve eeuw duurde, – van een medaillon gewonnen door Piet Dickentman.
Ik ga Hilco’s warmte, collegialiteit en belangstelling  missen. Hilco werd 57 jaar. 

De Vrome

‘…en tot slot  smeek ik,  of  U er voor kan zorgen dat morgen, de dope goed mag aanslaan’, waren zijn laatste stichtelijke woorden. Met een uitgestreken,  schijnheilig hoofd, voorzien van een  hemelseblik, beëindigde Fiorenzo Magni zijn vurige gebed. Naast Fiorenzo was Gino Bartali, nog druk in ‘gesprek’ met zijn schepper.  
Fiorenzo, en Gino, beiden zwaar van ‘het houtje’, en tijdens de Tour van 1950, collega’s, én concurrenten. Het was diezelfde Ronde van Frankrijk, waar de tiende etappe finishte in Lourdes: vanouds dé hangplek voor kreupelaars, behoeftige en ander soort trekkebenen.
En waar ben je dichter bij de Heer dan in dit merkwaardige bedevaartsoord? Zeg nou zelf. Daaróm, grijp je kans. Ga voor een wonder. Wat kan het je schelen,  niet geschoten, áltijd mis. Voor jongens als  Magni en Bartali, dan ook een buitenkansje.
Na de massages werd een sprint getrokken richting kathedraal.
Tsja, die Bartali, een getormenteerde Roomse rakker, bijgenaamd de Vrome, maar tóch ontsnapt aan de aandacht van het klooster. Gino,  renner op leeftijd, droeg, tijdens de koers,  zijn eigen kruis, want had de grootste moeite om Magni van het lijf te houden.
Maar eerst even de volgende vraag stellen: waar zijn de beminde gelovigen het meest bang voor? De gekwelde vrees voor het hiernamaals natuurlijk! De angst voor hellevuur, én het voorgeborchte: altijd latent aanwezig. Maar dát zijn zorgen voor later.
De mens, speciaal een wielrenner,  is een geboren opportunist, die gaat voor het ‘hiér en nú’. Ook op die elfde juli 1950, in de basiliek van Lourdes. Waar boven de brandende kaarsen en het wierook uit,  de  penetrante geur van angstzweet dwarrelde, afkomstig van het Italiaanse duo. Dat er gehuiverd werd was terecht. Een dag later stond de apocalyptische, bergetappe over colls zoals de Aubisque, Tourmalet en de Aspin, op de rol.
Overbodige zorgen. Geef je over aan Hem. Ga in gebed! Al Uw smeekbedes worden verhoord. De Heer is namelijk grootmoedig.  En houd ook nog eens van de Koers. Dat laatste was mooi meegenomen. Zeker voor Gino Bartali en Fiorenzo Magni.
De gevreesde bergetappe, Pau-Saint Gaudens, over tweehonderddertig kilometer, werd gewonnen door Bartali. En wie de gele trui kreeg? Fiorenzo Magni! Je zou er bijna gelovig van worden.

Handvol Lires

Prijs de knecht waar alle zeges vandaan komen. Speciaal de Italiaanse gregario, want slaafse en gehoorzame kerels. Door hun mama´s gedrild. En als jochies gehersenspoeld door de Roomse kerk. Waar mijnheer pastoor er in stampte dat ´Gij Uw Heer Moet Dienen´, ondertussen wellustig loerend naar z’n misdienaartje. Die Vaticaanse rukkers wisten preciés hoe je de beminde gelovige er geestelijk onder kon houden.
Italië, land van feodalisme, fascisme, hiërarchie en waar de Capo di Tutti nooit ver weg was. Hele generaties jongens kwamen getormenteerd in de maatschappij terecht. En als zo´n kereltje ging koersen had de ideale gregario zich aangemeld. Zo’n stiekemerd, die bereid was om de kont van zijn kopman af te vegen. Kerels zonder eergevoel. Die ziel en zaligheid verkwanselde voor een handvol lires. Hoeren op de koersfiets.
Fausto Coppi, rock ’n roll, a vant la lettre, had ze voor het uitzoeken. Coppi, schijt aan de Roomse kerk én diens hypocriete wetten, een overtuigde atheïst, maar vooral een onovertrefbare minnaar. Naast alle trainingen, koersen en andere plichtplegingen in binnen en buitenland, klopte Il Campionisimo jarenlang zijn pijp leeg bij zijn minnares Giulia Occhini. Alleen al dát maakte de man legendarisch…
Wat tegen het zere been was van de Paus, die prompt weigerde om de start van een toenmalige Giro d’ Italia te zegenen. Réken maar dat Coppi met dat laatste in zijn maag zat: máár niet heus.
Enfin, we gaan verder met Fausto, en diens greagario’s, die de winter van 1953 trainend doorbrachten. Wat staat voor helse, barre tochten door de Apennijnen. Fausto, knickerbocker én kniekousen, op zijn Bianchifietsje mét spatbordjes, had dan wel een goddelijke status, maar fietsheiligen kunnen óók getroffen worden door een lekke tube. Die door zijn knechten werd omgewisseld.
Hét kenmerk van een Heilige is nederigheid. Dat Jezus indertijd de voeten van zijn discipelen waste, was daar een staaltje van. Maar de Heer had nooit op koersfiets gezeten. Fausto Coppi wel. Maar die kon dan weer niet over water lopen…

Op een kermiskoers kun je een jaar verder

zottegem 031Kroegen met bieren op vat voor 1,20 euro per pint. En niet van die slappe Hollandse uilenzeik, maar merken als fier Gents Bier. Binnen, ‘op de koer’ een poëtische  benaming voor urinoir, gieten mannen, schouder aan schouder, met soepele polsbeweginkjes nog even  de aardappelen af.  Bij Vinny’s Snacks, een mobiele frituur, glijden de eerste broodjes zuurkool mét braadworst  over de toonbank. Terrassen lopen vol. Vanuit de schiettenten op de kermis klinken, elektronisch versterkt, holle stemmen. Op het Stationsplein ligt het bandje De Platte Choco’s op volle snelheid. Programmaverkoper Freddy Mestdagh prijst, in plat dialect, zijn waar aan. En op de hoek van  Hospitaalstraat-Musselstraat knikt ‘gemachtigd signaalgever’ Albér, goedkeurend.zottegem 024
Voor Albér kan de ‘80e Grote Prijs Stad Zottegem’,- moeder aller Vlaamse kermiskoersen, – van start gaan. Albér, klein, knoestig, een veteraan van vele oorlogsfronten. Van het vroege voorjaar tot diep in de herfst, van kermiskoers tot de ronde van Vlaanderen, staat Albér op wacht. Spiegelei in de aanslag. Zijn favoriete plekken zijn de Patersberg, de Paddestraat én De Muur.  Albér kent zijn klassieken.
De Grote Prijs Zottegem, tachtig jaar oud. Een kermiskoers ruig en eenvoudig in zijn soort, met winnaars als een Maurice Blomme, Arthur DeCabooter, Marcel Kint, Herman VanSpringel, een uitslagenlijst als een Vlaams wielerepos. Daartussen, als een blozende blom, Matthé Pronk, jongen uit de Noord-Hollandse polders en winnaar in 2002.
zottegem 052De Vlaamse kermiskoers. Waar de ooit Spartaans ingerichte staminees niet meer bestaan. En de mannen met d’n klak, de platte pet, de lokale kerkhoven bevolken. Voor de rest is het zoals het al een eeuw is, want wielrennen voor het volk, ontdaan van alle franjes. Alles kan veranderen. Renners met spacy zonnebrillen op koersfietsjes ontsproten uit het brein van professor Lupardi staan aan het vertrek. 
En net als je denkt dat de kermiskoers is veranderd zijn daar de zwaantjes, lieflijk Vlaams woord voor motoragenten, scheurend voor het peloton op hun motoren. De Grote Prijs Zottegem met bijna tweehonderdvijftig renners, gevolgd door vijfentwintig ploegleiderwagens.  Koers over vijf lokale rondes wat staat voor honderdnegentig kilometer. De Vlaamse Kermiskoers dat merkwaardige mengeling van topsport, bedrog, combine, geritsel, gokken, vreten en bier zuipen. Als Amsterdamse wielerliefhebber kun je daar een jaar op verder.
Lieve God, laat dat altijd zo blijven.

De Staalmeester is vertrokken

Copy of RIH SPORT 01 (1)Hij noemde zich zelf De Staalmeester. En terecht. Niemand bouwde een racefiets van staal zo perfect als hij. Terwijl iedere wielrenner overstapte op een fiets van kunststof,  bleef hij het staal trouw. Volgens Willem van der Kaaij loopt en rijdt geen racefiets zó goed als een exemplaar gebouwd met stalen Reynoldsbuizen. Om dat fijntjes te illustreren dat Peter Post koersend op een RIH-fiets nog steeds de snelste tijd heeft als winnaar van Parijs-Roubaix. Willem van der Kaaij constructeur van het illustere RIH-Sport wist waar hij het over had. Meer dan vijftig jaar beoefende hij de stiel van framebouwer. Begonnen als leerling van de beroemde Wim Bustraan, om later de zaak over te nemen. Maar ook framebouwers worden oud, hebben niet het eeuwige leven. Na negentig jaar bestaan te hebben sloot Van der Kaaij twee jaar geleden de deur van zijn geliefde RIH-Sport aan de Westerstraat voorgoed. Maar bij de ambachtsman Van der Kaaij bleef het knagen. Thuis zitten was niets voor hem. De komst van Lorenzo Milelli en Diederik Martens was voor hem een geschenk uit de hemel. Copy of CIMG1785
Milleli en Martens, jong ambitieus, namen het merk RIH over en maakte op een industrieterrein in Amsterdam-Noord de doorstart van RIH-Sport. Van der Kaaij, geboren en getogen Jordanees, bleef er bij betrokken, was iedere dag in de werkplaats te vinden en onthulde zijn twee leerlingen de geheimen hoe je een een frame bouwt. Van der Kaaij, 77 jaar, hoopte tot in lengte van dagen actief te zijn bij ‘zijn’ RIH. ‘Als Onze Lieve Heer een framebouwer nodig heeft, dan hoor ik het wel’ vertelde hij twee weken geleden nog.
Dat was niet tegen dovemansoren gezegd. Onze Lieve Heer had zeker een frame nodig. Gisteravond overleed geheel onverwachts Willem van der Kaaij ten gevolge van een hersenbloeding.

 

Foto 1: Links een nog jonge Van der Kaaij met Wim Bustraan.

Foto 2: Willem Van der Kaaij in gesprek met Jan Jonker.

De mythische status van ome Karel

Copy of omekarelOme Karel, al decennia aan gene zijde. Was in een grijs verleden ooit profbokser. Wiens avonturen bij zijn nazaten nog steeds levend zijn. Van die familieoverleveringen. Generatie op generatie doorverteld. Verhalen inmiddels van een mythische status. Of  Stuyfssportverhalen ook  bekend was met ome Karel? Dát was de vraag van achterneef Henry Steneker. Helaas. Nooit van gehoord. Voor de zekerheid toch maar even in het archief gekeken. En verdomd! Ome Karel blijkt niemand minder te zijn dan de illustere Karel de Jager. Tijdens  de jaren twintig één van de beste boksers van het land. In de jaargangen van Revue der Sporten, de Geïllustreerde Sportspiegel en andere sportbladen uitgegeven in het interbellum, struikel je over zijn naam én foto’s. De Jager was dan ook niet de minste. Een gevreesd pugilist. Zo één die veel klappen ‘nam’. Om ze zelf ook uit te delen. De man stond meer dan driehonderdachtentachtig ronden in de ring. Wat staat voor twintig gewonnen partijen. Karel verloor er bijna evenveel. Zoals gezegd, ome Karel incasseerde veel.
Karel de Jager. Zijn overleveringen zingen al drie generaties rond in de familie Steneker. En voor wie dat niet geloven wil: er is ook dat ene tastbare, stoffelijke  bewijs.  Een ingelijste tekening met ome Karel in vechthouding.  Al meer dan negentig jaar in de familie. Een erfstuk. Geërfd door Cora Steneker, moeder van Henry én Karels nichtje.
Cora, 92 jaar, levende schakel tussen de eenentwintigste eeuw en onvervalste sportgeschiedenis, is nog één van de weinigen die Karel tijdens diens glorieperiode hadden gekend. Ome Karel, broer van haar moeder, was Cora’s voogd. Ze herinnert zich hem als een levenslustige man. Zo één die de verjaardagen op gang bracht. Hilarisch is die ene anekdote. Met ome Karel als hoofdpersoon in zijn eigen boksschool. Waarin verhaald wordt hoe Karel tijdens het sparren zogenaamd deed of hij iets gebroken had. Tot het echt gebeurde. Zijn trainingspartner geloofde het niet en ramde lustig door. Na ome Karels hemelgang erfde zijn nichtje het portret. Inmiddels heeft haar zoon, Henry, de tekening in bezit. Copy of kareldejager
Een erfstuk, maar ook zeldzame sportmemorablia, van  een leuke oom. Een bokspionier die niet alleen zijn sporen in de sportgeschiedenis na had gelaten maar ook talloze kostelijke familieanekdotes. Dat de herinneringen aan ome Karel gaan verstoffen is hoogst twijfelachtig. Met de kleinzoons van Cora Steneker is de toekomst daar van  verzekerd. In de Grote Bokshemel knikt ome Karel ongetwijfeld goedkeurend.

Foto 1: Henry Steneker en zijn moeder Cora Steneker. Foto 2: Het gevecht Karel de Jager versus Piet Hobin in het Antwerpen van 1922.