De drie kruisjes waren bijna aangetikt. En de biologische klok tikte genadeloos door. Kléber Piot, acht jaar beroepsrenner, met maar vijf, lullige overwinninkjes. Hóe moet je zo’n armetierige carrière láter aan je kleinkinderen uitleggen? Een fijn vooruitzicht. En zoveel kansen kreeg hij niet meer. Vóórdat de anonimiteit genadeloos over hem heen gleed besloot Kléber daar iets aan te doen.
Kléber Piot, perfecte naam uit een detective van Agatha Christie, koos als decor daarvoor de Tour de France anno 1950. Kléber, neus voor publiciteit, wachtte met zijn putsch tot de etappe Pau-Saint-Gaudens. Wat eigenlijk een gereguleerde zelfmoordpoging was, want een rit over de lugubere colls als de Aubisque, de Tourmalet en de Aspin.
Piot, modaal profje, afkomstig uit Parijs, uitkomende voor de regionale ploeg Ille-de France, piepte er bij het begin tussen uit. Eenzaam dansend tegen de Tourmalet, én de Aspin met ruim tweeënhalve minuut voorsprong op Bartali, Geminiani en Bobet, – kerels die de sportpagina’s dagelijks vulden, – belandde Piot in zijn eigen Nirwana.
En nét op het moment dat zijn enige Tourzege, in zicht kwam krijgt die doldrieste Parijzenaar in de afzink van de Aspin, een lekke band.
Een uit een ploegleidersauto springende mecanicien, die een nieuw wiel ‘stak’, was voor Piot een koortsige droom. Piot moest zelf depanneren. Voordat die rottige vleugelmoeren van zijn wiel los waren gedraaid, én een nieuwe band was omgelegd, werd hij voorbij gereden door Bartali, Bobet, Ockers en Geminiani.
Evengoed had Kleber niks te klagen. De Miroir-Sprint, hét sportblad van Frankrijk, uitgegeven in duizelingwekkende oplages, plaatste Piots heldenepos, in een paginagrote foto, op de cover van het blad, en riep hem daarbij uit tot Koning van de Pyreneeën.
Ondanks deze vorstelijke bijnaam, stopte de Parijzenaar een jaar later met koersen. En reken maar dat Kléber, die bewuste Miroir tot vervelens toe onder de neus van zijn kleinkinderen had gestopt.
Kléber Piot, de held van de Pyreneeën, stierf op negenenzestigjarige leeftijd.
Bron: Miroir de Sprint, jaargang 1950.
De val duurde eindeloos. Langzaam schoof hij naar z’n levenseinde. En het diepe ravijn grijnsde tegemoet. Dat tijdens de laatste seconden van je aardse bestaan, je leven in een film voorbij gaat, is twijfelachtig. Wél dat hij schreeuwde van de angst.. Als je de dood in z’n smoel kijkt, komen primitieve angsten én reacties vrij. Op het moment dat zijn voorwiel over de ravijnrand schoof, trok hij instinctmatig de voeten uit de pedalen. Gottfried Weillenman, Zwitserse profrenner, in dienst van kopman Ferdinand Kubler, tijdens de Tour van 1950. Gottfried had tijdens de beklimming van de Aubisque, Kubler vakkundig over die beruchte col geholpen.
‘…en tot slot smeek ik, of U er voor kan zorgen dat morgen, de dope goed mag aanslaan’, waren zijn laatste stichtelijke woorden. Met een uitgestreken, schijnheilig hoofd, voorzien van een hemelseblik, beëindigde Fiorenzo Magni zijn vurige gebed. Naast Fiorenzo was Gino Bartali, nog druk in ‘gesprek’ met zijn schepper.
Wat is erger? Sterven aan een hartaanval in de wachtkamer van de cardioloog? Of, na een heroïsche vlucht van meer dan tweehonderd kilometer, vlák voor de finish sneuvelen? Zeg het maar…! Vlak na afloop van de etappe Metz-Luik wist Raphael Geminiani ongetwijfeld hét antwoord. Enfin, Tour de France anno 1950. Mooie, romantische tijd, waar je als renner onbekommerd een paar tabletjes amfetamine kon slikken zonder het gezeik van allerlei kereltjes van de dopingcontrole.
Een negende plaats in het eindklassement, Tour anno 1950. Aardig en leuk. Maar ook een uitslag met garantie op vergetelheid. Georges Meunier, jong, wild en ambitieus ging orde op zaken stellen. De winter daarop voor George geen wein, weib und gesang. 


