Als loopse honden achter een teefje was het proletariaat op de bokspartij afgekomen. Met garantie op een fijne kleunpartij. Bokser Henry Placké, of wat daar nog van over was, zag er na het gevecht uit alsof hij zojuist onder een neergevallen heiblok was weggetrokken. Henry, dichtgestompte ogen, gespleten neus, opgezwollen lippen en blauwe jukbeenderen, had dat aan zich zelf te danken. Eigen schuld dikke bult, om maar even in het jargon te blijven. Had hij zijn harses maar gehouden. Henry Placké, een geborneerde opschepper én derderangs bokser uit Amsterdam, daagde in 1911 per brief, Jack Johnson uit. Johnson, Amerikaan, wereldkampioen bij de zwaargewichten, liet niets van zich horen: waarmee Placké ontsnapte aan de doodstraf.
Henry, niet helemaal goed snik, pikte dat niet. Schreef een brief naar De Telegraaf waarin hij zijn beklag over den neeger Johnson deed. De Wakkere Krant, toen al een fijne neus voor een relletje, plaatste als opening de brief op de sportpagina. Waarmee voor Henry een bed in het Binnengasthuis werd gereserveerd. Want Sam Kinsley, boksleraar in Amsterdam nam graag de plaats van Johnson in. Het werd een prelude voor een gereguleerde zware mishandeling.
Kingsley, Engelsman, een goed getrainde lichtgewicht tegen de logge ongetrainde zwaargewicht Placké. Op vrijdagavond 26 juli 1911, fungeerde Gebouw De Hoop als abattoir. Het toenmalige Amsterdamse boksverbod werd handig omzeild, door de toeschouwers voor één avond lid te maken van de club. Inventieve sluwheid kon je aan die anarchistische ouwe Mokumers wel overlaten. Placké versus Kingsley, met de laatste als de slager van dienst. De strafexpeditie van Sam duurde zeven ronden. Volgens de Revue der Sporten een angstaanjagende ontmoeting. ‘Papperlepap’, schreef de scribent in zijn latere verslag onthutst, ‘Was me dat even een onsmakelijke vertoning. Dit gevecht zal mij steeds bijblijven als een angstig gezicht van een gestriemd, met bloed besmeurd lijf en een plat gebeukte kop.’
Placké fungerend als levende bokszak, kreeg flink van jetje. Waarbij bloedspatten de zaal invlogen. Begeleidt door het weemakende geluid van ranselende harde klappen op het weke vlees van Placké. Opgehitst door het publiek, ramde Kingsley de logge Placké zeven ronden lang door de ring. Waaruit een kreunend gebrul klonk van Placké, die geen moeite meer deed om de slagen af te weren.
Na zeven ronden maakte de scheidsrechter een eind aan de slachtpartij. Het publiek, mannen met bloedspatjes op hun platte petten en strohoeden, togen verlekkerd naar de omringende kroegen. Niet wetend dat ze getuigen waren geweest van het eerste profgevecht gehouden in dit land.
Foto 1: Henry Placké. Foto 2: Sam Kingsley. Foto 3: Jack Johnson.
Bron: Revue der Sporten jaargang 1911, De Telegraaf juli 1911.