Fokker

De lichtinval, maakt de foto tot kunst. Een foto waarop de hoofdpersoon het licht zelve is, waarbij de overige entourage in het schemer, wortel staat te schieten. De fotograaf in kwestie, had zich daarbij overtroffen. Enfin, iedere blinde kip pikt z’n graantje mee.  De man telde sowieso z’n zegeningen, dat hij op de Treptowwielerbaan in Berlijn, de huisfotograaf was. Treptow, een als levensgevaarlijk bekendstaande wielerpiste, waar de onderwerpen voor het oprapen lagen.  Soms letterlijk, als er weer een stayer als een plat geslagen vlieg van de baan werd geschraapt. Op die ene bewuste dag, géén bloedspatten op z’n statief, maar Bruno Demke voor de lens.

Demke, de winnaar van de Grote Prijs van Berlijn.  Geen schokkende overwinning, hooguit goed voor een artikel in de Berlijnse Zeitungs. Een foto, die ook een aardig beeld geeft van de  Duitse samenleving, van vóór de Eerste Wereldoorlog. Een samenleving die zich collectief aan het warmlopen was, voor een oorlog, en wat nog meer moest komen. Behalve de mooie lichtval, ademt de de hele foto een sfeer van Pruisisch militarisme, waarbij Teutoonse koppen, met een blik van, ‘wachten jullie maar af’, je aanstaren. Een foto waar het spreekwoord van Jacob Cats, een diepere betekenis krijgt:  (‘Wanneer een mof is arm en kaal, dan spreekt hij bescheiden taal. Maar komt hij tot een hogere staat, dan doet hij God en mens kwaad’.) Die ouwe Cats toch…

Terug naar de winnaar op de plaat, want Bruno Demke, een redelijk stayer afkomstig uit de krochten van Berlijn. Demke, vanaf 1906 tot 1914 winnaar van zesentachtig koersen, goed voor  tweehonderdduizend goudmark. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, was de Berlijnse rolrijder er als de kippen bij, om zich  als piloot bij de Fliegertruppe des Kaiserreich aan te melden. Waarbij hij z’n plekje in het Walhalla veilig stelde, door het IJzeren Kruis eerste klas te verdienen. De man vloog met zijn in brand geschoten vliegtuig, meer dan veertig kilometer over de Engelse linies.
Als zwaargewonde oorlogsheld, werd Demke naar de heimat getransporteerd. Herstelt, steeg hij op  24 augustus 1916 op van  het vliegveld van Döberitz ergens in de buurt van Berlijn.

Tien minuten later, hoog in de lucht, stokte de motor van z’n rode dubbeldeks Fokker. Vliegtuig en piloot sloegen even later te pletter.

Bron: Sport-Album der Radwelts, jaargangen 1906 tot en met 1914. Kriegs-Album der Radwelt jaargang 1916.

Kongsi

Ontgoocheling en verbijstering, spat van de foto af. Emoties, veroorzaakt door verraad en bedrog. Zo’n verraad, waar Judas van kon leren, en gepleegd tijdens het wereldkampioenschap, gehouden in het Olympisch Stadion van 1967. De mondiale race, voor amateurs, waar Dries Helsloot als geboren Amsterdammer, dé grote favoriet was. Een illusie die voor Dries uiteen spatte, met dank aan de  gangmakers. Tsja, wat had Helsloot anders verwacht? Dat weet je, als je als renner je ziel verkoopt aan de duivel, gestoken in een leder motorpak. Kortom welkom, in die door- en door verrotte en corrupte stayerij, zoals het ooit was.  

Een wereldje waar niets was, wat het leek. En waar de topvorm van een renner, er niet toe deed.  Een milieu waar de inhoud van een portemonnee, bepalend was voor de einduitslag. Een omgeving  waar alles te koop was. Zelfs een wereldtitel. En die was niet voor Helsloot bestemd. Dries kon nog zo in een topvorm verkeren, maar de heren gangmakers beslisten ‘het spel’, een eufemistische benaming voor bedrog.

De  toenmalige gangmakers, een kongsi volgens de allerbeste maffiatradities. De verhalen dáárover zingen nog in het rond. Ongetwijfeld roepen de gewezen stayers, – die ooit met deze gangmakers reden, – nu om het hardst, dat zij nóóit getuigen waren van deze praktijken. Logisch! Onbewust maakten ze deel uit van het complot. Mede door alle malversaties, werd het stayeren door de UCI van de wereldkampioenschappen verbannen. Wat bijna het doodvonnis van de sport betekende.

En wat die Helsloot betreft, helemaal met lege handen stond hij niet na afloop. Op het erepodium bungelde er een bronzen medaille om z’n nek. Een prijs voor de kat z’n derde oog…

Chiquita

v.l.n.r. Paul Guignard, George Sèrés, en Jan Olieslagers.

De belangrijkste personen? De bobo’s natuurlijk, een publiciteitsgeil mensensoort, dat van alle tijden is.  Op de Antwerpse Zurenborgbaan was dat niet anders. De Zurenborgbaan, vierhonderd meter lengte, waar stayers lekker hard konden rossen, waarbij de rol roodgloeiend stond. Ook op die zondag ergens in mei 1905, met een stayerskoers op het programma. Maar eerst poseren voor de fotograaf van dienst. Voor de aanwezige bobo’s hét sein, om schaamteloos strak in de lens van de camera te loeren.

Tsja, bobo’s waar schrijver dezes, tijdens diens zéér bescheiden wielercarrière, ook mee te maken had. Dat waren rancuneuze sujetten, gehuld in een blauwe blazer mét KNWU-embleem op de borst. Zoals Bram K. met z’n handlanger Jan S., een bij de renners berucht koppel, met sadistische trekjes. Vooral die Jan S. een klein kogelrond kereltje, wiens machtswellust geen grenzen kende. Ooit werd deze blogger uit een criterium  gehaald, wegens het ongeoorloofd dragen van een reclame-uiting. Een gênante vertoning, wat gepaard ging met het omroepen van je naam. Het vergrijp? Een minuscuul reclamestickertje, van het bananenmarkt Chiquita opgeplakt op z’n helm. De vernedering was dan nog niet voorbij. Als renner diende je dan te vervoegen, bij de zogenaamde jurywagen. Waar die Jan S., met een blik vol walging op je neerkeek. Jan S. valse oogjes, diep weg gezonken in vette, gelige oogkassen, genoot daar duidelijk van.  

Enfin, deze column gaat over de prachtige foto, gemaakt op de Zurenborgbaan waar renners Paul Guignard, George Sèrés én lokale favoriet Jan Olieslagers, duidelijk misprijzend het tafereeltje bekeken. En wat de uitslag van die koers was? Onbekend. Wat wél bekend is, dat gangmaker Devilly, –  op de foto Guignard vasthoudend – in het Parijs van 1919, onvoorzichtig de weg overstak. Een buitenkansje dat die ene Parijse taxichauffeur, zich niet liet ontnemen. Op de koude kasseien van een Parijse straat blies Devilly, zijn laatste adem uit.

De kras van Dries

Dries Helsloot met gangmaker Frits Wiersma.

Na een opwarmertje in 1965, brak stayer Dries Helsloot een jaar later door. Gegangmaakt door de bejaarde Frits Wiersma, werd de nationale titel gepakt. Met opkomende ster Piet de Wit op één ronde. Dries Helsloot, tjokvol moraal ging naar de mondiale titelstrijd gehouden in Frankfurt. En kwam daar terecht in een slangenkuil. Het intrigebal werd geopend door bondscoach Zwartepoorte. Die verordonneerde dat De Wit wereldkampioen moest worden. Helsloot, zelf aspiraties, ging in luid protest. Ouwe Frits zweeg. Het complot was een feit. Wiersma hield op cruciale momenten, tégen de zin van zijn renner, het gas dicht. Helsloot werd in het pak genaaid zoals hij ooit tegen deze blog vertelde.  

Ook even vertellen over het wereldkampioenschap gehouden in 1967. Waar het volgens Helsloot ook niet helemaal okselfris aan toe ging. Evengoed stond Dries als derde op het erepodium.
En dan is er de wereldtitelstrijd in het Rome van 1968. Een prachtig verhaal over bedrog, en intriges, met als decor het Velodromo Olimpice. Volgens Helsloot een wielerpiste ‘zo gevaarlijk als de pest’. Paar weken eerder was daar een Italiaanse stayer tijdens een koers bijna doodgevallen.  Om de snelheid er uit te halen, besloot de UCI de meedraaiende rol achter de motor op zeventig centimeter te zetten. Verder kon het niet. Het loste niets op. Voor stayerskoersen, bleef de wielerbaan  een voorportaal van het moratorium.  De combinatie Helsloot/Wiersma had één keer op het Velodromo getraind, wat Frits Wiersma toen 74 jaar, opééns deed beseffen dat hij nog véél langer wilde genieten van zijn AOW.

‘s Nachts, zonder iets te zeggen, vertrok hij heimelijk naar huis. Helsloot, werd vervolgens overgeleverd aan  de Belgische gangmaker Meuleman. En laat die laatste nou nét de trainer van de Italiaanse stayersselectie zijn. Op een deskundige manier, waar alleen gangmakers het patent op hebben, werd de Amsterdammer geëlimineerd. Dries Helsloot, geen verbitterd mens, kon na zijn carrière daar hartelijk om lachen. Ondanks alle intriges, had hij een mooie tijd gehad.

Afgelopen april, vertrok Amsterdammer Dries Helsloot, die als ‘kleine’ stayer tóch zijn kras in de stayersgeschiedenis kerfde, naar de Grote Stayershemel. Dries werd 85 jaar.

Reageerbuizen

Opeens was  daar die foto van Elmer Collins. Aangetroffen op  een boekenveiling, en waar Stuyfssportverhalen direct een bod op deed. Leuk en aardig, maar aan ‘n foto moet wél een verhaal vast zitten, anders is het maar een nietszeggend plaatje. En dat verhaal is bekend bij deze blog, want opgediept uit zijn archief.  

Elmer dus, vóór de Eerste Wereldoorlog een jonge ambitieuze stayer, afkomstig uit het Amerikaanse Boston. Dat Collins een brandende eerzucht had, was zeker. Elmer had namelijk het plan opgevat, om de beste stayer uit de geschiedenis van Boston te worden, voor zover dat waard was. Daarvoor diende wél eerst met stadsgenoot en collega stayer, Hugh McLaf gerekened te worden. En daar zat nou net de kneep. Althans voor die McLean.

Dat zat zo: Mc Lean een door de wol geverfde renner, die op de Europese wielerbanen zijn kunsten had vertoond. Met drie overwinningen en een handvol ereplaatsen, behaald op de van bloed doordrengte Duitse wielerbanen, was Mc Lean terug gekomen in z’n thuisstad Boston waar hij aankondigde, per direct te stoppen met het bloedlinke stayeren. Het was mooi geweest.

Hugh McLean

McLean een afgestudeerde chemicus, hoopte zijn dagen door te brengen  in z’n laboratorium, waar aan de muur het diploma hing, behorend bij zijn Amerikaanse stayerstitel van 1905. En dan gebeurd er voor McLean iets verontrustend. Tussen de glazen kolven en reageerbuizen, leest Hugh in de Boston Herald een stukje tekst, dat de rest van zijn leven definitief op zijn kop zet. In een één koloms berichtje daagt de jonge  Collins, hem Hugh McLean, uit tot een tweestrijd wie zich de beste stayer van Boston en omstreken mag noemen. 

Dat moest je nou niet doen bij iemand als Hugh McLean, die onmiddellijk de training hervatte. Enfin, Hugh 28 jaar, zal nooit meer zijn laboratorium terugzien. Op 4 september 1909, trainend op de baan van Boston kwam hij ten val en stierf ter plekke. Of Elmer Collins de rest van z’n leven veel last van zijn geweten had, is niet meer na te gaan. Wél dat hij, in 1982, op vijfennegentigjarige zijn laatste adem uitblies.

Bron: Onder meer Album der Radwelt jaargangen 1905 tot en met 1909.

Fixing

De hel zal die dag ongetwijfeld vol zijn geweest, want een normaal mens overleefde  zo’n val niet. Georges Sérès wél. Die bewuste dag in de zomer van 1909, was het geluk mét George.  Zo’n dag dat  niets verkeerd kan gaan. Georges Sérès,  beroepsstayer en  gegangmaakt door Werner Kruger een dikke Duitser, achter wiens pronte kont het goed toeven was. En nee, dit is geen homo-erotisch stukje, maar zo’n verrekte column over die malle stayers uit de oudheid van de sport. Die idioten die vrijwel dagelijks aan de pokertafel van het leven, hun lijf en leden inzetten.

Zoals George. Die tijdens die eerder genoemde  stayerskoers op de wielerbaan van het Parijse Parc des Princes, een klapband kreeg. George stuiterend over het beton, mankeerde vrijwel niets. Wel  gebutst en met een knallende koppijn, werd Krugers poulain van de baan geschraapt, en volgens de heersende mores naar het middenterrein gesleurd.

George Sérès een middelmatige Franse stayer, met op z’n erelijst het Europees kampioenschap, een paar nationale titels en die ene wereldtitel behaald in 1920. Een eeuw later hangt over die wereldtitel een raar luchtje. Eerst even vertellen dat George op de Duitse wielerbanen – waar de jongens van de kerels werden gescheiden –  niet zó vaak in actie was. George schraapte z’n geld bij elkaar, op de talrijke Franse wielerpistes.

Sérès een man met  doorzettingsvermogen, tilde zijn stayercarrière over de Eerste Wereldoorlog heen, om op drieëndertig jarige leeftijd in 1920 onverwacht wereldkampioen te worden. En daar zit nou nét de kneep.  Want als je denkt dat George toch wel wat in z’n mars had, is daar het wielerblad OrgaanRijwiel-en Motor jaargang 1920, uitgegeven door George Hoogenkamp.

In deze jaargang, wordt  Sérès ontmaskerd. Tijdens dat genoemde kampioenschap, zat Georgie in de slag t met gedoodverfd titelfavoriet Victor Linart. Sérès had zijn titel gekocht, en daarmee de gokkers massaal misleid. Tenminste, volgens de ouwe Hoogenkamp, een man met een scherp oog en vileine pen. Hoogenkamp’s achterdocht werd gewekt, toen hij Linart tijdens de koers opzichtig en theatraal naar zijn zij zag grijpen, om vervolgens niet meer aan te dringen naar de eerste plek waar Sérès zich had genesteld. Ach, wat maakt het ook uit. En buiten dat, staat er niet in de bijbel geschreven dat ‘de  stayer die zonder zonde zijt, de eerste steen werpt’? Het is maar dat U dát weet…

Bron: onder mee Orgaan-Rijwiel-en Motor, jaargang 1920, La Vie au Grand Air jaargang 1909.

Franz’ laatste rit

Vandaag, precies vijfennegentig jaar geleden verongelukte Franz Krupkat. Franz,  een oorlogsveteraan die drie jaar vocht aan het Westfront voor de eer van zijn megalomane  keizer, kwam in 1917 met een zware geestelijke tik uit de oorlog. Na zijn oorlogservaringen nam hij het leven dan ook niet meer zó serieus. Franz Krupkat, voor de Grote Oorlog al een verdienstelijk wielrenner, besloot daarom  achter de zware motor te gaan fietsen.  En reed vervolgens honderden koersen op de talrijke Duitse wielerbanen, waar zich wekelijks, levensgevaarlijk zaken afspeelden. Bekijk de oeroude stayersfoto’s en je ziet kerels met strakke, witte, angstige koppen aan de start. Daar tussen in staat Krupkat, ingehouden giechelend en proestend. 

De man had een vreemde kijk op gevaar, maar won tóch in twee seizoen een aantal prestigieuze koersen, waaronder het hoog geachte Preussenmeisterschaft waarbij hij onder meer de oude Piet Dickentman achter zich liet.

Op 2 juni 1927, tijdens een stayerskoers op de wielerbaan van Leipzig, krijgt De Vrolijke in de dertiende kilometer een klapband. Franz Krupkat, 33 jaar zal nooit meer lachen. Even een bizar detail: vlak voor Franz’ dodelijke val, werd de onfortuinlijke stayer samen met zijn gangmaker Walter Gedamke, op de foto gezet (zie hieronder).

Franz, door z’n collega’s Saldow, Walter Gedamke, Graue, Hoffmann en Meinhold naar z’n laatste rustplaats gebracht, waar aan z’n graf de diepbedroefde weduwe met haar vierjarig dochtertje wachtte. De oorlogsveteraan die lachend de dood opzocht, wacht op het kerkhof van de Dorotheenstädtischen Gemeind, in Berlijn, op de jongste dag. Franz, begraven onder een eenvoudige steen met de tekst, ‘Wie door beroep of plicht gestorven is, heeft met zijn dood het eeuwig leven verworven’.
Het eeuwige leven, dat is mooi mee genomen, maar je bent  pas echt dood als je vergeten bent. Wat dat laatste betreft, kan Franz Krupkat  ongestoord verder rusten. In Amsterdam wordt bij deze, zijn herinnering levend gehouden.

Bron: Kriegsalbum Radwelt jaargangen 1914 t/1918, Radwelt jaargangen 1918 t/m 1927.

Geïllustreerde Radren-Sport jaargang 1927.

Onkel Adolf

De Steglitzwielerbaan, gesitueerd in het Berlijn van voor de Eerste Wereldoorlog. Met directeur en eigenaar Adolf Knorr, een man die niet onderschat werd. Als manager stonden zo’n beetje alle topstayers bij Knorr onder contract. Met goed betaalde wedstrijdcontracten, zorgde onkel Adolf goed voor zijn jongens, waarbij natuurlijk ook aan z’n eigen portemonnee werd gedacht.

Het stayerscircus van Knorr stond garant voor vertier en sensatie: een succesformule om de meer dan zestig Duitse wielerbanen wekelijks vol te doen stromen. Knorr was ook een man die over weinig scrupules  beschikte, want de wielerbanen waarop zijn stayers hun duels uitvochten, waren niet bepaald veilig.  De pistes waren óf te klein, dan wel té smal. Zoals de Treptowwielerbaan in Berlijn, waar in korte tijd zeven stayers dodelijk verongelukten. Waarschijnlijk dáárom, maar vooral uit zakelijk oogpunt opende Knorr in 1905 de Steglitzbaan in Berlijn.

‘Steglitz’, een piste van vijfhonderd meter lang, twaalf meter breed én hoge bochten, met garantie op razendsnelle, maar daarom bloedlinke stayerskoersen. Vrijwel ieder weekend wisten vijftienduizend toeschouwers dat te waarderen. De kroegen in de omgeving van de baan, waren ook blij met Knorr’s razendsnelle gekkenhuis, want vóór de koers viel het bier niet aan te slepen.  

Ook op zondag 20 mei 1906, hadden de kasteleins weinig te klagen.  In ‘Steglitz’ stond de ‘Goldene Kette mit Stern’, een stayerskoers over honderd kilometer op het programma. Aan het vertrek  de Amerikaan Nat Butler, Peter Gunther uit Keulen, de lokale favoriet Bruno Demke en de Amsterdammer Piet Dickentman. Winnaar werd Dickentman, die de honderd kilometer afraasde in een tijd van een uur en twaalf minuten. Met zijn overwinning verdiende Piet niet alleen de gouden ketting, maar ook tweeduizend goudmark. Dat Dickentman in 1906 een topjaar had, maakte zijn uitslagen- en verdienstelijst wel duidelijk. De Amsterdammer won in Duitsland veertien grote koersen waarbij hij 45.300 goudmark op z’n rekening kon schrijven. (verhaal gaat onder foto verder)

Door een conflict tussen de UCI en  de machtige Duitse manager Knorr, gaf de  laatste een startverbod aan stayers bij hem onder contract, voor het  wereldkampioenschap gehouden in 1910. Knorr organiseerde zijn eigen titelstrijd: het Ober-Weltmeisterschaft, wat andere koek was dan zo’n ordinair wereldkampioenschap. Na de bekendmaking van dit kampioenschap, was de Steglitzwielerbaan  binnen enkele uren uitverkocht. Het werd de meest memorabele stayerskoers ooit. De enige koers zonder onderlinge combines, daarvoor stond er té veel eer op het spel. De honderd kilometer werd ‘rechtuit gereden’. Aan de finish lag namelijk eeuwige roem: hoe betrekkelijk dat ook is.

Dickentman als enige achter de motortandem, een loodzwaar monster bediend door stuurman Steger,en gangmaker Brettschneider.

Na afloop voelden niemand zich bekocht. Daar zorgden acht stayers wel voor, want de absolute top. Vlak voor de start. Terwijl de renners staan opgesteld, omringd door bobo’s, verzorgers en ander wielergepeupel, staan aan de andere kant van de baan de gangmakers, onder meer Werner Krüger, Franz Hofmann, Bauer en Gussy Lawson. Een kwartet dat binnen enkele jaren op de slachtvelden van de stayersbanen, het leven liet. Het was Piet Dickentman die er met de buit van door ging. De Amsterdamse stayer won met voorsprong. Volgens Piet, – die door de Duitse pers zijn hele leven lang als Herr Ober-Weltmeister werd genoemd, – was dat zijn mooiste overwinning uit zijn indrukwekkende loopbaan als stayer, die vijfentwintig jaar duurde.

Bron: Sport-Album der Radwelt jaargang 1906 en 1910.

Baptisten

De Amsterdamse Wielerbaan, begin september 1901. Op het programma de tweestrijd Emile Bouhours versus Piet Dickentman. Een race achter motortandems. Motoren werden aangeduwd. Harde plofgeluiden over de baan. Rillingen in onderbuiken. Natte plekken op houten banken. Voor we verder gaan, eerst even vertellen over die Emile Bouhours, een stayer afkomstig uit Normandië die ongetwijfeld voor een vet contract naar het obscure houten Amsterdamse wielerbaantje was gelokt.

Bouhours, met de trein aangekomen op het Centraal Station. Koffertje in de hand, alsof hij op weg was naar een bijeenkomst van de Zondag Baptisten. De man, voornamelijk actief op de Parijse wielerbanen, maakte in 1903 furore, op de door zo stayers gevreesde en bloedlinke Duitse wielerbanen. In 1903 won de Normandier zeventien grote koersen, wat hem zesentwintigduizend goudmark opleverde.   

Maar dat was twee jaar eerder, want in 1901 was het volk, op komen draven voor Dickentman en die Bouhours. Op de tribunes kreeg men waar voor hun stuivers. Want spektakel in de zesde ronde. De ketting van Bouhours motor vloog er vanaf, en kwam terecht in  het achterwiel. Nadat de stuurman van de wielerbaan was geschraapt, werd er over gestart. Bouhours achter de reservemotor, de geest gekregen, jakkerde ver voor Dickentman uit. Op het moment dat Piet gedubbeld werd, vloog de voorband van z’n motor van de velg.  Dickentman, én zijn gangmakers Adolf Thormann en Jozef Schwarzer, gietijzeren cowboys uit Berlijn, werden gelanceerd.

De catastrofe  was nog niet compleet. In een flits stuurde de stuurman van Bouhours zijn motor omhoog. Ontzetting op de tribune. Ga er maar even aan staan. Alsof een rijdende bom op je afstormt. Stuurman én balustrade werden verpletterd. Piet Dickentman en zijn jongens krimpend van de pijn, werden volgens het Nieuws van den Dag, ‘deerlijk gewond met bloedende wonden aan hoofden, armen, borst en beenen’, afgevoerd richting Wilhelmina Gasthuis. 

Bron: Het Nieuws van den Dag jaargang 1901, Album der Radwelt jaargang 1903.

Bouhours’ laatste ademstoot

17 Mei 1903, de Grossen Goldener Rad, gehouden op de wielerbaan van Friendenau. Een stayerskoers over honderd kilometer. Aan het vertrek van links naar rechts, Taddy Robl, Emile Bouhours, Fritz Ryser, Jimmy Michaels en Alfred Gornemann.  Dat Taddy Robl won, en daarmee tweeduizend goudmark mee opstreek is leuk voor de cijfertjesfreaks onder ons.

Aardig’ is, dat een paar jaar nadat de fotograaf afdrukte, Robl, Michaels, én Gornemann dodelijk verongelukten. Dan is er ook nog Fritz Ryser, die als stayer diverse keren wonderbaarlijk ontsnapte aan gruwelijke ongelukken, waaronder de catastrofe op de wielerbaan van de Botanische Garden in Berlijn waarbij negen toeschouwers nooit meer levend thuis kwamen. De daardoor zwaarmoedige en depressieve Fritz, besloot in 1916 vrijwillig uit het leven te stappen. Emile Bouhours, blies zijn laatste adem uit op drieëntachtig jarige leeftijd…

Spijkeren

Links Albert Kaser, Heinrich Wronker en Piet de Roos.

De elite en de bourgeoisie, zag je daar niet. Wél volk dat bestond uit scheeps- en havenarbeidersarbeiders, afkomstig uit het nabijgelegen volksbuurten Kattenburg, Wittenburg en Oostenburg. Ruw en rauw volk met losse handjes. Dat er op de Amsterdamse Zeeburgwielerbaan  regelmatig knokpartijen en ander ernstige rellen voorkwamen, daar struikel je over in het archief van deze blog. Oproer en vechtpartijen, vastgelegd door de aanwezige fotograaf van dienst. Foto’s die beklijven. Waar je naar blijft kijken, die anno nu een diepere  betekenis krijgen.

Ook die ene foto van een trio gangmakers, geschoten op een zomerse en zonnige zondag, ergens in de zomer van 1914,  waarop iedereen die de kans kreeg, schaamteloos voor poseerden. De Zeeburgwielerbaan, met z’n dwarslatjes aan elkaar hangende piste. Waar regelmatig de koers  werd stilgelegd, om de timmerman de kans te geven om de losgetrilde latten vast te spijkeren. Dat de baan kapot werd gereden, door de zware gangmaakmotoren, daar trokken gangmakers Albert Käser, Heinrich Wronker en Amsterdammer Piet de Roos zich niets van aan. De Duitse gangmakers Käser en Wronker, die op eigen manier hun kleine krasjes in de wielergeschiedenis kerfden. 

Wronker, in 1915 betrokken bij een levensgevaarlijke actie op die zelfde Zeeburgwielerbaan, waar stayer Jan van Gendt als detonator fungeerde. Tijdens de koers met tachtig in het uur, verkocht Van Gendt tijdens het passeren de Vlaamse stayer Vanderstuyft een muilpeer.  Wat al een kunst op zich was. Bij Vanderstuyft’s gangmaker Wronker afkomstig uit Keulen, slaan dan de stoppen door. Op zijn zware Brennabormotor gaat hij achter Van Gendt aan, en probeert hem tot twee keer toe aan te rijden. Terwijl het publiek fijn zat na te sidderen, agenten en juryleden de dolgedraaide Wronker in bedwang hielden, zat de aanwezige journalist van De Telegraaf ijverig te noteren.
‘Het is een schande’, opent hij maandagmorgen met dampende morele verontwaardiging zijn artikel.

Ach die Heinrich Wronker, die nogal schlemielig aan z’n eind kwam. In augustus 1926, op zijn eigenste wielerbaan in Keulen, was hij betrokken bij een valpartij. Een crash waar Wronker nét langs kon glippen. Om vervolgens met motor en al uit de wielerbaan te vliegen. Tussen de houten banken gaf Hein de geest.

Bron: Revue der Sporten jaargang 1915 en 1915, Illustrierter Radren-Sport, jaargang 1926.

error: Inhoud is beschermd!
%d