Sjans

De volgorde was: een flesje Perrier, daarna een glas melk. Dat laatste geserveerd door de soigneur van dienst. Per slot van rekening moest de dope geneutraliseerd worden. Melk dus, óf,  zoals het Nederlands Zuivelbureau in de jaren vijftig propageerde, ‘Met Melk meer mans’. (‘en met pik meer sjans’, zoals de jongens van de geboortegolf gevat riepen, maar dat terzijde).

Enfin de Witte Motor, waar een gemiddelde wielersoigneur wel raad mee wist. Want melk was in de fifties, hét wondermiddel om amfetamines uit het lijf te spoelen. Een twijfelachtige theorie.

Probeerde dat laatste maar eens uit te leggen aan Fausto Coppi, een melkdrinker bij uitstek. Vermoedelijk dronk Il Campionissimo, zijn glaasje melk niet voor zo’n  grappige witte snor. Wat preparatie betreft, had de man een zekere status op te houden. En dat gebeurde allemaal tijdens de koers van de jaren vijftig, die van tradities aan elkaar hing. Hoe het begon? Met dat genoemde flesje Perrier, na een Touretappe. Waarvan een beetje renner, deze in één teug achterover klokte.

De koers in de decennia na de oorlog, een tijd inmiddels  ingehaald door weemoed en romantiek. Of dat erg is? Nee. Hoewel de hedendaagse Hollywoodtaferelen, zich afspelend na afloop van een klassieker, je doen snakken naar de no-nonsense huldigingen zoals het ooit was.

Huldigingen, waarbij de winnaar gezoend werd door een lekkere, lokale del, vermomd als rondemiss. En de coureur in kwestie, door morsige kerels op de schouder werd geslagen (Goedverdoeme Pol, da’s waa’n goeie spurt). Bij de Vlaamse kermiskoers begrijpen ze dat wel. Die romantische tijd bestaat niet meer. Inspanningsfysiologen, hartslagmeterspecialisten en marketingrakkers, bij wie de woorden ‘wattages’ in de bek bestorven ligt, namen de koers over. Jammer voor de liefhebber van het ‘oude’, maar een zege voor de renner. Het woeste amfetaminetijdperk, wat óók zijn charmes had, is geweest. Renners met ogen als koplampen, tref je niet meer aan. En de vrijwel onverstaanbare, en woest kijkende West-Vlaamse stoemper, is verworden tot de ideale schoonzoon, die zijn talen beheerst.

Kortom, de koers is gepolijst. En het glas melk? Dát is vervangen door een isotonendrankje! Waarom dat laatste genuttigd wordt, doet het ergste vrezen. Leer mij die soigneurs kennen…

‘De sigaret van de sportman’

In de  koers sluw en doortrapt. Maar in de maatschappij waren profrenners simpele zielen,  die je van alles wijs kon maken. De jaren vijftig. Hoogtijdagen voor ploegleiders als een Pellenaars en Lomme Driessens, haaien, vermomd als kerels, die gretig misbruik maakten van hun koersende groenzoeters. En als loodsmannetjes dááromheen, soigneurs van het type Dr. Dopey, en diens wonderbaarlijke elixer (goed voor lijf en potentie), die de renners prepareerden met amfetamines, tot het hun oren uitspoot.
Om na de koers de gedrogeerde stumpers,  met de inhoud van een fles  melk, weer te ‘ontgiften’:  zorgzame  jongens die soigneurs. De fifties, het tijdperk  waarin wielerverslaggevers helemaal los konden gaan. Vanuit schrijfmachines werden renners tot mythische proporties verheven,  of het  allemaal de waarheid was, viel toch niet te controleren. Het was de glorietijd  van de geïllustreerde sportbladen. Met onder meer voorbeschouwingen van de Ronde van Frankrijk,  in duizelingwekkende oplages gedrukt. Pagina’s vol met adembenemend mooie foto’s. En daar tussen door,  de advertenties.
Sommigen advertenties met een geheimzinnige, onbegrijpelijke  inhoud. Zoals die ene, over twee kolom geplaatst,  zonder tekst maar wél met een foto van een rubberen bal, voorzien van een  tuitje. Daaronder één regel  met de naam van de fabrikantsnaam. Een klein onderzoekje maakte duidelijk dat deze bal gebruikt werd door moeders om, gevuld met leidingwater,  pa’s verse zaad er ‘uit’ te blazen. Goddank wist mijnheer pastoor daar niets van.
Ook advertenties van de tabaksindustrie. Kruisvaarders van de antirooklobby krijgen daar nog steeds een  spontane rolberoerte van. In 1952 moest dat kunnen, althans volgens  de redactie van het Vlaamse sportblad Sportclub.  Sigarettenfabrikant Laurens mocht onbeschaamd zijn product aanprijzen, met de kreet dat zijn filtersigaretten, ‘goed voor hart, keel en tanden’,  zijn, om te besluiten dat  het wél om de ‘de sigaret van d’n sportman’ ging.
Of Jan Nolten ooit dat blad of advertentie onder ogen had… Jan Nolten, klimmer bij de gratie Gods, had tijdens de Tourvan 1952, de helse bergetappe Sestrieres-Monaco, gewonnen. Waarmee hij onder meer Dotto, Bartali en Coppi achter zich hield.  Na zijn glaasje melk,  snakte Jan naar zijn paffertje, want altijd trek in een ‘pakje Old Mac’, dé sigaret uit die tijd.
Hoogstwaarschijnlijk was Jan door ploegleider Pellenaars, een geborneerde sigarenroker,  in gefluisterd dat roken na de koers geen kwaad kon. Enfin, Noltens carrière  was als een opgestoken sigaret, kort, hevig maar wel lekker.

Oorlogsvoorraden

Waak je voor de narcist! Vooral degene die tijdens grote manifestaties, als irritante strontvliegen, rond ‘camera’s’ hangen. Om vervolgens te loeren op hét moment. Maar eerst even vertellen over  Parijs-Brest-Parijs, een monsterkoers over 1182 kilometer: in één etappe te rijden.
Parijs-Brest-Parijs,  ooit een wielerspektakel van jewelste. Althans, in 1948. Met grote, massale media-aandacht, waaronder live radioreportages. Vrijdags gestart in Parijs, om vervolgens,  dagen en nachten, aan één stuk  door rammen, tot de finish op zondagmiddag. Een koers alleen geschikt voor ouwe, doorleefde, coureurs, voorzien van door- en doortraind lijf. Renners aan de vooravond van hun wielerpensioen. Desperate kerels, tijdelijk ontsnapt aan de Vlaamse kermiskoers. Opportunisten, die niets meer te verliezen hadden. Die nog één kans krijgen. Waar  Parijs-Brest-Parijs,  het juiste decor voor was.
Ook voor Albert Hendrikx, profrenner afkomstig uit Antwerpen. Berte, bijgenaamd De Sok, tweeëndertig jaar. Al veertien jaar zijn brood bij elkaar scharrelend in de koers. Met een conduitestaat van acht schamele overwinninkjes. Berte aan het vertrek voor een waanzinnig avontuur, over meer dan duizend, harde, koude én natte kilometers; wat natuurlijk niét gebeurde op een klontje druivensuiker.
Soigneurs, en andere louche toverdokters maakte tijdens Parijs-Brest-Parijs, overuren. Renners werden geprepareerd, op ‘scherp’ gezet. Of dat zeker was? Natuurlijk! Vlak na de oorlog. De tijd dat de oorlogsvoorraden massaal los kwamen, en de amfetamines als snoepgoed over Europa werd uitgestrooid.   
Heinz, Klaus, Karl  en andere Wehrmachtrukkers aan het voormalige Oostfront, schoten geen patroon af zonder Pervetine in het lijf. Om van die arme Amerikaanse jongens, die de Vliegende Forten bemanden, maar te zwijgen. Met een verliespercentage van bijna zestig procent stapte niet één weldenkende GI zonder een paar tabletjes Benzedrine dat angst weg nam, in hun B-17.
Dat wás de oorlog. Terug aan een ander front, en wel die van Parijs-Brest-Parijs,  waar De Sok, besmeurt en beslijkt op kop koerste. Op weg naar wat zijn enige grote overwinning werd.  Krijgt die op honderdveertig kilometer voor de eindstreep een lekke band. Depanneren!  Berte, naast zijn fiets, en de fotograaf in de aanlag.   En dát was hét moment!  Daar had de narcist geduldig opgewacht. Met een arm op de rug van de Antwerpenaar en oenig  in de lens kijkend, zag hij zich een dag later, op de cover van de Miroir Sprint, in de kiosken terug.
Parijs-Brest-Parijs, werd jaren geleden van de profkalender afgevoerd, wat maar goed is ook. En winnaar Albert Hendricxs is geruisloos de geschiedenis ingegleden waar hij op z’n drieënzeventigste overleed.

error: Inhoud is beschermd!
%d