Grutter

In de zomer van 1903 lacht het leven hem nog toe. Iedere week valt er wel ergens een goed contract te verzilveren. Alfred Görnemann een kruidenierszoon uit Berlijn wint twaalf koersen, en wordt zeven keer tweede. Tijdens het wereldkampioenschap stayeren gehouden in Kopenhagen, bevestigd hij dat z’n prestaties geen uitschieters zijn. Achter wereldkampioen Piet Dickentman, raast het ventje naar de derde plaats. Voor Alfred rinkelt de geldlade. In het rijtje grootverdieners dat bestaat uit veertig topstayers, staat hij tweede met ruim twaalfduizend goudmark. Een kapitaal dat de Görnemann senior, in zijn grutterszaak, nooit bijeen kan schrapen.

Dan is het elf oktober 1903. Alfred is moe, het seizoen is lang, en koersen achter zo’n zware motor, zijn slopend en zwaar. Maar één koers in Dresden. Nog één keer vlammen. De Honderd Kilometer van Dresden is halverwege. Alfred Görnemann, op de tweede plaats, vuurt gangmaker Willy Wolf aan nog harder te gaan. Zover komt het niet. Op de vochtige baan slipt het achterwiel van de motor weg.

Alfred Görnemann, met verse wonden van eerdere valpartijen, botst tegen de zijkant van de motor, en slaat vervolgens over zijn stuur. Met een gebroken nek én verbrijzelde schedel wordt de kruidenierszoon naar het ziekenhuis afgevoerd. Alfred Görnemann, 26 jaar, sterft enkele uren later.

Bron: Album der Radwelt jaargangen 1902, 1903.

Himmel

Het fotoarchief van deze blog, zit vol met unieke stayersfoto’s, gemaakt tijdens de belle epoque.  Foto’s, –  nooit gepubliceerd,  –  waar niet altijd een ‘verhaal’ aan vast zit, maar té mooi om de bezoekers niet te onthouden.  Zoals onderstaande.

Een ééncilinder gangmaakmotortje, dat hooguit de snelheid van vijftig kilometer wist aan te tikken.  Een onschuldig en schattig aandoend tafereeltje. Wat vervolmaakt wordt door die jongen op dat fietsje, want Arthur Stellbrink, een rakker afkomstig uit de krochten van de Duitse wielerbanen.

Wat die Stellbrink achter dat motortje deed? Trainen op souplesse? Gott im himmel zal het zeggen. Zo rond 1905, koerste Arthur al achter een loodzware gangmaakmotor.  Een licht gangmaakmotortje, waar het begrip veiligheid ver te zoeken is. Om de renner die fijne zuiging te geven, zit de gangmaker ver achter het achterwiel. Om te voorkomen dat het voorwiel, begint te zweven, is boven op de benzinetank een blok ijzer dan wel lood geplaatst, waarbij het te hopen is, dat dat niet losschiet.

En dat bloedlinke fietsje, waarbij Stellbrinks hele gewicht op dat fragiele stuurtje steunt. Dat deze regelmatig afbreekt wordt beschreven in de toenmalige sportbladen, verslagen die lezen als een horrorverhaal. Een wonder dat die jongen van Stellbrink het allemaal overleeft had.

Stellbrink, dertien jaar actief achter zware motoren. Won meer dan honderdachtentwintig koersen en schreef daarbij zo’n kwart miljoen goudmark op zijn bankrekening. 1908 Was zijn beste jaar, waarin hij dertig koersen won, waaronder het prestigieuze Europees kampioenschap, én de Grote Prijs van Duitsland. Voor een wereldtitel was hij een maatje te klein.

Arthur Stellbrink, de bloederige Duitse wielerbanen overleeft, krijgt evengoed z’n portie leed. Tijdens bombardementen op Berlijn in 1943, wordt Arthur Stellbrink zwaargewond. Invalide geraakt, sterft de voormalige stayer op kerstavond 1956, in de armen van z’n vrouw.

Fokker

De lichtinval, maakt de foto tot kunst. Een foto waarop de hoofdpersoon het licht zelve is, waarbij de overige entourage in het schemer, wortel staat te schieten. De fotograaf in kwestie, had zich daarbij overtroffen. Enfin, iedere blinde kip pikt z’n graantje mee.  De man telde sowieso z’n zegeningen, dat hij op de Treptowwielerbaan in Berlijn, de huisfotograaf was. Treptow, een als levensgevaarlijk bekendstaande wielerpiste, waar de onderwerpen voor het oprapen lagen.  Soms letterlijk, als er weer een stayer als een plat geslagen vlieg van de baan werd geschraapt. Op die ene bewuste dag, géén bloedspatten op z’n statief, maar Bruno Demke voor de lens.

Demke, de winnaar van de Grote Prijs van Berlijn.  Geen schokkende overwinning, hooguit goed voor een artikel in de Berlijnse Zeitungs. Een foto, die ook een aardig beeld geeft van de  Duitse samenleving, van vóór de Eerste Wereldoorlog. Een samenleving die zich collectief aan het warmlopen was, voor een oorlog, en wat nog meer moest komen. Behalve de mooie lichtval, ademt de de hele foto een sfeer van Pruisisch militarisme, waarbij Teutoonse koppen, met een blik van, ‘wachten jullie maar af’, je aanstaren. Een foto waar het spreekwoord van Jacob Cats, een diepere betekenis krijgt:  (‘Wanneer een mof is arm en kaal, dan spreekt hij bescheiden taal. Maar komt hij tot een hogere staat, dan doet hij God en mens kwaad’.) Die ouwe Cats toch…

Terug naar de winnaar op de plaat, want Bruno Demke, een redelijk stayer afkomstig uit de krochten van Berlijn. Demke, vanaf 1906 tot 1914 winnaar van zesentachtig koersen, goed voor  tweehonderdduizend goudmark. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, was de Berlijnse rolrijder er als de kippen bij, om zich  als piloot bij de Fliegertruppe des Kaiserreich aan te melden. Waarbij hij z’n plekje in het Walhalla veilig stelde, door het IJzeren Kruis eerste klas te verdienen. De man vloog met zijn in brand geschoten vliegtuig, meer dan veertig kilometer over de Engelse linies.
Als zwaargewonde oorlogsheld, werd Demke naar de heimat getransporteerd. Herstelt, steeg hij op  24 augustus 1916 op van  het vliegveld van Döberitz ergens in de buurt van Berlijn.

Tien minuten later, hoog in de lucht, stokte de motor van z’n rode dubbeldeks Fokker. Vliegtuig en piloot sloegen even later te pletter.

Bron: Sport-Album der Radwelts, jaargangen 1906 tot en met 1914. Kriegs-Album der Radwelt jaargang 1916.

Taai hondenleer

Hoeveel marathons hij had gelopen? Hou het maar ergens tussen de twee- en driehonderd, antwoord Simon Pols onverschillig. Voor Pols is hardlopen een manier van leven. Een leven waarvan hij een flinke hap had genomen. Inmiddels zeventig jaar oud, draaft de man nog regelmatig langs s’ herenwegen.  Pols is namelijk der dagen nog láng niet zat, laat staan de marathon. Zijn huidige finishtijd op de marathon is om te huilen, vertelt hij met veel gevoel voor understatement: wat natuurlijk onzin is.  Want om op de leeftijd van negenenzestig jaar, de marathon van Amsterdam te beëindigen in een tijd van net boven de vier uur, kan geriatrisch Nederland een voorbeeld aan nemen.

De tragiek van oude sporters zijn hun verhalen, over hoe het óóit was. Verhalen waarbij het oeroude Indiaanse spreekwoord dat, ‘hoe ouder hij wordt, hoe sneller hij was’, in acht moet worden genomen. Bij Pols niet. Zijn story’s over z’n hardloopcarrière, horen thuis in het betere horrorgenre.  Zoals zijn deelname aan de Spartathlon, een monsterlijke ren over tweehonderdveertig kilometer, in één ruk af te leggen.

De Spartathlon gehouden tussen Athene en Sparta, waar de grenzen van het fysieke vermogen ruimschoots wordt gepasseerd. Een race die zich afspeelt in de twilightzone, met meer dan zeventig procent uitvallers. Pols haalde de finish. Met trainingsweken van meer dan tweehonderd kilometer, stond hij aan de voet van de Acropolis waar de start plaats vond. Na het startschol belandde Pols in ‘n apocalyptische wereld, waar de poorten van de hel wagenwijd open stonden.    

Want na honderdzestig kilometer rennen, doemde de Sangiapas op, een berg van duizend meter hoogte, die in het pikkedonker genomen moest worden. Een weg was er niet, wél onverharde karrensporen, met klauterpartijen over gigantische rotsen, en langs gapende afgronden. Huiveringwekkend en levensgevaarlijk. Om vervolgens dravend, de vlakte van de Peleoponesus over te steken, met een brandende zon op z’n kop. Pols had inmiddels twee lange, en slopende dagen in de zon gerend:  afstanden die de grenzen van het verstandelijke vermogen vér voorbij gaan. Simon Pols, een bescheiden mens, taai als oud hondenleer, haalde in een tijd van zesendertig uur de finish in Sparta.

En dan volgende week zondag, de marathon van Amsterdam. Waar Simon Pols voor de zevenendertigste (37!!) keer aan mee doet. Voor die ouwe Pols een blokkie om…

Kongsi

Ontgoocheling en verbijstering, spat van de foto af. Emoties, veroorzaakt door verraad en bedrog. Zo’n verraad, waar Judas van kon leren, en gepleegd tijdens het wereldkampioenschap, gehouden in het Olympisch Stadion van 1967. De mondiale race, voor amateurs, waar Dries Helsloot als geboren Amsterdammer, dé grote favoriet was. Een illusie die voor Dries uiteen spatte, met dank aan de  gangmakers. Tsja, wat had Helsloot anders verwacht? Dat weet je, als je als renner je ziel verkoopt aan de duivel, gestoken in een leder motorpak. Kortom welkom, in die door- en door verrotte en corrupte stayerij, zoals het ooit was.  

Een wereldje waar niets was, wat het leek. En waar de topvorm van een renner, er niet toe deed.  Een milieu waar de inhoud van een portemonnee, bepalend was voor de einduitslag. Een omgeving  waar alles te koop was. Zelfs een wereldtitel. En die was niet voor Helsloot bestemd. Dries kon nog zo in een topvorm verkeren, maar de heren gangmakers beslisten ‘het spel’, een eufemistische benaming voor bedrog.

De  toenmalige gangmakers, een kongsi volgens de allerbeste maffiatradities. De verhalen dáárover zingen nog in het rond. Ongetwijfeld roepen de gewezen stayers, – die ooit met deze gangmakers reden, – nu om het hardst, dat zij nóóit getuigen waren van deze praktijken. Logisch! Onbewust maakten ze deel uit van het complot. Mede door alle malversaties, werd het stayeren door de UCI van de wereldkampioenschappen verbannen. Wat bijna het doodvonnis van de sport betekende.

En wat die Helsloot betreft, helemaal met lege handen stond hij niet na afloop. Op het erepodium bungelde er een bronzen medaille om z’n nek. Een prijs voor de kat z’n derde oog…

Keukentafel

Filip Speybrouck

Tijdrijders! Kerels met een latent erotische relatie, tot de stopwatch. Mystieken eenzaten, de lonely wolves van het peloton. Types die tijdens de Middeleeuwen tientallen jaren, eenzaam en verlaten in een vochtige grot huisde, op zoek naar de diepere betekenis van het goddelijke woord. Of beter gezegd, naar zich zelf. Een garantie om door het Vaticaan, tot heilige uitgeroepen te worden. En nét als je denkt dat je de zielenroersel van een tijdrijder begrijpt, is daar ook nog eens de recordman, de overtreffende trap van bezetenheid, want neurotisch op zoek naar erkenning, in de vorm van één of ander nietszeggend record.

De recordman, met maar één heilige missie: zijn plekje veilig te stellen in het Guines Book of Records, dé bestseller van het gekkenhuis. Ik ken ze persoonlijk, de jongens van de chrono. En eerlijk is eerlijk, stuk voor stuk aardige, sympathieke kerels, die blijven fascineren. Want de opofferingen waartoe ze bereid zijn, gaan de grenzen van de fantasie vér voorbij, waarbij niets te gek is.

Zoals die ene recordrakker, een dwangmatige jachtrijder ‘op leeftijd’, die, als voorbereiding op een recordaanval, wekenlang de nachten door bracht in een zelf geknutselde hogedruktent, gemaakt onder z’n keukentafel en dicht gemaakt met plastic. Of één van de bijbehorende trainingskampen, hoog in de Zuid-Amerikaanse Andes. Waar met een rugzak vol keien, – op meer dan tweeduizend meter hoogte, én in een vliegende sneeuwstorm, –  tegen bergen op werd gerend. De foto’s dáárvan, behoren inmiddels tot dé klassiekers op horrorsportgebied. Van zulke verhalen, mogen ze mij wakker voor maken, maar dat terzijde.

Ach, het zijn niet alleen de Obree’s de Tiemen Groens en de Roger Riviere’s, om een paar excentrieke adepten van de stopwatch te benoemen. Sinds kort heeft zich een nieuwe ster gemeld aan  het hardrijfront, ene Filip Speybrouck een zesenveertigjarige Vlaming. Op de magische wonderpiste van Mexico-Stad, raasde Filip onlangs, naar een werelduurrecord van 50.732 kilometer. Een prestatie die niet genoeg te roemen valt.  Aan Filip’s voorbereidingen, moeten we maar niet denken. Die valt  ongetwijfeld te rangschikken, in het betere horrorsegment.

En voor de sceptici onder ons: Filip was dus ruim een kilometer sneller, dan het legendarische record van Eddy Merckx uit 1972. Ik bedoel maar…

‘Veertig jaar vóór de tralies’

Daarin vertelt Richard van Asdonck vol vuur over zijn jeugd, zijn liefde voor de vechtsport en zijn spannende en vooral zeer inspannende ‘dubbelleven’ in de gevangenis. Dit najaar is het veertig jaar geleden dat hij met dit ‘dubbelleven’ startte: sportles geven aan gedetineerden, maar tegelijkertijd ook het personeel fysiek weerbaarder maken. Als geen ander wist hij om te gaan met criminelen in moeilijke situaties. Zo maakt hij een gijzeling mee en een serie ontsnappingen, en moest hij met de regelmaat van de klok met collega’s agressieve gedetineerden overbrengen naar de isoleercel. Conflicten loste hij het liefst op zonder geweld, als meester van de zelfbeheersing.

Van Asdoncks imposante loopbaan voor Justitie, begon in 1981 in de Bijlmerbajes in Amsterdam, vervolgens werkte hij in de Koepel in Haarlem, aan het Wolvenplein in Utrecht, in de Penitentiaire Inrichting Nieuwegein en in de vrouwengevangenis in Nieuwersluis. In zijn justitiële carrière maakte hij een leger Beruchte Nederlanders mee zoals Heer Olivier, kluiskraker Aage M., Geurt Roos, vader en zoon Greg en Jesse Remmers en de latere kroongetuige Peter la Serpe. Hij kan er smakelijk over vertellen.

Zijn ervaringen zijn zeer waardevol voor justitie. Jarenlang heeft hij die verwerkt in trainingen hoe je conflictsituaties met agressieve gedetineerden kunt voorkomen. Richard van Asdonck is een Stille Kracht. Die omschrijving verwijst naar zijn Indische achtergrond, maar ook naar zijn ‘wapen’: krav maga en andere verdedigingstechnieken. Want van Asdonck is ook al ruim vijftig jaar actief in de vechtsportwereld. Hij begon op zijn 16e met karate en stapte al snel over op kickboksen. Hij bekwaamde zich in de decennia daarna in jiu jitsu, nunchaku en savate om zich te specialiseren in krav maga.

Formaat: 15 x 23 cm, paperback Omvang: ca. 288 pagina’s, incl. fotokatern ISBN: 97890 8975 964 1 Prijs: € 21,99.

Chiquita

v.l.n.r. Paul Guignard, George Sèrés, en Jan Olieslagers.

De belangrijkste personen? De bobo’s natuurlijk, een publiciteitsgeil mensensoort, dat van alle tijden is.  Op de Antwerpse Zurenborgbaan was dat niet anders. De Zurenborgbaan, vierhonderd meter lengte, waar stayers lekker hard konden rossen, waarbij de rol roodgloeiend stond. Ook op die zondag ergens in mei 1905, met een stayerskoers op het programma. Maar eerst poseren voor de fotograaf van dienst. Voor de aanwezige bobo’s hét sein, om schaamteloos strak in de lens van de camera te loeren.

Tsja, bobo’s waar schrijver dezes, tijdens diens zéér bescheiden wielercarrière, ook mee te maken had. Dat waren rancuneuze sujetten, gehuld in een blauwe blazer mét KNWU-embleem op de borst. Zoals Bram K. met z’n handlanger Jan S., een bij de renners berucht koppel, met sadistische trekjes. Vooral die Jan S. een klein kogelrond kereltje, wiens machtswellust geen grenzen kende. Ooit werd deze blogger uit een criterium  gehaald, wegens het ongeoorloofd dragen van een reclame-uiting. Een gênante vertoning, wat gepaard ging met het omroepen van je naam. Het vergrijp? Een minuscuul reclamestickertje, van het bananenmarkt Chiquita opgeplakt op z’n helm. De vernedering was dan nog niet voorbij. Als renner diende je dan te vervoegen, bij de zogenaamde jurywagen. Waar die Jan S., met een blik vol walging op je neerkeek. Jan S. valse oogjes, diep weg gezonken in vette, gelige oogkassen, genoot daar duidelijk van.  

Enfin, deze column gaat over de prachtige foto, gemaakt op de Zurenborgbaan waar renners Paul Guignard, George Sèrés én lokale favoriet Jan Olieslagers, duidelijk misprijzend het tafereeltje bekeken. En wat de uitslag van die koers was? Onbekend. Wat wél bekend is, dat gangmaker Devilly, –  op de foto Guignard vasthoudend – in het Parijs van 1919, onvoorzichtig de weg overstak. Een buitenkansje dat die ene Parijse taxichauffeur, zich niet liet ontnemen. Op de koude kasseien van een Parijse straat blies Devilly, zijn laatste adem uit.

De kras van Dries

Dries Helsloot met gangmaker Frits Wiersma.

Na een opwarmertje in 1965, brak stayer Dries Helsloot een jaar later door. Gegangmaakt door de bejaarde Frits Wiersma, werd de nationale titel gepakt. Met opkomende ster Piet de Wit op één ronde. Dries Helsloot, tjokvol moraal ging naar de mondiale titelstrijd gehouden in Frankfurt. En kwam daar terecht in een slangenkuil. Het intrigebal werd geopend door bondscoach Zwartepoorte. Die verordonneerde dat De Wit wereldkampioen moest worden. Helsloot, zelf aspiraties, ging in luid protest. Ouwe Frits zweeg. Het complot was een feit. Wiersma hield op cruciale momenten, tégen de zin van zijn renner, het gas dicht. Helsloot werd in het pak genaaid zoals hij ooit tegen deze blog vertelde.  

Ook even vertellen over het wereldkampioenschap gehouden in 1967. Waar het volgens Helsloot ook niet helemaal okselfris aan toe ging. Evengoed stond Dries als derde op het erepodium.
En dan is er de wereldtitelstrijd in het Rome van 1968. Een prachtig verhaal over bedrog, en intriges, met als decor het Velodromo Olimpice. Volgens Helsloot een wielerpiste ‘zo gevaarlijk als de pest’. Paar weken eerder was daar een Italiaanse stayer tijdens een koers bijna doodgevallen.  Om de snelheid er uit te halen, besloot de UCI de meedraaiende rol achter de motor op zeventig centimeter te zetten. Verder kon het niet. Het loste niets op. Voor stayerskoersen, bleef de wielerbaan  een voorportaal van het moratorium.  De combinatie Helsloot/Wiersma had één keer op het Velodromo getraind, wat Frits Wiersma toen 74 jaar, opééns deed beseffen dat hij nog véél langer wilde genieten van zijn AOW.

‘s Nachts, zonder iets te zeggen, vertrok hij heimelijk naar huis. Helsloot, werd vervolgens overgeleverd aan  de Belgische gangmaker Meuleman. En laat die laatste nou nét de trainer van de Italiaanse stayersselectie zijn. Op een deskundige manier, waar alleen gangmakers het patent op hebben, werd de Amsterdammer geëlimineerd. Dries Helsloot, geen verbitterd mens, kon na zijn carrière daar hartelijk om lachen. Ondanks alle intriges, had hij een mooie tijd gehad.

Afgelopen april, vertrok Amsterdammer Dries Helsloot, die als ‘kleine’ stayer tóch zijn kras in de stayersgeschiedenis kerfde, naar de Grote Stayershemel. Dries werd 85 jaar.

Reageerbuizen

Opeens was  daar die foto van Elmer Collins. Aangetroffen op  een boekenveiling, en waar Stuyfssportverhalen direct een bod op deed. Leuk en aardig, maar aan ‘n foto moet wél een verhaal vast zitten, anders is het maar een nietszeggend plaatje. En dat verhaal is bekend bij deze blog, want opgediept uit zijn archief.  

Elmer dus, vóór de Eerste Wereldoorlog een jonge ambitieuze stayer, afkomstig uit het Amerikaanse Boston. Dat Collins een brandende eerzucht had, was zeker. Elmer had namelijk het plan opgevat, om de beste stayer uit de geschiedenis van Boston te worden, voor zover dat waard was. Daarvoor diende wél eerst met stadsgenoot en collega stayer, Hugh McLaf gerekened te worden. En daar zat nou net de kneep. Althans voor die McLean.

Dat zat zo: Mc Lean een door de wol geverfde renner, die op de Europese wielerbanen zijn kunsten had vertoond. Met drie overwinningen en een handvol ereplaatsen, behaald op de van bloed doordrengte Duitse wielerbanen, was Mc Lean terug gekomen in z’n thuisstad Boston waar hij aankondigde, per direct te stoppen met het bloedlinke stayeren. Het was mooi geweest.

Hugh McLean

McLean een afgestudeerde chemicus, hoopte zijn dagen door te brengen  in z’n laboratorium, waar aan de muur het diploma hing, behorend bij zijn Amerikaanse stayerstitel van 1905. En dan gebeurd er voor McLean iets verontrustend. Tussen de glazen kolven en reageerbuizen, leest Hugh in de Boston Herald een stukje tekst, dat de rest van zijn leven definitief op zijn kop zet. In een één koloms berichtje daagt de jonge  Collins, hem Hugh McLean, uit tot een tweestrijd wie zich de beste stayer van Boston en omstreken mag noemen. 

Dat moest je nou niet doen bij iemand als Hugh McLean, die onmiddellijk de training hervatte. Enfin, Hugh 28 jaar, zal nooit meer zijn laboratorium terugzien. Op 4 september 1909, trainend op de baan van Boston kwam hij ten val en stierf ter plekke. Of Elmer Collins de rest van z’n leven veel last van zijn geweten had, is niet meer na te gaan. Wél dat hij, in 1982, op vijfennegentigjarige zijn laatste adem uitblies.

Bron: Onder meer Album der Radwelt jaargangen 1905 tot en met 1909.

error: Inhoud is beschermd!