Knol

Zomaar, een zondag ergens in 1908, op de Amsterdamse Zeeburgwielerbaan. Een wielerbaantje met een zekere reputatie, waar de politie nooit ver weg was. Het te bekijken programma kende voornamelijk lokale wielerhelden, soms afgewisseld met een verdwaalde Franse, dan wel Duitse stayer. Altijd volle bak. Op de tribunes voornamelijk havenwerkers, en scheepslossers afkomstig van het nabijgelegen Kattenburg, Oostenburg en Wittenburg.

Ruig volk,  die zich vóór de koers, in de omliggende kroegen lieten vollopen. Om in zekere staat de koers van de dag te aanschouwen. Waarbij gehoopt werd op een fijne rel, dan wel een knokpartij. Waar met een zekere regelmaat in werd voorzien.  Matpartijen, in details beschreven in de toenmalige sportbladen, en fijn om te lezen.

Zoals in die ene zomer van 1914 waar een rondtrekkend Amerikaans wildwestshow onder aanvoering van ene Texas Ted, neerstreek in het wielerstadionnetje aan de Zeeburgerdijk. Een rodeoshow die niet voldeed aan de  verwachtingen.  Met bijna fatale gevolgen. Texas Tex en zijn indianen van de prairies, beloofde het publiek op een sensationele wildwestshow.
Tex ging namelijk, op zijn knol,  een race aan tegen een gangmaakmotor. Nadat om vier uur de show nog niet was begonnen brak een ‘ernstig gevecht  los’, zoals de Courant Het Nieuws van den Dag het beschreef.

Nadat Tex,  zittend op z’n paard, eerst  met zijn lasso  de menigte had afgeranseld, trok hij zijn colt. Tex werd vervolgens met stukken hout, afkomstig uit de wielerbaan van zijn paard gerost.  Om daarna bijna te bezwijken onder de trappen en slagen van, zoals de journalist vilein beschrijft, ‘de verwoede wielerliefhebbers’.
IJlings opgetrommelde agenten mét blanke sabels gaven er een extra dimensie aan.

Hoe het op die ene zondag ergens in 1908 aan toe ging…? Aan de foto te zien moet het een sullige bedoeling zijn geweest. Tenminste, niét als het aan de starter had gelegen. Met een broeiende blik loert de man strak in lens van de camera. In zijn hand achteloos z’n revolver, mét gespannen haan, richting publiek, waarvan het te hopen was dat er losse flodders in zaten. Tsja, dat was zomaar een zondag ergens in 1908, die dankzij die ene fotograaf aan de vergetelheid ontrukt.

Bron: Het Nieuws van den Dag jaargang 1914, diverse jaargangen van Revue der Sporten van voor de Eerste Wereldoorlog.

Verroeste spijkers

‘Zes dagen zult U arbeiden en al Uw werk doen, maar de zevende dag is de sabbat van de Here. Dan zult U geen werk doen’, werd er van de kansel gepredikt. Opgepikt door het proletariaat, wonend in  Roubaix, die massaal op de lokale wielerbaan waren te vinden. Zondag 11 april 1903, aankomst van  Parijs-Roubaix.

De Belle Epoque, waarin het spook van de tuberculose hele volkswijken decimeerde. Van mondkapjes, lockdown of ‘bubbels’ had geen mens gehoord.  Hooguit werd op advies van de lokale  kwakzalver, een bos verroeste spijkers onder het bed gelegd, hetgeen goed scheen te werken tegen benauwdheid. Of anders een zoute haring achter de oren gehangen als remedie tegen een keelontsteking. En mocht het moeders niet lukken om zwanger te worden dan had mijnheer pastoor daar wel een oplossing voor…  

Barre tijden. Waar, in de vele textielfabrieken van Roubaix, de rode haan zijn eerste revolutionaire kukel kraaide. De Slapende Reus werd onder de tonen van de Internationale langzaam wakker. Maar laat het proletariaat kiezen tussen sociale gerechtigheid of de Koers, geheid dat ze voor het laatste gaan.  

De Koers als opium voor het volk. Over dope gesproken. Het mocht dan wel 1903 zijn, neemt niet weg dat die kerels, stuiterend over de kasseien van de Hel daar wel raad mee wisten. Choppy Wartburton, een louche verzorger was met zijn geheimzinnige, helse elixers, een wegbereider voor hordes soigneurs. Choppy’s  jongens kwamen dan ook regelmatig schuimbekkend over de finish. Ach wat maakt dat eigenlijk uit. Eerlijke boerenjongensdope moet kunnen.

Of Hyppolyte Aucouturier, bijgenaamd De Verschrikkelijke,  ‘vol’ zat? Wat kon dat iemand nou schelen. Voor het volk was Hyppolyte een held. Die voor heel even armoede met de bijbehorende ziektes deed vergeten.  Enfin, volgend jaar maar hopen dat Parijs-Roubaix wél door gaat.

Loodgieter

Peter Post

Een  adres vastgeklonken in het geheugen van iedereen die ooit een racefiets tussen de benen had. De Westerstraat 150,  meer dan tachtig jaar het onderkomen  van het roemruchte fietsmerk RIH-Sport. Dat op een RIH-fiets meer dan zeventig keer een renner wereldkampioen werd is ter kennisgeving.

Tien jaar geleden sloot Wim van der Kaaij, de laatste RIH-framebouwer, definitief de deur. Voor stalen fietsen was en is er geen toekomst, weggevaagd als deze zijn door carbon exemplaren. Inmiddels is het merk ‘RIH’, omgeven door een mythische waas met de bijbehorende  cultstatus.

De voorzet werd jaren eerder gegeven door de framebouwers Bustraan en Van der Kaaij. Die hun klanten altijd het gevoel gaven dat ze speciaal voor jou, koersende sukkel, toch maar een frame hadden gebouwd.  Je wist wat je kocht. Een RIH-koersfiets was een degelijk product. Maar dat waren die andere handgebouwde frames van de toenmalige concurrentie ook.

De retro stalen RIH-koersfietsen, inmiddels zo’n beetje heilig verklaard. Met de bijbehorende anekdotes en  verhalen  die  met het verstrijken van de jaren, steeds mooier worden. Waarbij het begrip ‘relativering’ ver weg is.

Stokoude, beschadigde, en verroeste  karretjes, waarop het woord ‘RIH-Sport’, amper te zien is, worden op de sociale media gepresenteerd als archeologische schatten. Dan zijn er ook nog  liefhebbers, strak in de leer, bij wie een RIH als kunst aan de muur hangt. Tikkeltje overdreven. Iedere loodgieter, met verstand van legeringen én metallurgie, kon een stalen frame lassen.

Tijden veranderen. Ook in de koers, waar  de amfetamines, die ouwerwetse boerenjongensdope is vervangen door enge bloeddoping. En waar een stalenkoersfiets heeft plaats moeten maken voor  een hightech, carbonkarretje.  Terwijl schrijver dezes dit cynisch stukje tikt kijkt hij met een liefdevolle blik naar links. Want daar staat zijn eerste grote liefde. Een meer dan vijftig jaar oude, prachtig gerestaureerde en zwart gespoten RIH…

Huishoudster

In Cinquant anni nessuno meglio di lui. Alsof ik de stem van wijlen kapelaan  Switser hoor. Niemand kon zo mooi het Latijns brabbelen als de oude Switser, kapelaan van dienst in de Sint Nicolaaskerk.  Bovendien was Swits, zoals wij hem noemden niet zó van het celibaat.  

Behalve zijn latent amoureuze relatie met het Latijn, had hij dat ook met z’n huishoudster, een rondborstige moeketype. De man had nóg meer verdiensten. Zo raasde Swits, met onnavolgbare snelheid door ‘het woord van de Heer’, amper bijgehouden door z’n misdienaartjes. Zijn heilige missen,  waren een soort religieuze tijdrit, die hooguit een half uurtje duurde. Voor ons, de Roomse jongens van de geboortegolf was de man  een held.  

Maar we dwalen af. Dit stukje gaat over de koers. Speciaal de Italiaanse.  Cinquant anni nessuno meglio di lui, dus, zoals de kop onder een artikeltje in het  sportblad Lo Sport Illustrato, uitgegeven in 1959, luidde.   

De Italiaanse koers van de jaren vijftig.  Aan kopij geen gebrek. Renners werden  naar een mythische legendestatus geschreven. Verhalen die van vader op zoon gaan. En die met het verstrijken van de jaren steeds mooier worden.  Een Italiaan adoreert zijn helden op een religieuze manier, als kind er ingestampt op het nonnenschooltje. Maak hem midden in de nacht wakker en hij dreunt de uitslagen van zijn favoriete renner op.  

Wie zijn geschiedenis niet kent, leert nooit de toekomst begrijpen, en meer van dat soort geleuter. Dát moet de insteek zijn geweest, tijdens de redactievergadering van Lo Sport Illustrato, voor het maartnummer van 1959. Waarbij  meteen een hele pagina ingeruimd werd met een foto gemaakt tijdens de finale van Milaan-San Remo 1928, met  Giradengo aan de leiding. Cinquant anni nessuno meglio di lui, oftewel ‘In vijftig jaar niemand beter dan hij’, kopte het blad.

Costante Giradengo won dan ook zes keer Milaan-San Remo. En hoe het met kapelaan Switser afliep? Die verruilde definitief  zijn habijt voor z’n appetijtelijke huishoudster. Want zeg nou zelf, met die romige borsten van zijn huishoudster wist ‘íe zeker wat hij in z’n handen had. Dat was nog maar de vraag op de belofte van het eeuwige hemelse leven…

dokter Faust

Diep in de  finale van Milaan-San Remo, anno 1954. Waarin Fausto Coppi, als de engel Gabriel vér voor het peloton  uit zwevend,  op weg was naar het altaar van de overwinning. Aan de finish  hét sein voor een collectieve hysterie, waar Latijnen een patent op heeft. Gekkigheid  die geblust werd  door ene  Francis Anastasi, een Frans rennertje  van net eenentwintig jaar. Francis, blanco erelijst had  het lef om de heilige Coppi terug te pakken. Waar de sluwe Rik van Steenbergen handig gebruik van maakte door Milaan-San Remo op z’n naam te schrijven.  Anastasi werd tweede.

Een prestatie die niet genoeg geroemd kon worden. Door het Franse sportblad Miroir-Sprint op de juiste waarde ingeschat. Francis, paginagrote foto op de achterpagina van het blad, werd een glorierijke wielertoekomst voorspeld. Dat niet gebeurde.

Wielertalent in de jaren vijftig. Geblinddoekt balancerend, langs de randen van een vijver vol met piranha’s. Want het waren de soigneurs van  dienst die wel raad wisten met zo’n kereltje. Louche kerels, als dokter Faust die een pact met de duivel gesloten hadden,  met als toverstokje een piquer gevuld met Tonedron, Perfetine, Dexedrine, om maar wat dope te noemen, waar zo’n jongen op scherp mee werd gezet. Een wereld waarin alleen de sterksten overleefden.

Francis Anastasi verkeerde na de finish nog in gelukkige onwetendheid. Francis, tsjokvol adrenaline, kolkend van euforie vertelde aan wie het horen wilde zijn heldenepos. Hoe hij, jongen afkomstig uit Marseille toch maar mooi de aanval van de goddelijke Coppi, gepareerd  had.

Francis’ broertje Jean, links naast hem hoorde dát niet eens. Die keek strak in de lens van de fotocamera van de Miroir. Nog onwetend van de grote publicitaire ‘glorie’ die hem vijf jaar later wachtte. Jean, knecht in dienst van de Margnat-Coupry-formatie, koersend in de Tour de France van 1959, maakte tijdens de vierde etappe Roubaix-Rouen, wat Franse zo mooi noemen een chute.

Jean Anastasi met z’n bebloede harses op de cover le Miroir des Sports zorgde er hoogstpersoonlijk voor dat generaties jongens er niet over peinsde om te gaan koersen.  

Francis, en Jean, bij elkaar zo’n eenendertig koersen gewonnen. In tegenstelling tot veel generatiegenoten tuimelden zij niet in de piranhavijver.  De broertjes, inmiddels hoogbejaard zijn nog steeds onder ons.

Bron: Le Miroir-Sprint jaargang 1954, Le Miroir des Sports jaargang 1959,

TV-dominee

Opeens was Bertus er. Bertus, vetkuif,  lang, slank in de heupen als  een kruising tussen Clint Eastwood en Gene Vincent. Bertus Hoogerman, amper droog achter de oren maakte ergens in de fifties zijn debuut als keeper bij Ajax.  Bertus in het doel was  garantie voor rock ’n roll in het zestienmetergebied.
Voor ons, de jongens van de staantribune was Bertus een rolmodel. Zoals Bertus,  wilde wij ook zijn.  Bertus was namelijk een held, met onheilspellende acties, wat altijd link is voor een doelman. Keepers de eenzaten van de sport, daardoor voer voor psychologen. Een beetje keeper behoort zó te zijn, want altijd balancerend op het randje van het mentale evenwicht. Ga er maar aan staan: één blunder en de bakken met publicitaire stront staat klaar.  Of Bertus zich daar wat aantrok?
Bertus Hoogerman,  – jeugdsentiment voor een hele generatie jongens, afkomstig uit Amsterdam- Oost –  met door zijn moeder gebreide handschoenen, waarmee hij roodgloeiende kogels mee ving.
Van die grote, speciale keepershandschoenen waarmee hedendaagse keepers hun doel mee schoon houden, kwam bij de toenmalige ballenvangers alleen voor in natte dromen. Trouwens, voor Bertus had deze speciale keepershandschoenen niks uitgemaakt.   Bertus’ lot lag immers vast. 
Feyenoord-Ajax anno 1964,  gespeeld in de Kuip. Waar de prelude klonk van Bertus’ nadere keepersondergang, en ons, zijn hondstrouwe fans een levenslang trauma bezorgde. Bertus had namelijk niet zijn dag. Negen ballen vlogen langs de lange Amsterdammer, waarvan er drie gestopt hadden kunnen worden door een visueel gehandicapte. Feyenoord-Ajax 9-4! Niet veel kon Bertus vertrekken uit Stadion de Meer.
Zijn opvolger was ene Gert Bals, een saaie man met het uiterlijk van een tv-dominee. Voor ons, de jongens van vak F, nóóit meer ruige rock ’n roll in Stadion de Meer. Goddank duurde dat maar héél kort. Het zelfde jaar maakte een muizig, uitziend jochie uit Betondorp zijn debuut in de spits van Ajax…
Bertus Hoogerman, onze held die nooit de grote successen van Ajax had meegemaakt, stierf op zesenzestig jarige leeftijd.

Grandeur

Geen rangen en vooral geen standen. De Tour de France is voor het volk. Ook  die van 1960, wat tevens een mooi jaar was. In Frankrijk wel te verstaan. De Franse Republiek, aangevoerd door monsieur le president De Gaulle, bij wie enig nationalisme niet vreemd was. ‘Frankrijk kan Frankrijk niet zijn, zonder zijn grandeur’, was één van zijn uitspraken. Dat was wáár.
Want opeens was daar Brigitte Bardot, ontworsteld aan de benauwende jaren vijftig en zojuist de sixties binnen gehuppeld. Bardot,  een frivole, sexy stoeipoes, met als bijnaam BB, waar hele generaties  potente  jongens, ontsnapt aan de aandacht van ouders én mijnheer pastoor, met overdreven ijver haar afbeelding aan de muur van hun jongenskamer prikte. Garantie voor  woeste fantasieën. Wat er vervolgens in die jongensbedden gebeurde moeten we maar niet aan denken.
Frankrijk 1960,  waar de leden  van terreurorganisatie  OAS, voor het eerst het handboek ‘Hoe knutsel ik een plasticbom in elkaar’, ter hand namen:  beoogde doel,  president Charles de Gaulle. De jongens van de OAS, duidelijk aanleg voor het helse, brachten een jaar  later hun geleerde in de praktijk. In september 1961 ontplofte in een wegberm een dertig kilo zware bom, gevuld met vijftien liter napalm. Waaraan De Gaulle, in zijn Citroën wonderlijk en ongedeerd aan ontsnapte.
In dat geharnaste lijf van monsieur le President, een gewezen oorlogsheld, bleek ook maar een gewoon jochie schuil te gaan. Dat hij Brigitte aan de muur van z’n slaapkamer  had hangen is onwaarschijnlijk. Wél  dat hij via de media de Tour volgde. Zaterdag 23 juli 1960, had hij in zijn agenda met rood omcirkeld. Op deze door God aan de president geschonken dag, trok de Tourcaravaan door zijn dorpje Clombey-Les-Deux-Eglises, en langs het huis van Frankrijks eerste burger.
‘De Tour is genadeloos en wacht op niemand’, wat een stoffig, maar waar cliché is.   Laat staan dat er zomaar gestopt wordt. Behalve voor de eerste man van de Vijfde Republiek. De Gaulle tussen het volk, en beschermd door twee gendarmerie nationale, die je onbewust aan films van Inspector Clouseau doen denken, audiëntie verlenend aan de renners. Waarvan sommigen, uit misplaatste eerbied hun koerspetje voor af deden, door De Gaulle duidelijk gewaardeerd. Met een Vive La France  zegende hij vervolgens het koersende volk.
Met enige fantasie is Charles De Gaulle met een geharde Tourrenner te vergelijken. De man overleefde maar liefst eenendertig moordaanslagen. Probeer dát maar eens te evenaren.  De Gaulle stierf uiteindelijk, zittend in zijn lievelingsstoel op tachtig jarige leeftijd. 

Bron: Le Miroir des Sports, jaargang 1960, Biografie Charles de Gaulle.

Strak in de leer

De dramatische val  Wim van Est in het ravijn van de Aubisque. Leuke wielergeschiedenis. Maar ook een  totaal afgegraasd onderwerp, dat jaarlijks bij iedere voorbeschouwing van de Tour, wel een keer langs komt. Meer dan  zes decennia kon het verhaal rijpen, waarbij  ongetwijfeld flink bij gefantaseerd werd. Heiligschennis om dat op de juiste feiten te controleren. Misschien daarom is de kukel van Van Est, hoog geëindigd op de parade van smakelijke sportanekdotes. Althans in dit land.
Dat twee jaar later, tijdens  de Ronde van Frankrijk 1953, ene Guy Buchaille, een jonge Franse regionale prof, op exact dezelfde plek ook in dat genoemde  ravijn lazerde,  weet niemand. Ook niet dat Guy, met aan elkaar geknoopte tubes omhoog werd gehesen. Jammer voor Guy, maar  goed voor de heldenstatus van Van Est. Want Buchaille’s val was daarmee ontsnapt aan de aandacht van striptekenaar Yves Duval.
De laatste, afkomstig uit de rijke school van Belgische striptekenaars. In 1973 verscheen het stripalbum, ‘Heldenepos van de Ronde van Frankrijk’. Waar in  veertig pagina’s  de geschiedenis van de ronde van Frankrijk langs komt.  De renners en het materiaal zijn met veel gevoel voor details door Duval getekend. Waarmee de mare, dat strips, vooral de Belgische uitgaves, pure kunst is, wordt bevestigd. Ondanks dat Duval zich goed in de materie had verdiept maakte hij toch zijn foutjes. 
Dat Fausto Coppi zijn hele carrière op een licht blauwe Bianchifiets koerste, en niet op ’n rood exemplaar is hem vergeven. Erger is dat andere kleine foutje. Ongetwijfeld opgevallen bij wielerkenners die strak  in de leer zijn.  De tekening van Van Est, open mond, neerstortend naar de bodem van het ravijn, en gevangen met het potlood van Dumas, die voor het dramatische effect zorgde met een vette,  in rood gekleurde schreeuw. Kunst op enkele vierkante  centimeters. Alleen jammer dat Duval bij Van Est iets vergeten was. Diens  polshorloge! Want hoe  zat het ook alweer? Was de  reclamekreet, waarmee Nederland in de fifties werd overspoeld niet,    ‘Van Ests hart stond stil, maar zijn Pontiac-horloge deed het nog’?

Tekening: Yves Duval, S. Ardan, Marc Hardy.

Prodentsmile

Geestelijke nazorg?  Voor René Vignal, keeper van het Franse nationale team, te hopen van wel. Tijdens Frankrijk-Nederland, gespeeld in 1950, was zijn strafschopgebied decor van  horror,  binnen de zestien meter. Ga daar als eenvoudige ballenvanger maar aan staan.
Op de schouder van zo’n keeper rust dan wel  ‘íets’.   Eén fout, en de pennen worden gevuld met vitriool. Met als extraatje, dat je ook nog eens de hele natie  over je heen krijgt. Voor zo’n doelverdediger  begon de ellende al op het schoolplein.  Partijtje tegen. Waarbij de kneus per definitie op doel moest staan. Je hoeft geen psych te zijn om te weten dat zo’n jongen later getormenteerd onder de lat staat.
Robert Enke, keeper van de Duitse mannschaft  ging daar geestelijk kapot aan.  Enke trok daar  zijn dramatische conclusie uit. De man stapte vrijwillig uit het leven. Trouwens, ook  Willem Landman, ooit keeper van Oranje in een grijs verleden.
Wat het wedstrijdverloop Frankrijk-Nederland betrof, viel  René niets te verwijten.  Les Bleu walste met 5-2 over Nederland heen. Voor Vignal zat dé kneep  bij de spits van Oranje, ene Noud van Melis. Een woest uitziende kerel,  die gemakshalve zijn kunstgebit in de kleedkamer achter had gelaten. Noud,  – zonder voortanden, duidelijk ontsnapt aan de aandacht van een producer van horrorfilms – vormde samen met z’n handlanger Cock van der Tuijn, hét aanvalsduo van Oranje, en doken met niets ontziend geweld regelmatig voor René op.
Vignal had zo zijn voorzorg genomen.  Je weet maar nooit, moet René gedacht hebben. Hoog springend,  met  de keiharde punten van z’n kicksen, in de schopstand, hield hij  Noud van zich af.
Noud van Melis,  dé stormspits van Oranje, waarin hij vijftien keer scoorde, in dertien wedstrijden. Noud mocht er dan wel eng uitzien, maar de man was daarmee één van de succesvolste spitsen van Oranje. Leg dat maar eens uit aan een Memphis Depay met diens Prodentsmile. Maar die compenseert dat weer met z’n onderwereldtattoo ’s.

Koerskinderen

Parijs-Roubaix, editie 1950, waar alleen de Vlaamse, Italiaanse én de Franse pers acte de préséance gaven. Vooral Miroir Sprint, thuisbasis Parijs, pakte groots uit. Veertien grote actiefoto’s, vier achtergrond- en koersverslagen, geschreven door evenzoveel journalisten. Opgemaakt over vijf pagina’s: voor wielerliefhebbers het betere werk.
Vers gedrukt in grote oplages, op maandagmorgen te verkrijgen in de lokale kiosken en tabakszaken. Wél een kleine domper voor de redactie én uitgever van het blad. Parijs-Roubaix kende geen Franse winnaar. Noch één van die vele kansrijke, Vlaamse kasseienstoempers. Dat uitgesproken een Italiaan er met de publicitaire buit van door ging, gaf op de redactie het nodige tandengeknars.
Winnaar Fausto Coppi, op de cover van de Miroir, daar kwam men niet onderuit. Coppi, hét archaïsche rennerstype uit de fifties, stijlvol zittend op z’n Bianchifiets, afgemonteerd met Pirellitubes, máár zonder versnellingsapparaat. Fausto, door verzorger Biagio Cavanna, ongetwijfeld op ‘scherp gezet’, solo zwevend over de kasseien van de Hel. Met aan zijn wiel, als een zak aardappelen op z’n fiets,
Maurice Diot, ongetwijfeld ook een greep uit de amfetaminepot gedaan, waarbij geen moreel oordeel over geveld moet worden. Wat dát betreft waren Coppi en Diot, koerskinderen van hun tijd.
Diot, een Parijzenaar, de enige renner die Coppi enigszins bij kon houden. Om kilometers vóór Roubaix, door Il Campionnissimo, als een lastige strontvlieg afgeschud te worden. Voor Miroir Sprint maakte dat niet veel uit. De commerciële meubels werden gered door Diot naar een heldenstatus te schrijven, opgeleukt met een tweekoloms actiefoto.
Diot, werd vervolgens in een zespuntslettertje, weg gestopt in het uitslagenlijstje, waar hij op drie minuten achter Fausto Coppi, als tweede terug was te vinden.
Over Coppi weten we alles. Diot niet. Dat de man zes keer de op de deelnemerslijst van de Ronde van Frankrijk stond, met één etappeoverwinning is ter kennisgeving. Dion, geen fietsende weggooier, werd twee keer tweede in Bordeaux-Parijs. In 1951 won de Parijzenaar, de monsterlijke klassieker Parijs-Brest-Parijs, over twaalfhonderd kilometer, wat niet genoeg geprezen kan worden.
Maurice Dion werd slechts negenenveertig jaar.

error: Inhoud is beschermd!
%d bloggers liken dit: