Goor

Wie van de twee knots was? Die vader natuurlijk, en niet z’n zoon! De laatste kon je niets kwalijk nemen.  Jongens van zeventien jaar weten niet beter, die willen zich bewijzen. En voor wie? Ja voor wie eigenlijk… Waarschijnlijk de meiden. Ook Ivar Goor, een  talentvol wegrennertje. Ivar, afkomstig uit Wallonië besloot stayer te worden. Een plan die zijn vader direct had moeten afschieten. De oude Goor bleef in gebreke. Erger, die idioot schafte zich een motor aan, en werd gangmaker van zijn zoon.

Pa en zoon Goor, maakte in 1903 hun opwachting, op de toen al als levensgevaarlijk bekendstaande Duitse stayersbanen. Een debuut waar de Goor’s geen gras over lieten groeien. Via de b- en a-klasse – onderafdelingen van het Duitse stayeren, – waar zich ruige wildwest taferelen afspeelden, promoveerden pa en zoon in 1904, naar de extra-klasse, de premier league van het Duitse wielerbanen, waar het grote geld viel te verdienen.

De Goors fungeerde niet als programmaopvulling, maar waren ook geen hemelbestormers. In de door Radwelt pijnlijk nauwkeurig bijgehouden jaargangen, kom je ze in de uitslagenlijsten regelmatig tegen, maar niet als grootverdieners. In 1904, en het jaar daarop, werden drie koersen gewonnen. Een warmloper voor 1906, het jaar dat het duo hoopte los te gaan. Met zes overwinningen is het dan mei, als de Grosser Preis von Magdenburg, een stayerskoers over honderd kilometer, op de rol staat. Met de Goortjes op de aanplakbiljetten, en verreden op de bloedlinke lokale wielerpiste, waar twee jaar eerder de Franse stayer Dangla, een dodelijke val maakte. Enfin, je kon er op wachten. Halfweg koers trad het horrorscenario in werking, waar moeder Goor nachten van wakker lag. De ouwe Goor maakte een stuurfout, en komt met razende snelheid ten val, waarbij de zoon wonderlijk aan ontsnapt. Stayer Gustaaf Freudenberg 26 jaar, de crash niet ontwijkend, vertrok ter plekke richting hemel.

‘En de ouwe Goor’, hoor ik jullie roepen! Herstellende van diverse botbreuken, werd deze een jaar later weer gesignaleerd op de wielerbanen. Ivar Goor, afgestompt voor het gevaar, won tot 1914 zevenentwintig koersen, waarmee hij ruim negenennegentigduizend goudmark verdiende. Dan gebeurd er iets opmerkelijks. Ivar Goor tijdens de Eerste Wereldoorlog niet actief, maakt in 1918 een carrièredraai. Hij verruilde zijn stayersfiets in voor een racemotor, en schrijft daarmee geschiedenis. Goor, twee keer Europees kampioen op een Benelli 175 cc, won in 1933 de TT van Assen.

Bron: Album der Radwelt jaargangen 1903 tot en met 1914, Sport in Beeld jaargang 1933.

Berenkuil

De overeenkomsten zijn er zeker.  Twee mooie charismatische  jongens. Vedettes van de wielersport. En daar hield meteen de vergelijking op. Waar Tom Dumolin, met een knieblessure zich voor maanden ziek meldde, daar ging Thaddy Robl, zwaar gewond,  ijzerenheinig  door. Thaddy,   afkomstig uit München, waar een pot schuimende Franciscanerbier nooit ver weg is, en waar de borsten van de kelnerinnen, als extra verrassing,  zomaar uit hun laag uitgesneden dirndljurk kunnen ontsnappen. Robl, tweevoudig wereldkampioen stayeren achter zware motoren,  – een sport die zich voornamelijk, afspeelde op de Boulevard der Waanzin, –  aan de start van het Gouden Wiel van Maagdenburg: tegenstanders, Emile Bouhours en Alfred Gornemann.
Het Gouden Wiel, een simpele stayerskoers over vijfenzeventig kilometer,  gehouden op eenendertig mei 1903, voor een uitverkochte wielerstadion, waar tijdens de race de magen van de Maagdenburgers ongetwijfeld even bij omdraaiden.  
Robl,  ijlend achter de loodzware motortandem,  met tachtig kilometer per uur, raakte met z’n voorwiel héél even de zijkant van de motor aan. Om een seconde later over het cement van de baan te stuiteren. De man kende zijn verantwoording. Meldde zich niet ziek. Besefte  dat hij als wereldkampioen, dé publiekstrekker was:  met in zijn achterhoofd het vorstelijke startgeld van zo’n duizend goudmark. Alleen dáárom stond Thaddy, elf dagen later, bepleisterd en gezwachteld, aan het vertrek van de Grote Prijs van Mainz, een koers over zestig kilometer. Voor de aanwezige fotograaf van dienst, een man met een latent gevoel voor sensatie, hét moment om z’n onsterfelijke foto te maken. Robl,  uiterlijk, alsof hij zojuist uit een berenkuil, vol grizzly’s, was ontsnapt,  omringt door snorrenmannen,   gestart door z’n manager. Een man die duidelijk het zijne er van denkt.
Met zo’n deplorabel lijf topsport bedrijven is malligheid. Daarom is het juist zó leuk dat hij evengoed de Grote Prijs Mainz won. Tweede werd – daar is ‘ie weer –  Alfred Gornemann, een kruidenierszoon afkomstig uit Berlijn. Ach gossie, die Alfred,  een schlemiel van zesentwintig jaar, die  vier maanden later,  tijdens de Grote Prijs van Dresden, dodelijk verongelukte. 

Bron: Radwelt jaargang 1903.

Op de affiches Hein, altijd fijn.

Die éne godvergeten dag in augustus 1926. De dag waarop   Heinrich ter hemel trok. In Hein’s eigen stijl.  Heinrich Wronker, gangmaker én adrenalinerukker, in die volgorde, sinds 1908 actief op de wielerbanen waar hij     een zekere reputatie had opgebouwd.  Heinrich op de affiches? Garantie voor reuring. Ook op de Amsterdamse wielerbaan Zeeburg. Zoals in juni 1915. Stayerstweekamp tussen de Belg Leon Vanderstuyft en lokale favoriet Jan van Gendt. De laatste gaf zijn tegenstander tijdens de race, een muilpeer. Vanderstuyft ´getrokken´ door Heinrich, maakte een doodsmakkerd. Bij  Hein sloegen de stoppen door.  Op zijn zware Brennabormotor werd jacht gemaakt op Van Gendt. Die hij tot twee keer toe van de fiets probeert te rijden. De aanwezige sportverslaggever van de Telegraaf wist daar wel raad mee. Een dag later werd het  incident met veel smaak opgediend. Waarbij volgens de allerbeste Telegraafmores de Vlaming Vanderstuyft de schuld kreeg.
Heinrich Wronker, afkomstig uit Keulen, maakte in 1914 Cor Blekemolen wereldkampioen. Maar was nét niet goed genoeg voor de top. Van de Keulenaar,  voornamelijk actief met renners uit de B-klasse, is maar één foto bekend:  samen met renner Walter Ebert. De laatste een treurige kerel waarvan de tegenslag aan zijn kont was vastgeplakt, koerste meer dan twintig jaar achter de motor. Misschien daarom dat de man het niet zó nauw nam met het begrip ‘veiligheid’. Als  oorlogsveteraan vechtend aan het Russische front, had Ebert wel ergere dingen  meegemaakt. ´Het kan wel´, moet hij daarom gedacht hebben. Nadat Walter in de onderste balhoofdlug van zijn stayersfiets een breuk ontdekte, soldeerde hij dat zelf. Het kon dus niét. Enkele dagen later het Gouden Wiel van Maagdenburg, gehouden op 1 juni 1924. Stayerskoers over drie manches. Waar Walter, tijdens tweede manche, boven het motorgeraas uit een rare ´krakkk´ hoorde. Met een gebroken frame waarvan het soldeer nog warm was, sloeg hij sloeg twee keer over de kop.
Walter 41 jaar, die voor zijn Kaiser drie jaar met zijn poten in het ijswater van de loopgraven stond en de luizen van zijn lijf moest schrapen, stierf twee dagen later. Bij lijkschouwing oogde zijn schedel als een jigsawpuzzel: van die details dus.
In de Grote Stayershemel werd er ongetwijfeld op schouders geklopt.  Want twee jaar later, augustus 1926 op de Keulse wielerbaan. Race tussen gangmakers onderling. Altijd leuk pauzenummer. Heinrich Wronker zorgde voor de broodnodige sensatie.  De Keulse gangmaker kon nog maar nét een gevallen collega ontwijken. En vloog daarbij de tribunes in,  waar hij tussen de houten banken de geest gaf.

Foto 1:  Heinrich Wronker met Walter Eberts. Foto 2: de val van Eberts in de Kleine Herftsprijs van Essen 11 september 1910.

Bron: Radwelt  jaargang 1910, 1914, 1924. Illustrierter Radrenn-Sport jaargang 1926.

error: Inhoud is beschermd!