Al zijn profpartijen weet hij nóg te herinneren. Totaal honderdzevenendertig ronden, die hij in detail kan reconstrueren. Behalve dat ene gevecht. Waarin hij zijn Europese titel verloor. Daar weet hij niets meer van. Duistere zaken waren de oorzaak. Verbitterd is hij niet. Daar heeft Pedro van Raamsdonk, met een profbokscarrière, die bestond uit twintig partijen, waar van vijftien gewonnen, geen rede voor. Wat zijn beste gevecht was? Tegen Europees kampioen Tom Collins. Die zijn titel meteen kwijt was. Van Raamsdonk, vers Europees kampioen, en al na tien partijen. Niet één bokser in Europa had dat kunstje geflikt. En niet denken dat die Tom Collins een opgewarmd lijk was. De man stond tweede op de toenmalige wereldranglijst.
Het profboksen! De wereld van managers en promotors, die je liever géén hand geeft. Kans dat je dan een ring mist. Of je titel kwijt raakt. Een omgeving waar louche praktijken nooit ver weg zijn. Als amateurbokser was hij daar jarenlang voor gewaarschuwd. Hij, de enige Hollandse vuistvechter die ooit meedeed aan de Golden Gloves in Amerika, maakte uiteindelijk tóch de overstap naar de beroepsrangen.
Profbokser in Nederland. Sappelen. Leven op het randje van het maatschappelijke bestaan. Wat Van Raamsdonk ook probeerde, geen sponsor was geïnteresseerd in hem. Medische verzorging? Ja, van een toenmalige manager van een professionele wielerploeg. Die Van Raamsdonk zo gek maakte om een keer langs te gaan bij de wielerploegarts. Die meteen met de testosteronspuit klaar stond. Van Raamsdonk weigerde.

Om je Europese topstatus te verdedigen vereist investering. Niet alleen met keiharde trainingen maar vooral met geld. Wat dacht je wat goede sparringpartners kostten? Van Raamsdonk had daar het geld niet voor. Als sparringpartner fungeerde zijn trainer Joop Kruis, toen dik in de veertig. Het leven is als een pijp kaneel. Waar Van Raamsdonk zijn deel rijkelijk van kreeg. Als Europees kampioen gaan ze je gebruiken, word je uitgemolken.
‘Ze’ dat was manager Ruhling, die beginnende aankomende boksers tegen je laat vechten. Dat geeft zo’n jongen status. Ook die ene uitdager die volgens Ruhling, niet veel voorstelde. Toevallig kon Pedro deze vechter nog uit zijn amateurtijd. De man, alles behalve een koekie, was ook ‘toevallig’ afkomstig uit het management van Ruhling. Voor de Amsterdamse champ de eerste signalen om na te denken over beëindigen van zijn sport.
Een proces dat versneld werd door zijn partij tegen uitdager Jan Lefeber in 1988. Een gevecht om de Europese titel gehouden in het Sportpaleis Ahoy. Vooraf aan de partij kreeg Van Raamsdonk een Spaatje-Rood aangeboden. Het voorspel voor een catastrofe.Van Raamsdonk houd nú nog vol dat daar ‘íets’ in zat wat niet hoorde.
Bij het binnenkomen van de boksring zag zijn familie en supporters meteen dat er iets mis was. Van Raamsdonk oogde behoorlijk verdwaasd. Achteraf een wonder dat hij de hele partij op zijn benen bleef.
Dat de titel verloren werd, lag in het verschiet. Jan Lefeber wordt door Van Raamsdonk niets kwalijk genomen. Wél diens toenmalige equipage. Want had hij, Pedro van Raamsdonk, vóór het titelgevecht niet meermalen aangedrongen op een dopingcontrole? De manager van Jan Lefeber, weigerde. En zat in het begeleidingsteam van Lefeber niet die ene, indertijd, beruchte wielersoigneur?
Ach het is allemaal verleden tijd. Pedro van Raamsdonk heeft aan Stuyfssportverhalen zijn verhaal verteld. Zittend in een grand-café ergens aan de Amstel, drinkt hij zijn glas thee leeg. Voor hem op tafel liggen wat actiefoto’s van zijn bokscarrière. Een passerende dame ziet dat. Stelt zich direct voor, en vraagt of hij de man op de foto’s is. De gewezen kampioen lacht bescheiden en knikt vriendelijk.
Van Raamsdonk is een tevreden mens, waarmee het maatschappelijke best goed afgelopen is. Als brandwacht bij de Amsterdamse brandweer telt hij zijn zegeningen.
Een kwart eeuw reisde hij met zijn boksers over de wereld. Bij alle grote toernooien stond hij als trainer met één van zijn jongens aan de ring. En dat is niet ongemerkt gebleven. In het mondiale bokswereldje behoort Hennie Mandemaker tot de absolute top. Ondanks zijn palmares keek de man, afkomstig uit Den Bosch, toch wel raar op dat hij gevraagd werd om trainer te worden voor het Olympische team van China.
‘Afwachtende stijl’, meer overzicht krijgen’, en vooral, ‘op techniek’. Dát was zijn oekaze. Succes verzekerd. Voor het kwalificatietoernooi van het allergrootste sporttoernooi van het land, was Mandemakers met zeven van zijn fighters aanwezig. Zeven van zijn jongens haalden de diverse finales.
Boksen of de wielerkoers. Sporten waar het drama aan de kont hangt. En waar bedrog, zogenaamde vriendschap en verraad nooit ver weg is. Vaak een tikkeltje louche. Maar nooit saai. En dat maakt het zo fascinerend. En als dat een spiegel van de maatschappij is dan keek Fighting Mack daar op latere leeftijd vaak in. Mack, ooit goed voor volle bokstempels. Was als jonge bokser Europees kampioen en won tientallen profpartijen. Had op zijn hoogtepunt tientallen zogenaamde ‘vrienden’.
In 1968 werd hij onverwachts Europees kampioen boksen. Een gouden toekomst werd hem voorspeld. Het liep totaal anders. Na twaalf jaar profboksen stopte hij met zijn sport en verdween geruisloos in de anonimiteit. Wat bleef was die ene vraag: waarom hij als bokser nooit de echte top haalde? Edwin Alberto, oftewel Fighting Mack geeft aan Stuyfssportverhalen uitsluitsel.
Fighting Mack, jongen afkomstig van Curaçao, de sterkste van Europa. Voor het eerst in dertig jaar kende Nederland een Europese kampioen. Van Mack werd véél verwacht. Iets wat hij niet waar kon maken. Bij de gepensioneerde pompbediende, verschijnt een twinkeling in zijn ogen als hij onthult hoe de titel in zijn handen kwam. Volgens hem was het een luckey punch. Een gelukstreffer die de kaak van Bossi op drie plekken brak.
Totaal niet happy
Het is nu moeilijk om Fighting Mack voor te stellen als die genadeloze knock-outspecialist. De man is zeer bescheiden, vriendelijk en heeft een zachtaardige oogopslag.
Een pionier. Een voorvechter, van de zwarte sportemancipatie. Een voorbeeld voor legio Surinaamse sporters. Want hij was wél de eerste Surinaamse bokskampioen van Nederland Meerdere keren! Ga er maar aan staan om als zwart jochie, in het roomblanke Nederland van de jaren vijftig in de ring te staan. Een geslaagde missie. Nadat Theo Baars in 1966 voor de laatste keer zijn bokshandschoenen uit trok keek hij terug op een redelijk geslaagde bokscarrière, die bestond uit meer vijftig partijen. De rest van zijn lange, en vruchtbare leven besteedde Theo aan zijn gezin maar ook aan zijn liefde voor de bokssport. Theo Baars door iedereen unaniem omschreven als een lieve en vriendelijke man, stierf gisteren op vierentachtig jarige leeftijd.
Nein! Hij was nou niet bepaald hét beeld van een Germaanse superkrijger. Zo één waar rassenwaanzinnige Adolf prettige gevoelens van achter zijn geüniformeerde gulp kreeg. Hij was weliswaar blond, had blauwe ogen, maar was een dreumes. Een ventje van amper eenenvijftig kilo. Kwam als bokser amper boven de ringtouwen uit. Willi Kaiser had wél iets waar zijn Führer verlekkerd bij stond te knikken. Willi was dapper. Zat vol strijdlust, en altijd bereid tot dé strijd. Goed voor een bokser. Kaiser, uitkomend in de vlieggewichtklasse, mocht het Vaterlant vertegenwoordigen op de Olympische Spelen van Berlijn. Waar hij zich door de voorrondes heen vocht. Ten koste van Guillermo Lopez uit Chili, Fidel Tricánico uit Uruguay, Alfredo Carlomagno uit Argentinië. Dan is het 15 augustus 1936. Een uitverkochte Deutschlandhalle met twintigduizend toeschouwers. Willi Kaiser, vierentwintig jaar, jongen afkomstig uit Rijnland-Westfalen, in de finale tegen de Italiaan Gavino Matta. De laatste kreeg er flink van langs. Willi was in vorm. En Matta vol met trucjes. De laatste, twee pijnlijk dichtgeslagen ogen, verdedigde zich steeds té laag en sloeg daarbij zijn tegenstander regelmatig onder de gordel. Voor de kleine Kaiser maakte dat geen reet uit. Hij won toch, en liet zich als eerste Duitser een gouden medaille bij het boksen omhangen.
Je wordt als bokser afgevaardigd naar de Olympische Spelen van Mexico 1968. Het kledingpakket zit in je koffer. Je bent in bloedvorm. Je hebt kans op een medaille. Samen met de Olympische ploeg reis je af. Om twee dagen voor de opening te vernemen dat je niet mee mag doen. Dat over kwam Henko Baars. In zijn stamkroeg hartje Jordaan vertelt de vroegere bokser zijn verhaal.
Waarom nooit prof?
Bij terugkomst nam Baars contact op met de afdeling neurologie van wat nu het Leids Universitair Medisch Centrum is. Na een EEG én meerdere hersenonderzoeken kon men geen afwijkingen vinden. Baars werd goed gekeurd.
Meer dan vijftig jaar stond Theo Baars in de boksring, als speler én als trainer. Als één van de eerste boksers van Surinaamse afkomst werd hij in 1958 nationaal kampioen.
Ook in het Parijs van 1960. Tegenstander Maurice Auzel. Zoals De Telegraaf schreef was het een partij op heel hoog niveau, met twee stylisten die het vak ‘tot in de puntjes verstonden’. In het gevecht over tien ronden van drie minuten verloor Baars nipt op punten.
De voormalige champ van Surinaamse komaf, bracht als trainer zijn kennis én techniek over aan jonge aankomende boksers. Waarbij de liefde voor ‘het spelletje’ hem parten speelde. Op de club wilde hij met iedereen de ring in. Voor een gepensioneerde bokser niet goed. Slecht voor het hoofd.
Sparren met pa
Wist hij veel. Ja, hoe je een glas bier kunt tappen. En dat je een neut tot de rand vult. Maar dat notabene in zijn eigen nering pure boksgeschiedenis aan de muur hangt, was hem ontgaan. De barman van het Haarlemsch Koffiehuis, gevestigd aan de Prins Hendrikkade, kon alleen vertellen dat de parafernalia minstens een halve eeuw zijn kroeg sieren. Goed verstopt, half achter een gordijn, bevinden zich ingelijst een bokstrainersdiploma van Dick Groothuis, en een fotocollage van zijn vuistvechters. Het zijn de laatste relikwieën van een groots verleden, want de boksgeschiedenis van de Amsterdamse Nieuwmarktbuurt: ooit kraamkamer van tientallen kampioenen.
Jongens als Joop Kruis, de broers Van der Velde, Bas Duivenbode, Sjoerd Tuininga, Jan Hupke, Henko Baars, Harco Kokmeier, Moos Linneman en Wim Snoek, zomaar wat kampioenen, maakte dat geen reet uit. Bij de boksscholen van Losekoot, Ter Meulen én Groothuis werd de techniek er letterlijk ingestampt. Misschien dáárom wel de rede dat de beste pugilisten van het land daar vandaan kwamen? Of had dat soms iets te maken met de kwaliteiten van de trainers?
Van Losekoot is weinig bekend. Wél van de illustere Dick Groothuis. De boksschool van ‘Ome Dick’. Residerend op een zolder, vierhoog in een eeuwenoud pand naast het politiebureau Warmoesstraat. Legendarische trainer. In een enkele buurkroeg zingen de anekdotes over hem nóg rond. Je kon mocht als bokser een gietijzeren reputatie hebben, maar als je tijdens de training naar het toilet moest, werd eerst toestemming aan Groothuis gevraagd. Groothuis, altijd vergezeld van een grote zware bouvier, Tarzan genaamd. 

