Kroegbaas

Alle spijkers, obstakels én puntige keien op de weg, waren voor hém bedoeld. De ene lekke band was nog niet gedepanneerd of de andere volgde. Hoeveel pech kun je als renner verdragen? Wat dát betreft stond Florent Mathieu voorin de rij. Florent, knecht in de nationale Belgische Tourploeg van 1948. Fietste de longen uit z’n tanige lijf  voor kopmannen als een Stan Ockers, Briek Schotte en Raymond Impanis. En alsof dat nog niet genoeg was, had de man zijn handen vol aan het verwisselen van lekke banden. Van hem zélf dan!
Ach, voor die Florent maakte dat niets uit. De man was erger malheur gewend. Toen de Wehrmacht in mei, zijn België binnen stormde, stond Florent Mathieu als soldaat in de eerste linies. België bezet door de Teutoonse hordes, waarbij de arme Florent, als krijgsgevangenen overgebracht werd naar Duitsland. Waar hij in 1945 werd bevrijdt. Terug in het vrije België, nam hij zijn ouwe stiel als broodrenner weer op.
De taaie Florent, gepokt en gemazeld door de geschiedenis, zag zich zelf terug in de Tour, als knecht in de nationale ploeg. In 1947 maakte hij zijn debuut en eindigde als 27e in Parijs. Maar dán schrijft hij zijn eigen kleine geschiedenis want de Tour 1948. Het steentijdperk van de koers. Biefstuk als ontbijt. Steenpuisten op het zitvlak, uitgeknepen met een roodgloeiende, hete tang. Reserveband om de schouders. Een paar stimulerende amfetaminerakkers achter de huig. En koersen maar. De man had een onverwoestbare mentaliteit. Getroffen door de ene na de andere lekke band. Zóveel, dat het begon op te vallen. Hét sportblad, Miroir de Sprint, plaatste Florent Mahieu, al pompend op de cover van het blad. Of hij dat erg vond? Vast niet.
Dat hij naast zijn knechtenwerk en ander pech nog drie keer bij de eerst tien eindigde in een etappe, kan daarom niet genoeg geprezen worden
Florent Mathieu, niet veel later de koersfiets aan de haak gehangen, opende na zijn koersavonturen een kroeg. Met de bijpassende naam Au Galibier; hét trefpunt voor iedereen die van sterke verhalen hield. Uiteraard verteld door de man achter de toog, want de ouwe Florent himself.
Florent Mahieu, die ouwe taaie Tourveteraan, stierf op tachtigjarige leeftijd in 1999.

Bron: Miroir de Sprint jaargang 1948.

Verlamd

Als Lord Wanhoop op weg naar het bal masqué. Lijden als levenskunst, waarbij gesnapt door die ene onbekende Franse fotograaf met een fijne neus voor drama.  Albert Ramon,  koersfiets op de schouder, sjokkend tegen de Col d‘Aubisque. Wielrenners, lopend met een kapotte  fiets heeft iets diep triest. De treurigheid hing dan ook om Ramon heen als een cocon.  De  Tour de France 1948, zevende etappe Biaritz-Lourdes over tweehonderd kilometer. Terwijl grimpeurs als een Bartali, Robic en Bobet vér voor Albert uit, tegen de hellingen op dansten, kwam hij ten val. Brute pech, met een  kapot wiel als resultaat. En geen materiaalwagen in de buurt. Ramon, wapperende koersbroek, kon maar één ding doen: lopen. Met die zware fiets op z’n schouder tegen die steile rotberg op. Nagestaard door een ploegje onthutste locals. Ramon, knecht in de Belgische nationale ploeg, voor de eerste én tevens laatste keer aan de start van de Tour.
Albert én de Tour, dat was géén goede chemie. Trouwens, dat hele koersen was voor de man, afkomstig uit Brugge, geen gelukkig huwelijk. Zijn echte kruis moest namelijk nog komen. Maar even terug naar die bewuste etappe, waar Albert, inmiddels gedepanneerd, als 91e, nét binnen de tijd, binnenkwam. Wat uitstel van executie was. Zes etappes later moest de inwoner van Brugge opgeven.
Gezien zijn schamele financiële verdienste in Frankrijk, kon voor  Ramon  die hele Tour de France, z’n rug op. Albert, beroepsrenner, verdiende zijn geld véél gemakkelijker. Als kermiscoureur won hij in zijn eigen land meer dan veertig koersen,  waaronder de Ronde van België én het nationaal kampioenschap. Maar ook voor Albert Ramon was zijn lot bestemd.
Tijdens de kermiskoers van Waarschot, gehouden ergens in september 1951, botste de Bruggeling tegen een auto. Albert, tien jaar prof, was voor de rest van zijn leven verlamd aan beide benen. Albert Ramon stierf in 1993 en werd drieënzeventig jaar.

Bron: Bud Club jaargang 1948.

De schoentjes van Gino

Copy of texasnieuw2011 049Je moet er iets voor over hebben. Het vergt dan ook enige inspanning. Want een spontaan bezoekje  aan het Gino Bartali Museum is er niet bij. Je komst dien je een dag tevoren  telefonisch aan te kondigen, wat niet zo eenvoudig was. Maar is die hindernis eenmaal genomen, dan ligt de weg vrij naar Ponte A Ema, geboortedorp van de campionissimo en locatie van het museum. Ponte a Ema, ergens aan de voet van de Toscaanse heuvels,  klein, hooguit wat straatjes, gele huisjes, de gebruikelijke kroeg en wat onduidelijke middenstand. Zoeken naar het museum hoeft niet. Alleen een visueel gehandicapte medemens ziet het over het hoofd. Tussen de oude huisjes staat in Stalinistische stijl opgetrokken een monsterlijk betonnen gedrocht. Je verwacht dat er één of andere partijsecretaris naar buiten komt maar dat blijkt Andrea Bresci te zijn, directeur, archivaris en beheerder van de collectie.  Andrea, charmant, gesoigneerd, schorre stem, persoonlijke vriend van Gino, verwelkomt Stuyfssportverhalen.
Het is meteen duidelijk dat er bij de bouw niet op een euro meer of minder is gekeken. Trappenhuis en de rest van de inrichting is van degelijk peperduur Italiaans marmer. Maar wij komen niet voor stenen noch voor architectuur. Dat laten we maar aan anderen over. We willen de fietsen van Gino Bartali zien. Die karretjes waarop De Vrome, zoals zijn bijnaam was, het wielerleven van onze grote held Fausto Coppi zo zuur mee maakte. Andrea trippelt al ratelend en kwetterend de trap op, maakt een deur open en we staan in  een grote zaal. Adem stokt voor heel even. Copy of texasnieuw2011 034
We bevinden ons in een schatkamer. Aan de muren de ingelijste shirts van Gino, foto’s, en langs de zijkanten de collectie fietsen. In één blik zie je de evolutie van de racefiets. Tientallen koersfietsen van begin van de eeuw tot aan de jaren vijftig, een scala van Italiaans vakwerk, staan gerestaureerd te pronken. In het midden van de zaal staan de pronkstukken want Gino’s karretjes en ander parafernalia zoals zijn overwinningsbeker van de Tour 1948.
Andrea Bresci,  geen woord buiten de grenzen sprekend. wijst in een groots gebaar naar een glazen kast waarin de laatste fiets waarop  Bartali actief was, als een Sneeuwwitje de eeuwen gaat trotseren  Dat is het betere werk waarvoor wij zijn gekomen. De fiets, gebutst, lekke tubes, het stuurlint nog doordrenkt van het zweet van zijn berijder, is een icoon.  De beheerder van de collectie merkend van onze indruk gaat helemaal los. Met veel gevoel voor dramatiek  laat hij een fiets uit de jaren dertig zien: het karretje waarop Julio Bartali, het jongere  broertje  van Gino, in 1936 verongelukte. Julio werd twintig jaar. Veel tijd voor emoties is er niet. Andrea is druk doende vitrinekasten open  te maken. De licenties van Bartali dwarrelen over de tafel. 
Copy of texasnieuw2011 046Aandoenlijk zijn de Scarpina da Corsa,de koersschoentjes van Gino.  Na achtereenvolgens de onder de naam ‘Bartali’ uitgebrachte scheermesjes en ander klein spul getoond te hebben, troont de directore ons mee naar de bibliotheek. De laden gaan open. Rijen ingebonden jaargangen sportbladen, fotoboeken en krantenknipsels  staan in rotten van vier opgesteld.  Verzamelaars zijn bereid daarvoor hun moeder te verkopen. Andrea Bresci, kind van zijn volk en groot gebracht met opera en andere dramatiek, besluit de rondleiding met een grootse finale. Een stalen kast gaat open. Op de planken liggen honderden in plastic ingepakte wielershirts van alle profploegen die sinds de oorlog op de Italiaanse wegen actief waren. 
 Met veel aplomb beëindigt Bresci de rondleiding en laat ons beloven even naar het graf van zijn grote held te gaan. Het museum van Gino Bartali, een bezoek meer dan waard.

error: Inhoud is beschermd!
%d bloggers liken dit: