Erfurt

Zomaar een zondag ergens in Juni 1914. Op de wielerbaan van Erfurt staat een stayerskoers op het programma,  altijd goed voor volle tribunes. Ach hoe betrekkelijk is het leven, want ondanks het geboden vertier was het stilte voor de storm.  Terwijl de liefhebber nog onbezorgd kon genieten of huiveren van het aangeboden spektakel, werden in de Duitse kazernes de manschappen gedrild voor wat er komen ging. Een paar maanden na het maken van de bijgevoegde foto,  stond Europa in brand.  Hoeveel van de aanwezige mannelijke toeschouwers, getooid in  ‘feldgrau’ én op  bespijkerde laarzen de komende vier jaar de loopgraven bevolkten, zal nooit duidelijk worden. Enfin, bekijk de lokale oorlogsmonumenten die ieder Duits dorp kent, en je krijgt een aardig beeld.

Hoewel tijdens de Eerste Wereldoorlog nog gestayerd werd op de Duitse banen, werd het nooit meer zoals het ooit was. Tijdens de zogenaamde oorlogskoersen stonden alleen Duitse renners aan het vertrek, een enkele keer aangevuld met een Belg zoals Thuur Vanderstuyft. Dat na de oorlog Thuur  met de nek aangekeken werd in Vlaanderen, is ter kennisgeving.

Ook na het beëindigen van de Grote Oorlog, was het behelpen met koersen achter de motor. Niet wat aantal wedstrijden betreft of gebrek aan toeschouwers, maar met de waanzinnige geldontwaarding. De Republiek van Weimar waar voor een brood, honderdduizend mark voor betaald werd. Om een mooi rennersveld aan het vertrek te krijgen, hadden de organisatoren een creatieve oplossing bedacht. Renners werden in natura uitbetaald. Van de Amsterdamse stayer Piet Dickentman, op dat moment nog steeds een grootheid in Duitsland, is bekend dat hij zich liet zich uitbetalen in bontjassen en gouden sieraden. Luxe spullen die Dickentman in Amsterdam weer verpatste.

Honderd jaar later, zijn de gangmaakmotoren nog steeds actief op de wielerbaan van Erfurt. Voormalig Europees kampioen Reinier Honig is daar regelmatig actief, en heeft zijn herinneringen aan Erfurt. Zoals het Europees kampioenschap, waarin Reinier in de val liep van drie Duitse stayers. Honig greep het zilver. De familie van Erich Metse heeft ook zijn herinneringen aan deze baan. In 1952 verongelukte tweevoudig wereldkampioen Metse op ‘Erfurt’.

fotobijschrift: Boven Reinier Honig.

Bioscoopbroekzak

Een man zonder broekzakken, is een ontheemde stumper. De broekzak, per definitie dé veilige plek waar  handen altijd een warm asiel vinden, waarbij we vooral niet moeten denken aan het begrip ‘bioscoopbroekzak’.  Vlak vóór de start van een stayerskoers, heeft een stayer  nou eenmaal geen pantalon aan. Als dan ook een fotograaf op de proppen komt, heeft hij ‘n probleem. De armen gaan dan maar onwennig over elkaar. Of worden geparkeerd op de heup.  Vermoedelijk kon ze dat geen moer schelen, hoe ze op die foto gingen.  Aan de lichaamstaal te zien hadden ze  helemaal geen trek om te poseren. Dat ze dat wél deden, was natuurlijk door de strot gedrukt door  de directie van de wielerbaan.   

Een vergeelde foto, gemaakt vlak voor de start van Het Gouden Wiel van de Rijn. Een stayerskoers over een uur,  gehouden op de lokale wielerbaan van Keulen, tijdens het goddelijke jaar 1912,  waar in het Duitsland van vóór de Eerste Wereldoorlog er honderden van waren.  Enfin, Fritz Ryser, Richard Scheuermann, Thuur Vanderstuyft, Peter Günther en Klaus Zeisler, waren gecontracteerd voor een  koers over een uur. De lokale favoriet, Keulenaar Peter Gunther, werd winnaar, wat niet zó verrassend was.  Dat Günther met zijn overwinning, zeventienhonderd goudmarken opstreek is voor de statistieken. Véél aardiger is te weten wat er later gebeurde. Aardig…?  Dertien maanden later, op diezelfde wielerbaan, tijdens de Grote Herfstprijs verongelukte Richard Scheuermann, een voormalig kleermaker. 

Zes jaar later in 1918, kondigde zich ook het definitieve einde van Peter Günther aan. Peter, wereldkampioen stayeren in 1911, verongelukte dodelijk tijdens de Grote Herfstprijs van Düsseldorf. En dan is er ook nog Fritz Ryser, ook een voormalige wereldkampioen. Ryser, tijdens zijn stayercarrière betrokken bij diverse bloedbaden op de Duitse wielerbanen, zoals de catastrofe op de wielerbaan van de Botanische Garden in 1909, waar zijn  gangmaakmotor in volle vaart  tussen de volgepakte tribunes terecht kwam: negen doden. Fritz, ontsnapt aan deze hel, stierf in 1916 in zijn Berlijnse woning, waarbij het niet uitgesloten was dat de man vrijwillig uit het leven was gestapt.

Scheuermann, Günter en Ryser, mannen in bonus, want rijk geworden met hun sport.  Waar ze weinig plezier aan hadden, Want een doodshemd heeft geen zakken. Laat staan broekzakken…

Bron: Album der Radwelt jaargang 1912.   

Henry’s laatste sprintje

Parijs, februari 1906. Sneeuwbuien geselden de stad. In de straten trok het proletariaat de pet stevig op de harses. Vers uitgekakte paardenvijgen stuiterden, bevroren, als loden ballen over  de kasseien. En op Montmartre hadden de hoeren hun ‘poes’ goed ingepakt. De Lichtstad kende een Siberische wegtrekker, zoveel was zeker. Maar in het Velo d’Hiver, het Parijse winterpaleis, telde Henry Prévost zijn zegeningen.
Prévost, Frans kampioen hardlopen, trainde op het verwarmde middenterrein waar een atletiekbaan was aangelegd. Henry werkte aan zijn conditie. De man had status op te houden want was werelduurrecordhouder met een afstand van bijna achttien kilometer. Na twee uur rennen trok de recordman zijn laatste sprint. Nog één keer roffelden de voeten over het Parijse hout. Bezweet trok hij een fluim uit zijn rechterneusgat. Haalde nog even diep adem en klopte liefkozend op zijn beenspieren. Henry, hardloper als professie met een longinhoud van een os, kende ook zijn verborgen gebreken. De man was vermoedelijk gehoorgestoord. Tijdens Henry’s intervallen klonk namelijk een geluid alsof de deur van de hel op een kier stond. De eveneens trainende Thuur Vanderstuyft, bijgenaamd D’n IJzeren, raasde achter een zware Dürkoppmotor over de wielerbaan. Een aanslag op de trommelvliezen. Behalve bij Henry. Die hoorde niets. Zat tjokvol dopamine.
Nog runnershigh stak Henry de wielerbaan over, op weg naar de kleedkamer. Zomaar. Zonder te kijken. En laat nou nét, op datzelfde ogenblik d’n IJzeren achter gangmaker Americo aan komen razen. Henry’s laatste dagen op dit ondermaanse nam een aanvang. De botsing mocht er zijn. Vanderstuyft en Americo vonden zich zelf op de vierde rij van de tribune terug. Dat Vanderstuyft ‘d’n IJzeren’ werd genoemd, werd ter plekke bevestigd. De Vlaamse stayer,  onder de motor vandaan getrokken, mankeerde, op wat schaafwonden na, vrijwel niets.
Kon je van Henry niet beweren. Die werd met paard en wagen schielijk afgevoerd naar het hospitaal. Henry Prévost zal nooit meer zijn eigen wereldrecord aanvallen. Drie dagen later, zonder bij kennis te zijn gekomen, stootte hij zijn laatste lucht uit.
Hoe het met Thuur afliep? Die brak een jaar later als stayer door. Won in Duitsland achttien grote koersen en verdiende daarmee bijna vijftigduizend goudmark.
En daar zat tevens de kneep. Thuur Vanderstuyft was gek op geld. Gaf hem een frank en je mocht met een scherpe bijl een haar van zijn kop hakken. Nadat de Mof, tijdens de Eerste Wereldoorlog, België had bezet, haalde geen Vlaamse renner het in zijn hoofd om in Duitsland te koersen. Thuur Vanderstuyft wel. Wat hem de rest van zijn lange leven werd nagedragen. Het was Thuurs jongere broer Leon, in 1915 asiel aangevraagd in Nederland, die de familie-eer redde. Leon koerste niet alleen in Nederland maar werd ook nog eens, in 1922 wereldkampioen stayeren. Iets wat d’n IJzeren, ondanks verwoede pogingen nooit lukte.

Bron: Het Nieuws van den Dag jaargang 1906. Radwelt jaargang 1907.

Ingehaald door De Dood

De Vlaamse animositeit tegen alles wat Frans was, werd handig op ingespeeld. Want plaats twee Franse tegenover een koppel Vlamingen en je bent verzekerd van een volle bak.  De letterzetter was dan ook snel klaar met zijn aanplakbiljet. De Grote Prijs van Antwerpen, editie 1909, een koers achter zware motoren werd betwist door maar vier renners.  Voor een smak franken wilde Louis Darragon en George Parrent,  drie jaar onafgebroken de beste ter wereld, best naar de Sinjorenstad komen om het duel aan te gaan met die twee Vlaamse jongens. Thuur Vanderstuyft en Kareltje Verbist voornamelijk actief op de buitenlandse wielerbanen waren  langzaam, gestaag en een beetje stiekem de top genaderd. En die middag  barsten ze van de goesting! Want wat is mooier dan om in eigen huis, voor eigen volk die arrogante Fransen een poepie te laten ruiken.
 Aan de sfeer zal het niet liggen. Tien minuten voor de start. Volle roezemoezende tribunes, zinderend van het komende spektakel. Mooie madammekes keken heimelijk maar zwoel naar blote rennersbenen. De harmoniekapel op het middenterrein speelde de longen uit het lijf. Gangmakers controleerden nog even de motor, fietsen werden klaar gezet. De fotograaf van de lokale gazet  installeerde zijn camera, stak zijn hoofd onder het zwarte doek. Voor zijn lens verschenen vier kerels waarvan drie met ernstige, grimmige koppen. Logisch, want ondanks de vrolijke schettermuziek, het geluid van duizenden toeschouwers, was het net of ze op de achtergrond het sinistere geklepper van de doodsklok  hoorde.  Binnen tien jaar  nadat de fotograaf zijn kiek schoot hadden Parrent, Darragon en Verbist  zich bij hun Schepper gemeld.
 De jonge Kareltje Verbist beet de spits af. Twee weken later al gaf hij de geest. Tijdens de Grote Koningsprijs een stayerskoers in Brussel kreeg Verbist in de laatste ronde een klapband. Karel, zeventwintig jaar geworden, moest een eeuw wachten op erkenning.  In 2009 werd in Wijnegem, zijn woonplaats, een straat  naar hem vernoemd.
Louis Darragon, veteraan van de Europese wielerbanen, betwiste honderden koersen achter de motor, was een internationale vedette, en werd twee keer wereldkampioen. Vocht tijdens de Eerste Wereldoorlog in de voorste loopgraven. Zag, tijdens het offensief bij Casency,  zijn dienstmaatje François Faber, winnaar van de Tour 1909, sneuvelen. Na zelf hersteld te zijn van opgelopen oorlogsverwondingen, stapte de gewezen wereldkampioen weer op de stayersfiets, wat uiteindelijk het voorspel werd van Louis’ hemelgang. Tijdens een stayerskoers op het Parijse Velodrome d’Hiver, 28 april 1918, brak zijn pedaal. De oorlogsheld, vijfendertig jaar, viel tegen de balustrade te pletter. In zijn geboortestad Vichy werden zijn verdiensten op waarde ingeschat. Als erkenning voor ’s mans prestaties werd het grote rugbystadion naar Darragon vernoemd.
Een half jaar later werd George Parrent door De Dood ingehaald. Zoals zovelen meende ook  George, drievoudig wereldkampioen, zijn land te moeten verdedigen.  In diverse veldslagen raakte Parrent zwaar gewond. Opgelapt werd de altijd somber kijkende George  weer terug gestuurd naar de voorste linies. Drie weken voor het einde van de Grote Oorlog stierf hij in de loopgraven van Saint-Germain-en-Laye aan de gevolge van Spaanse Griep. George Parrent werd drieëndertig jaar.
En Thuur Vanderstuyft? De enige die onbevreesd grijnzend op de foto staat. D’n IJzeren zoals zijn bijnaam luidde, reed een decennia achter de zware motor, werd diverse keren voor dood van de wielerbaan geschraapt, maar stierf uiteindelijk op drieënzeventigjarige leeftijd in zijn bed.
Foto 1: v.l.n.r. Parrent, Vanderstuyft, Verbist en Darragon. Foto 2: George Parrent, Foto 3: Parijs 1907 het Velodrome d’Hiver, links Darragon rechts Bobby Walthour.
Bron: Radwelt jaargang 1907, 1909, en 1918.

D’n IJzeren in een helse kermis

Reglementen? Hoe bedoel je? Het enige reglement dat bestond was dat alles toegestaan was. Voor de Eerste Wereldoorlog was stayeren wildwest op de wielerbaan, anarchie achter de motor. Gangmakers bouwden motoren zoals het hun uitkwam. Ook de renners mochten graag aan hun karretje knutselen: vaak met fatale afloop.

D’n IJzeren werd hij genoemd, om maar even aan te geven dat Thuur Vanderstuyft allesbehalve een mietje was. Voor dat zijn eerste baardharen er goed en wel door kwamen had Thuur al meegevochten in de frontlinies van Bordeaux-Parijs, werd tweede in Parijs-Roubaix, won drieënvijftig kermiskoersen, en voor een fistful dollars stond hij op de deelnemerslijst  van de six van New York, wat stond voor zes dagen én nachten wildwest op de wielerbaan.
Je gezondheid op het spel zette dat is één, maar daar moet financieel wél wat tegenover staan: wat dus niet het geval was. En het was alléén voor de poen die er te verdienen viel dat Vanderstuyft in 1905 de overstap naar het fietsen achter zware motoren maakte.
Stayerskoersen van voor de Eerste Wereldoorlog, het moet de kermis in de hel geweest zijn, waarbij het bloed rijkelijk over de wielerbanen stroomde. Thuur, de Vlaamse kasseienstoemper, schrok zich het lazerus van de snelheden die gehaald werden. Er werd enorm hard gereden. Te hard eigenlijk. Er waren meer dan  veertig topstayers actief, die koersen reden met een gemiddelde snelheid van tegen, én over  de honderd kilometer waarbij niet iedere stayer op basis van atletische gave de motor kon bijhouden.
D’n IJzeren, die, achter Jan Olieslagers, inmiddels de Grote Prijs van Leipzig gewonnen had, kwam er snel achter dat er twee soorten kampioenen bestonden: mét  én zonder klasse. De laatsten waren volgens hem ‘draaiers’, mannen met ongelofelijke souplesse die in de zuiging van de motor alles konden. Maar zodra er wind op kwam zetten of de baan was te zwaar, dan gaf de klasse, de ausdauer, de doorslag. Als jongens als een Vanderstuyft, Dickentman, Robl, Guignard en andere échte’ kampioenen op de weg gingen trainen dan bleven de ‘draaiers’ thuis want ze werden gelost als postduiven. Om met een granietharde Flandrien als Vanderstuyft de weg op gaan dat moet geen pretje zijn geweest, maar dat terzijde…
Voor optimale zuiging waren ‘draaiers’ bereid héél ver te gaan. Met afgrijzen verhaalt d’n Thuur dat ze fietsjes lieten bouwen waarbij de afstand van de as van het voorwiel tot de bracket slechts veertig centimeter was. Om dat te realiseren was de schuine buis van het balhoofd naar de trapas krom gebogen. De abri, oftewel de zuiging, was optimaal, de renner zat bijkans in de nek van de gangmaker te hijgen maar had wel één nadeel: omdat de pedaal naast het voorwiel kwam was er maar een paar centimeter stuurruimte. Als de motor een slingerbeweging maakte en de voet raakte het voorwiel was het over en uit…
Volgens Vanderstuyft was Willy Schmitter de ergste. Ach gut, de brave Willy, een jochie van net twintig jaar, afkomstig uit Mulheim aan de Rijn, drogist in opleiding, verruilde de hoestdrankjes en pillen voor de stayersfiets. In 1905, tijdens het Europees kampioenschap in Leipzig,  kwam Willy ten val en stierf ter plekke.

Ook gangmakers deden een griezelige duit in het zakje. Sommigen plaatsen het zadel tot achter de motor. Je hoeft geen Pieter van Vollenhove te zijn om te weten dat dat bloedjelink was.   Als de snelheid omhoog ging begon de motor te steigeren wat weer opgelost werd door blokken lood aan het stuur te hangen. Je moet er toch niet aandenken dat met honderd in het uur zo’n stuk lood losliet…
Thuur Vanderstuyft won tientallen grote stayerskoersen, verbrak wereldrecords en was in Vlaanderen ongekend populair. Maar roem is vergankelijk als de liefde van een hoer. Terwijl  de ‘mof’ tussen 1914 en 1918 Vlaanderen én heel België in een ijzeren greep hield, reed Thuur Vanderstuyft zijn koersen in Duitsland: wat hem aan het thuisfront niet in dank afgenomen werd. In 1923 begon d’n IJzeren corrosie te vertonen en was het gedaan met zijn rennersloopbaan. In 1956, op drieënzeventigjarige leeftijd vervoegde  Thuur Vanderstuyft zich bij Willy Schmitter en andere doodgevallen stayers.

Foto 1: De Grote Prijs van Breslau, 7 juni  1909. Met v.l.n.r. Karel Verbist, Thuur Vanderstuyft, Peter Gunther en Fritz Scheuermann. Tijdens het maken van de ‘kiek ‘ was Magere Hein niet ver weg. Twee weken later, tijdens een stayerskoers in Brussel, verongelukte Karel Verbist die maar 26 jaar werd. Met Peter Gunther en RichardScheuermann liep het niet veel beter af.  Tijdens de Grote Prijs van Keulen, gehouden op 7 september 1913, was er een vreselijk ongeluk  waarbij niet alleen  Scheuermann het leven liet maar ook gangmaker Gust Lawson (foto onder). Peter Gunther tenslotte, viel, op 6 oktober 1918,  dood tijdens de Grote Herfstprijs van Dusseldorp. Peter werd 36 jaar.


Foto 2: D’n IJzeren in volle glorie.

Foto 3: Wereldkampioenschap 1908 gehouden in Steglitz. Links Bedell, gevolgd door Vanderstuyft, Stellbrink, en Ryser.

Foto 4 Links Vanderstuyft met Kareltje Verbist.

Foto 5:  Willy Schmitter achter gangmaker Charles Pequa met wie het ook niet goed afliep. Tijdens de ‘300 Kronen von Spandau’ op 7 juni 1907,was Fransman Pequa gangmaker van Paul Guignard toen zijn voorband sprong. Charles werd naast zijn eerder gestorven vrouw begraven. Aan het graf stond zijn vierjarige dochtertje.

Foto’s: Archief Stuyfssportverhalen

Voor de ‘echte’liefhebber: lees ‘Flirt met de Dood’: zie elders op deze blog.

 

error: Inhoud is beschermd!
%d bloggers liken dit: