Kruishoogte

Dát waren pas tijden! Een dwerg als mascotte bij een bokswedstrijd: kom daar nu  eens om.  En het wordt nóg gekker. Had je na een slopend gevecht de Europerse titel gewonnen, wordt je door één of andere smeris, aan je arm weg gevoerd.  Alsof je zojuist een oud vrouwtje had neergerost. Wat die politieman daar nou eigenlijk deed? God zal het weten.

Enfin de jaren vijftig,  Fijne tijden voor een Europees titelgevecht. Het volk, nog naar adem happend van de oorlog, kon je met alles tevreden houden. Ook in het Parijse  Palais des Sports, in januari 1957 waar Cherif Hamia om de vacante Europese titel in het vedergewicht vocht. Tegenstander, de Vlaamse vechtjas Jean Sneyers, die de eer van Vlaanderen hoog hield. Het publiek kreeg waar voor hun zuur verdiende franken. Vijftien ronden lang duurde het gevecht, waarbij de inmiddels door Sneyers zwaar  gehavende Hamia, nipt op punten won.

Na de gebruikelijke hysterische toestanden in de ring, staat er iets opmerkelijks te gebeuren. Hamia wordt het sportpaleis uitgeleid door ondermeer een gendarme, –  uiterlijk: een look a like van inspector Clouseau. Het oogt als het circus van Jeroen Bosch. Vóór de verse Europese kampioen uitlopend, trippelt die dwerg, ene Jimmie Karaoubi. En die laatste moeten we vooral niet onderschatten. Een paar jaar later stond Jimmie op een filmset als acteur, in de film Pierrot le Fou. Tegenspeelster Anna Karina. Jimmie, op kruishoogte van die bloedmooie Anna Karina, ónvergetelijke beelden. Waarbij we vooral niet moeten denken aan de kreet, ‘kleine mannen, hebben grote jannen’.

We dwalen af. Want amper zes maanden later stond Cherif Hamia, in dat zelfde Palais des Sports, in de ring voor een gevecht om de wereldtitel bij de vedergewichten. Tegenstander de Nigeriaan Hogan Bassey, die in de tweede ronde neerging. Bassey, taai als een hondenvel, bleef de rest van de partij staan. Sterker, in de tiende ronde sloeg hij Hamias knock out. En dat allemaal in 1957, het jaar van Hamia, Jimmie Karaoubi, en Hogan Bassey, namen weg gezakt in de loopgraven van de bokssport.

Bron: Sport et Vie jaargang 1957.

Dnjepr

Werner Spannagel, na zijn winst op de Argentijn Tvillo, tijdens de Spelen van 1932.

Sportroem, is net zo vluchtig als de geur van goedkope parfum. Gok daarom nóóit, op de gedoodverfde favoriet. Breng dan liever je geld naar de kroeg. Of besteedt het aan een leuke meid. Dan heb je ten miste iéts. De gokkers die hun geld tijdens de Olympische Spelen van 1932, op Werner Spannagel hadden gezet, vloekte de pannen van het dak: daarover straks meer.

Werner Spannagel, een onbekende Duitse bokser. Versloeg een maand vóór de Spelen in Chicago,  de onverslaanbare geachte Johnny Baltser, die een jaar later de prestigieuze Golden Gloves won. De  lokale gokmaffia moet met Werner niet  blij zijn geweest. Werner Spannagel, vlieggewichtkampioen van Duitsland, werd meteen dé favoriet voor het goud van de Spelen, gehouden in Los Angeles. Een scenario dat niet uit kwam.

Het Duitse vlieggewichtje werd in het Olympisch toernooi  tijdens de kwartfinales, verrassend er uit geslagen door de latere bronzenmedaillewinnaar Lou Salica. Dat de laatste in 1940 wereldkampioen werd in het bantamgewicht, is ter kennisgeving.

Werner Spannagel, – waarvan na zijn Olympisch debacle weinig over terug te vinden valt – beantwoordde totaal niet aan hét geschetste beeld van de superieure, boomlange Germaanse strijder, ontsproten uit de rassenwaanzinnige koker, van zijn Führer. Ondanks Spannagels kleine gestalte, werd hij tóch goed genoeg bevonden voor de Wehrmacht.

In het najaar van 1943, tijdens de Slag om de Dnjepr, sneuvelde de voormalige vlieggewicht. Werner Spannagel tweeëndertig jaar, werd begraven in een ‘kameradengraf’. Dan is er ook nog zijn vroegere tegenstander Lou Salica. Die had meer geluk. Lou sloot op negentigjarige leeftijd, definitief zijn ogen.

Bron onder meer: Olympia 1932, uitgegeven door de ‘cigarettenfabrik Reemtsma’ in 1932. Het gemeentearchief van Barmen-Wupperthal, en de Duitse Oorlogsgravenstichting.

Billy

Billy Papke
Stanley Ketschel

Billy vermoorde zijn vrouw. En stapte vervolgens zelf uit dit leven. Bij Billy waren de stoppen doorgeslagen. Het waarom? Edna zijn vrouw,  had een eind aan de relatie met haar Billy gemaakt. En dat was voor Billy nou nét het druppeltje die zijn geestelijke emmer deed overlopen. Billy Papke, bokser in ruste,  greep in september 1908 de wereldtitel in het halfzwaargewicht. Om deze twee maanden later weer af te staan.

Eerst even vertellen over Billy’s slagkracht, want in 1907  versloeg Billy ene Tony Caponi. Een gevecht gehouden in de Peoria Club in Illionois. Tony Caponi, – een perfecte naam voor een pizzabakker, – ging in de eerste ronde met een gebroken kaak naar het canvas. Om niet meer op te staan. Toni Carponi was klein bier, vergeleken bij Stanley Ketschel. De laatste een gewezen cowboy afkomstig uit Montana die als beginnend bokser had warmgelopen in de saloons, waar hij als betaalde vuistvechter actief was. Tussen de hoeren, pokerspelende kerels en klapperende saloondeurtjes, haalde Ketschel tweehonderdvijftig tegenstanders neer.

Enkele jaren later werd Ketschel wereldkampioen in het middengewicht. En door Billy Papke  in september 1908 uitgedaagd. En laat Billy tijdens deze gevechten, nou zijn kras in de boksgeschiedenis kerven. Dat begon al bij het eerste gevecht. Billy, niet van de pot gerukt gooide meteen een truc in de strijd. Bij het handenschudden haalde Billy uit. Met een ‘hoek’ wel te verstaan. Waarmee meteen de aardappelen op het gas ging. De gewezen cowboy, had waarschijnlijk het idee dat hij tegen een ongetemde bronco stond. Ketchel ging tijdens de eerste ronde drie keer neer. Om tijdens de twaalfde ronde definitief door z’n hoeven te zakken.

Billy  Papke wereldkampioen, waar hij niet lang van kon genieten. Twee maanden later volgde de revanche. Waarin Ketschel les ging lezen. Billy kreeg ongelofelijk op z’n lazer. Na dat gevecht herkende Billy’s eigen vrouw hem niet meer. Billy Papke en Stanley Ketschel jongens van de gestampte bokssport, beiden op een dramatische manier uit dit ondermaanse vertrokken.

Ketschels’s hemelgang gebeurde geheel in stijl. De cowboy, in oktober 1910, zittend in een saloon werd bij een ruzie in z’n rug geschoten. Magere Hein naast je sterfbed, dan laten mensen zich van hun kwetsbare kant zien. En valt toch geen status meer op te houden.  

Stanley Ketchel, de man met de harde kop,  en koude ogen was weer dat jochie uit Montana.  ‘Ik ben zo moe, ik wil naar huis. Breng mij asjeblieft naar mijn moeder’,  waren zijn laatste woorden.

Moeder Ketchel zal haar jongen nooit meer zien. Op vierentwintigjarige leeftijd stierf  Ketchel. En Billy? Die stapte éven na zijn vrouw, ergens in 1936 uit dit aardse tranendal.

Bron: La Vie au Grand Air, jaargang 1908.

Medelijden

Een bokser vol medelijden met z’n tegenstander. Dan is er sprake van misplaatste arrogantie. Zo’n bokser verdient natuurlijk een behoorlijk pak ros. Wat helaas niet gebeurde. Waarschijnlijker miste Jan de Bruin, daarvoor de klasse. Of het geluk. Jan was evengoed ook geen weggooier. Dat De Bruin ergens in oktober 1951, was geëngageerd om tegen Sugar Ray Robinson te vechten gaf  hem status.

Robinson, op dát moment  vijf jaar wereldkampioen, op tournee door Europa. Waarbij Antwerpen niet werd overgeslagen. In het uitverkochte Sportpaleis, stond Jan de Bruin, weltergewicht, afkomstig uit het Rotterdamse Crooswijk tegen de toen al, ‘levende legende’, Sugar Ray Robinson.  

Verslaggever én fotograaf van Bud Club, hét toonaangevende sportblad van België waren ook aanwezig. Volgens de schrijver, ‘dreef Sugar de eerste zeven ronden geen enkele aanval door die tot een knock had kunnen leiden’, pende hij neer op pagina 13 van z’n blad. Volgens de Vlaamse scribent had Sugar medelijden met de Rotterdammer. Of was de échte reden dat de Amerikaanse champ,  het publiek wáár voor z’n dure franken gaf…? Want om Jan in de eerste ronden er uit te slaan, is ook weer zó klantonvriendelijk. Ach we zullen dat nooit meer te weten komen.

Feit is wél, dat de fotograaf van dienst een vakman was. De man, grootmeester in het spelen met licht en donker, leverde een paar prachtige foto’s af, met Jan in een twijfelachtige hoofdrol.  Jan de Bruin, man met een vechtershart, trok in de achtste ronde ten aanval. Wat direct z’n ondergang inluidde.  Door een geweldige uppercut, uitgedeeld door Sugar, gaf Jan zich gewonnen.  

Jan de Bruin met op z’n conduitestaat vierenvijftig gewonnen partijen, én zestien verloren gevechten, overleed twee weken voor zijn zesennegentigste verjaardag.

Bron: Boxrec, Bud Club jaargang1951 en Dagblad 010.

‘Vuile, Ierse rat’

Die boksende rakkers in de oudheid van de sport. Kerels met patent op drama en romantiek.  En vertel nou niet, dat er eind negentiende einde eeuw niets gebeurde. In het calvinistische Holland misschien, maar niet in de halfduistere bokszalen in New York City.  Arena’s,  verlicht  met gaslantaarns, waar het  boksgrauw rijkelijk aan hun adrenalineshot kwamen. Met dank aan die onafgebroken stroom vuistvechters, gerekruteerd in de achterbuurten.

Bekijk de vergeelde foto’s goed, en je ziet vroegoude jongens met harde koppen,  warm gedraaid in de stegen en slumps, en gepolijst in de vele boksschooltjes. Zwetend, stompend en rammend op weg naar glorie en rijkdom: aan de horizon de vage contouren van verval, armoede en ander drama. Met dank aan louche trainers en managers, die hun jongen wel ‘brachten’, en ondertussen de eigen zakken vulden.

Om Terry Mc Govern op de aanplakbiljetten te krijgen was voor zijn manager een eitje.  Terry, negentien jaar  was er opeens. Tijdens zijn eerste partij,  gehouden in het Brooklyn van 1897, ging bij Terry het licht uit. Johnny Snee was de dader. Johnny kon zijn lange leven tegen zijn kinderen en kleinkinderen opscheppen dat hij, Terry Mc Govern knock out had geslagen. Het waren er namelijk niet véél, die dat kunstje flikte. Om precies te zijn drie vuistvechters. Terry  overkwam dat niet meer. Sterker, in zestig partijen werden drieënveertig  tegenstanders op het canvas wakker, met als aardig detail tijdens de eerste drie ronden.

Ook ene George Dixon, wiens botten allang tot stof zijn vergaan, kreeg een pak rammel. George, tien jaar wereldkampioen bij de vedergewichten, verdedigde drieëntwintig keer zijn titel. Tijdens zijn vierentwintigste titelgevecht werd George in de achtste ronde definitief neer gehaald. Tegenstander? Terry Mc Govern. Ach, dat zijn van die stoffige, oeroude verhalen, maar die nog stééds beklijven.   Want ook aan Terry’s schrikbewind kwam een eind. Met dank aan Young Corbett, een man met een zeker psychologisch talent.

‘Kom maar naar buiten, vuile, Ierse rat, dan krijg je hét pak slaag van je leven’, schreeuwde Young Corbett, tijdens het passeren van  Terry’s kleedkamer, enige minuten voor aanvang van het wereldtitelgevecht. Dat een dolgedraaide Mc Govern vervolgens in de elfde  ronde neerging, is aardig voor de geschiedenisboeken.

Terry McGovern, een schim opgegraven in de vergane loopgraven van het boksen, eindigde tragisch, wat het verhaal wél zo mooi maakt. Kort na het beëindigen van z’n bokscarrière in 1908, werd Terry opgenomen in een psychiatrische inrichting, waar hij tien jaar later zijn laatste ademtocht uitstootte. Terry McGovern werd 38 jaar.

Bron: onder meer La Vie au Grand Air, Boxrec.

Melkfles

Zomaar, een foto. Waarbij striptekenaars René Goscinny en Albert Uderzo enthousiast hadden geknikt. Om direct  de teken- én schrijfpen pen te pakken, voor een hilarische verhaal. Het is dan ook een foto waarvan het stripboekgehalte van afdruipt. Alles wat een ‘strip’ geestig maakt, zit in daarin.

De foto,  geschoten vlak na een bokspartij, gehouden in de Pelican Boxing Club in het Parijs van 1908. De Pelican Boxing Club, hangplek van  de liefhebber van een eerlijke ram- en rospartij. Ook op die avond ergens in februari 1908, met hoofdpartij Sam mcVea tegen Harry Shearing.   In het voorprogramma, als opwarmertje ene Bill Chester versus Peter Brown, een onbeduidend gevecht.

Het Parijse grauw kwam voor Sam McVea, die grote, imposante,  oersterke zwarte zwaargewicht, afkomstig uit Texas. In de voorafgaande weken had Sam in de verschillende Parijse bokspaleizen, een spoor van verwoesting achter gelaten. Sam was namelijk in vorm. Sam had er wel zin in. Een maand eerder had Sam op dezelfde locatie, Jack Scales in de tweede ronde knock out geslagen.

Harry Shearing

Maar nu  stond Harry Shearing op zijn menu. Harry, parmantig kereltje, puntige snor, met een lijf, zo wit als een volle melkfles, afkomstig uit Walthamstow, een dorp iets ten noordoosten van Londen. Wat in het hoofd van Harry, uren voorafgaande het gevecht rond ging…?   Van zijn palmares kon Harry ook niet veel moraal aan ontlenen. Van de vier voorafgaande gevechten, had Harry er twee gewonnen en evenveel verloren.

Ongetwijfeld had zijn trainer zich de blaren op z’n tong geluld om Harry te overtuigen, dat hij best een kansje maakte tegen die McVea, wat natuurlijk geneuzel was. Alleen al de áánblik van McVea, die de stevige indruk wekte gráág iemand z’n kop er af te slaan, liet de moed in z’n boksschoenen zakken.  Harry’s lot stond vast.  Het was alleen de vraag welke ronde hij neer zou gaan.

Harry’s neergang vond plaats in de vierde ronde, waarin Harry als een zoutzak neerplofte, na  een verwoestende ‘hoek’ van Sam. Het gevecht zat er op. En dan, dan is hét moment van de fotograaf van dienst, die de ring in stapte. Samen met zijn ‘kiekkast’.  Waarvan het scenario vast stond. Winnaar en verliezer, mét supporters op de gevoelige plaat. Centraal, Harry Shearing, zojuist wakker geworden, met slappe knieën ondersteund, de punten uit z’n snor geslagen en een verbijsterde blik dat hij het sowieso overleefd had.

En de winnaar? Ontspannen, met de armen over elkaar, of zojuist een lekker potje sparren er op zat,  liet deze alles over hem heenkomen. Voor  Sam McVea zat het klusje er op.

bron: La Vie au Grand Air, jaargang 1908.

Aaien

Een klein schriel kereltje, een jochie nog, haast een kind. Maar geen wonderkind. Boksertje Moos Linneman amper zeventien jong, trainend in de legendarische boksschool van Dick Groothuis. De laatste had de handen vol om Linneman’s aanvalslust te beteugelen.

In het blad Sportief, jaargang 1950, geeft Groothuis een aardig kijkje in de  feodale verhoudingen ‘trainer versus pupil’, begin jaren vijftig. Groothuis roemt de inzet van zijn jongen, die volgens hem keihard iedere dag traint. Zodra de eerste gongslag klonk, stoof Moos op zijn tegenstander af, om, zoals Groothuis dat formuleerde ‘te gaan pompen’.  Volgens de journalist ter plekke,  maakte de Amsterdammer zijn tegenstanders duizelig door ze geen seconde rust te gunnen. Steeds maar weer vlogen vuisten naar het hoofd en ribben van Moos’ tegenstanders: om er maar een schepje boven op te gooien.

Linneman, Nederlands kampioen bij de vedergewichten, en weinig partijen verloren mocht zijn land op de Spelen van 1948 vertegenwoordigen. En verloor  de eerste beste partij tegen  de Ier Kevin Martin. Volgens Groothuis kwam dat omdat Moos in een zwaardere klasse moest uitkomen. Linneman had geen ‘punch’ op de Spelen. Zijn stoten kwamen over als ‘aaien’. Waarbij Groothuis haastte te vertellen dat dat kwam doordat hij in een zwaardere klasse uitkwam, en daardoor té geforceerd moest trainen.

Wat dat ‘aaien’ betreft, wél enige nuances op z’n plaats. Voordat Moos de finale van dat kampioenschap bereikte had hij negen achtereenvolgende wedstrijden gewonnen door knock out.  

Linneman, greep in 1950 de nationale titel in het weltergewicht, door de Hagenaar Schoenmaker te verslaan.  In de Warmoesstraat, midden in de Amsterdamse rosse buurt waar de gym van Groothuis zich bevond, werd met gemengde gevoelens op dat kampioenschap gereageerd. Moos’ z’n verdediging was niet goed, volgens Groothuis.  Moos ‘nam’ te veel, meer dan nodig was.  De Amsterdamse vuistvechter, kwam nog één keer uit op de Spelen van Helsinki waar hij sneuvelde in de kwart finales.

Moos Linneman, nog drie jaar actief als profbokser, vocht zestien partijen waarvan er vijftien werd gewonnen, werd na zijn  bokscarrière bloemenkoopman. Op het Amsterdamse Hoofddorpplein baatte hij jarenlang zijn bloemenstal uit.

Linneman, een echo uit een groots Amsterdams boksverleden, overleed afgelopen weekend. Linneman werd negenentachtig jaar.

Bron: ‘Sportief’, jaargang 1950. Cartoon: Bob Uschi.

Jewey

Rochelend, hijgend,  voorzien van een gescheurde oor én mond, bloedend uit zijn neus, werd hij de ring uit gesleept.   Zijn moeder had haar jongen niet meer herkend. Joseph Smith een vierentwintig jarige joodse bokser, afkomstig uit de achterbuurten van Londen had zojuist zijn zesde gevecht achter de rug.

Dat Joseph, bijgenaamd Jewey, door zijn manager rustig,  het profmilieu binnen geloosd werd,  is hoogst twijfelachtig. Tijdens zijn debuutjaar stond Smith negentien keer in de ring, met elf gewonnen partijen. Maar na dat zesde gevecht moet hij zich vertwijfeld afgevraagd hebben, of hij wel de juiste sport gekozen had.  

Joseph Jewey Smith, versus  Sam mc Vea. De laatste een Afro-Amerikaanse zwaargewicht, van vierentwintig jaar, had zijn gesegregeerde vaderland de rug had toegekeerd. Amerika het land van onbegrensde mogelijkheden. Maar niet voor een bokser met een donkere huidskleur. Sam mcVea trok zijn conclusie en pakte in 1907, z’n bokshandschoenen in en nam de boot naar Frankrijk. Waar hij vier jaar verbleef. Sam  vocht  voornamelijk in Parijs, waar hij drieëndertig keer in de ring stond.

Met mcVea – gebeeldhouwd, gespierd  lijf –  op de aanplakbiljetten, altijd garantie voor een uitverkocht huis.  Ook op die ene avond in het Parijs van 1908. Plaats van handeling het Bowling Palace, met plaats  voor drieduizend toeschouwers. ‘Brandpreventie’, was nog onbekend geneuzel. Onder de kreet, ‘schik maar in’, passeerde vierduizend liefhebbers de kassa van het Bowling Palace.   De Parijse boksliefhebbers roken sensatie. Met de  arme Jewey in een dubieuze hoofdrol.

Joseph Jewey Smith

Joseph Smith werd in de eerste ronde meedogenloos door mcVea neergehaald.  Smith mocht dan kanonnenvoer zijn, maar de man beschikte wel over een groot vechtershart. Liefst tien keer zag hij het canvas van zeer dicht bij. Om telkens op te staan. Tot de derde ronde. Waar Jewey, zwaar gehavend, definitief het licht uit zag gaan.

Dat in het zogenaamde verlichte Parijs, ook niet zó fris tegen de zwarte medemens werd aangekeken onderschreef  sportjournalist, Jacques Mortane. Of zoals Mortane in zijn verslag schreef: ‘Wij haten het te zeggen dat de neger met groot gemak als overwinnaar tevoorschijn kwam. Maar hij sloeg wel elf keer Jewey neer’.

Sam mcVea, man met eelt op z’n ziel, verbleef vier jaar in La France. Vocht daarbij drieëndertig partijen en verloor daarvan maar één. En zoals het met dat soort jongens toeging: ook Sam werd door zijn manager besodemieterd. Nog geen veertig jaar oud, stierf Sam mcVea berooid. Zijn graf en begrafenis werd betaald door bokslegende Jack Johnson.

Bron: La Vie au Grand Air jaargang 1908.

Langs het graf

Het gevecht duurde tien ronden. Voor Joe Jeannette zat de klus er dan op. In het uitverkochte Cirque de Paris, in het Parijs van dertig oktober 1909, ramde Jeannette tegenstander Al Kubiak definitief tegen het canvas. Kubiak bleef een minuut bewusteloos liggen. Een minuut die voor Jeannette wel een uur duurde. Jeannette, een angstige blik in de ogen vroeg zich af of het ernstig was met Al Kubiak, een blanke zwaargewicht afkomstig uit Chicago. Voor het Franse sportblad La Vie au Grand Air een rede om Joe op de cover te plaatsen.  
Joe Jeannette, een zwaargewicht afkomstig uit Hoboken, een voorstad van New York was in Parijs hard op weg naar een lokale heldenstatus. Zes maanden eerder in dat zelfde Cirque de Paris danste Joe langs de randen van het graf, tijdens een  gevecht dat de  boksgeschiedenis inging  als de langste bokspartij van de twintigste eeuw. Tegenstander Sam Mc Vea.
De laatste  geboren in het Texas van 1884, beheerste aanvankelijk het gevecht. De eerste achttien ronden waren voor hem. Ronden waarin mcVea zijn tegenstander liefst zevenentwintig keer vol wist te raken. Joe Jeannette, zo’n bokser die beschikte over een hard granieten kop. Want hoe hard de klappen van mcVea aankwamen, Joe bleef gewoon staan. Negenenveertig ronden lang, wat staat voor ruim drieënhalf uur. En na die ronde bleek  Sam mcVea uitgeput te zijn en kwam zijn hoek niet meer uit: Jeannette werd tot winnaar uitgeroepen.
Joe Jeannette, die in zijn vijftienjarige carrière nooit voor een wereldtitel heeft gevochten, stopte op veertigjarige leeftijd, en kon terug kijken op een uiterst geslaagde carrière.
De zoon van een New Yorkse smid had honderdzestig  partijen in zijn vuisten zitten. Honderdzes keer werd hij tot winnaar uitgeroepen waarbij hij, 68 keer, het licht bij  zijn tegenstander uit zag gaan. Cijfers die de grenzen van de verbeelding ver voorbij gaan.
In 1998 werd Joe, postuum, opgenomen  in de International Boxing hall of Fame.
De handen van Jeannette bleken niet alleen van staal te zijn maar er zat ook geen gat in. Na zijn boksloopbaan investeerde hij zijn duur verdiende centjes in een sportschool, een garage, en taxibedrijf. 
Joe, in 1958 overleden, is nog steeds niet vergeten: sinds zijn hemelvaart kent Hoboken, inmiddels Union City genaamd, de Jeannette Street vernoemd naar de prijsvechter die  het langste gevecht ooit, op zijn naam schreef…

Bron: La Vie au Grand Air, jaargang 1909, Boxrec.

Blind met pensioen

Zullen we nou maar eens stoppen om Muhammad Ali de  grootste bokser aller tijden te noemen? Want dat is niet zo. Noch is hij the greatest!  Ali was de beste bokser van zijn periode, en niet méér dan dat. Om Ali maar steeds op dat schild te hijsen, doe je een hele rits, voornamelijk zwarte boksers ernstig te kort.
Onder de kreet ‘Ken Uw klassieken’,  Sam Langford uit de loopgraven van de boksgeschiedenis getrokken. Ali mag en kán niet in de schaduw van Langford staan. Al was het alleen maar om Sam’s  ellenlange erelijst.  De man stond meer dan driehonderd keer in de ring. Won honderdachtenzeventig keer, waarbij honderdzestien tegenstanders op het canvas wakker werden, verloor negenentwintig keer en eindigde een gevecht achtendertig keer onbeslist: wat zijn belangrijkste partijen waren. Ter vergelijking: Ali stond eenenzestig keer in de ring!
En dat in een tijd, dat zwarte boksers in Europa als een curiositeit werden beschouwd. Daar kwamen ze in het Parijs van 1911 snel achter. Met name de redactie van het toonaangevende sportblad La Vie au Grand Air, een sportblad voor het roomwitte Frankrijk, uitgegeven tijdens de belle epoque, met  op de cover  alleen maar Franse sporthelden.
Tot aan 1911. Sam Langford, afkomstig uit Boston kwam naar Europa  waar zijn roem vooruit was gesneld. Met een paginagrote foto van Langford, opende de redactie nummer 49 van  La Vie au Grand Air. Met het curieuze onderschrift dat, ‘De neger Sam Langford vecht op 21 februari tegen de Australische kampioen Billy Lang’.  Hoezo discriminatie?
Het gevecht Langford versus Billy Lang, gehouden in Londen, waarvan de winnaar het mocht opnemen tegen de eveneens donkere Sam Mc Vea, afkomstig uit Texas. Dat laatste gevecht geaccrediteerd in Parijs waarvoor La Vie, in zijn kolommen het bed van de publiciteit flink voor opschudde.
Sam Langford, die Billy Lang een pak op z’n lazerij gaf, mocht begin maart 1911 het opnemen tegen Sam Mc Vea. In het Parijse Cirque de Paris, tot de nok gevuld met in jacquet gehulde ‘boven ons gestelde’, ook de boksverslaggever van La Vie die later in z’n blad flink uitpakte over dat gevecht. De rest is allemaal geschiedenis.
Ook Sam Langford wachtte het lot dat zoveel zwarte bokser ten deel viel. Half blind geslagen en uitgezogen door gehaaide witte managers, vocht de man tot aan zijn drieënveertigste jaar. Hoe Sam Langford het voor elkaar kreeg is een raadsel. Hoogstwaarschijnlijk op zijn ring-instinkt van tientallen jaren, want tijdens z’n laatste partij tegen was Lanfords gezichtsvermogen vrijwel nihil. Niet veel later was de Boston Bonecrusher, zoals zijn bijnaam was, volkomen blind. In 1956 overleed Sam Langford, 72 jaar.

Bron: La Vie au Grand Air, jaargang 1911, Boxrec.

error: Inhoud is beschermd!
%d bloggers liken dit: