
Reglementen? Hoe bedoel je? Het enige reglement dat bestond was dat alles toegestaan was. Voor de Eerste Wereldoorlog was stayeren wildwest op de wielerbaan, anarchie achter de motor. Gangmakers bouwden motoren zoals het hun uitkwam. Ook de renners mochten graag aan hun karretje knutselen: vaak met fatale afloop.
D’n IJzeren werd hij genoemd, om maar even aan te geven dat Thuur Vanderstuyft allesbehalve een mietje was. Voor dat zijn eerste baardharen er goed en wel door kwamen had Thuur al meegevochten in de frontlinies van Bordeaux-Parijs, werd tweede in Parijs-Roubaix, won drieënvijftig kermiskoersen, en voor een fistful dollars stond hij op de deelnemerslijst van de six van New York, wat stond voor zes dagen én nachten wildwest op de wielerbaan.
Je gezondheid op het spel zette dat is één, maar daar moet financieel wél wat tegenover staan: wat dus niet het geval was. En het was alléén voor de poen die er te verdienen viel dat Vanderstuyft in 1905 de overstap naar het fietsen achter zware motoren maakte.
Stayerskoersen van voor de Eerste Wereldoorlog, het moet de kermis in de hel geweest zijn, waarbij het bloed rijkelijk over de wielerbanen stroomde. Thuur, de Vlaamse kasseienstoemper, schrok zich het lazerus van de snelheden die gehaald werden. Er werd enorm hard gereden. Te hard eigenlijk. Er waren meer dan veertig topstayers actief, die koersen reden met een gemiddelde snelheid van tegen, én over de honderd kilometer waarbij niet iedere stayer op basis van atletische gave de motor kon bijhouden.
D’n IJzeren, die, achter Jan Olieslagers, inmiddels de Grote Prijs van Leipzig gewonnen had, kwam er snel achter dat er twee soorten kampioenen bestonden: mét én zonder klasse. De laatsten waren volgens hem ‘draaiers’, mannen met ongelofelijke souplesse die in de zuiging van de motor alles konden. Maar zodra er wind op kwam zetten of de baan was te zwaar, dan gaf de klasse, de ausdauer, de doorslag. Als jongens als een Vanderstuyft, Dickentman, Robl, Guignard en andere échte’ kampioenen op de weg gingen trainen dan bleven de ‘draaiers’ thuis want ze werden gelost als postduiven. Om met een granietharde Flandrien als Vanderstuyft de weg op gaan dat moet geen pretje zijn geweest, maar dat terzijde…
Voor optimale zuiging waren ‘draaiers’ bereid héél ver te gaan. Met afgrijzen verhaalt d’n Thuur dat ze fietsjes lieten bouwen waarbij de afstand van de as van het voorwiel tot de bracket slechts veertig centimeter was. Om dat te realiseren was de schuine buis van het balhoofd naar de trapas krom gebogen. De abri, oftewel de zuiging, was optimaal, de renner zat bijkans in de nek van de gangmaker te hijgen maar had wel één nadeel: omdat de pedaal naast het voorwiel kwam was er maar een paar centimeter stuurruimte. Als de motor een slingerbeweging maakte en de voet raakte het voorwiel was het over en uit…
Volgens Vanderstuyft was Willy Schmitter de ergste. Ach gut, de brave Willy, een jochie van net twintig jaar, afkomstig uit Mulheim aan de Rijn, drogist in opleiding, verruilde de hoestdrankjes en pillen voor de stayersfiets. In 1905, tijdens het Europees kampioenschap in Leipzig, kwam Willy ten val en stierf ter plekke.
Ook gangmakers deden een griezelige duit in het zakje. Sommigen plaatsen het zadel tot achter de motor. Je hoeft geen Pieter van Vollenhove te zijn om te weten dat dat bloedjelink was. Als de snelheid omhoog ging begon de motor te steigeren wat weer opgelost werd door blokken lood aan het stuur te hangen. Je moet er toch niet aandenken dat met honderd in het uur zo’n stuk lood losliet…
Thuur Vanderstuyft won tientallen grote stayerskoersen, verbrak wereldrecords en was in Vlaanderen ongekend populair. Maar roem is vergankelijk als de liefde van een hoer. Terwijl de ‘mof’ tussen 1914 en 1918 Vlaanderen én heel België in een ijzeren greep hield, reed Thuur Vanderstuyft zijn koersen in Duitsland: wat hem aan het thuisfront niet in dank afgenomen werd. In 1923 begon d’n IJzeren corrosie te vertonen en was het gedaan met zijn rennersloopbaan. In 1956, op drieënzeventigjarige leeftijd vervoegde Thuur Vanderstuyft zich bij Willy Schmitter en andere doodgevallen stayers.
Foto 1: De Grote Prijs van Breslau, 7 juni 1909. Met v.l.n.r. Karel Verbist, Thuur Vanderstuyft, Peter Gunther en Fritz Scheuermann. Tijdens het maken van de ‘kiek ‘ was Magere Hein niet ver weg. Twee weken later, tijdens een stayerskoers in Brussel, verongelukte Karel Verbist die maar 26 jaar werd. Met Peter Gunther en RichardScheuermann liep het niet veel beter af. Tijdens de Grote Prijs van Keulen, gehouden op 7 september 1913, was er een vreselijk ongeluk waarbij niet alleen Scheuermann het leven liet maar ook gangmaker Gust Lawson (foto onder). Peter Gunther tenslotte, viel, op 6 oktober 1918, dood tijdens de Grote Herfstprijs van Dusseldorp. Peter werd 36 jaar.

Foto 2: D’n IJzeren in volle glorie.
Foto 3: Wereldkampioenschap 1908 gehouden in Steglitz. Links Bedell, gevolgd door Vanderstuyft, Stellbrink, en Ryser.
Foto 4 Links Vanderstuyft met Kareltje Verbist.
Foto 5: Willy Schmitter achter gangmaker Charles Pequa met wie het ook niet goed afliep. Tijdens de ‘300 Kronen von Spandau’ op 7 juni 1907,was Fransman Pequa gangmaker van Paul Guignard toen zijn voorband sprong. Charles werd naast zijn eerder gestorven vrouw begraven. Aan het graf stond zijn vierjarige dochtertje.
Foto’s: Archief Stuyfssportverhalen
Voor de ‘echte’liefhebber: lees ‘Flirt met de Dood’: zie elders op deze blog.
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...