Paula

Op alle van hem bekende foto’s, kijkt een angstige, sombere man schichtig en depressief in de lens. Dat de man veel arbeidsvreugde had, valt dan ook te betwijfelen. Peter Günther, meer dan vijftien jaar profstayer. Won zo’n honderdvijftig koersen, waaronder het wereldkampioenschap in 1911. Günther verdiende met zijn sport een kwart miljoen goudmark. Daar stond wel iets tegenover. De man loerde regelmatig de dood in de ogen. En dat doet wat met de mens.

Dat gedonder begon al bij zijn debuut in op vijf juli 1903, gehouden op de wielerbaan van zijn thuisstad Keulen. In de derde ronde knalden twee motoren tegen elkaar. De aanstormende Peter, achter gangmaker Otto, kon het inferno niet ontwijken. Peter Günther voor dood van de wielerbaan geschraapt, verbleef vier maanden in het Krankenlager. Evengoed ging hij toch iets té lang door met zijn levensgevaarlijke sport. Het waarom? Vraag dat maar aan een psychiater. Enfin, Peter, ontsnapt aan de aandacht van Siegmund Freud de aartsvader van de psychoanalyse, stond op 7 oktober 1918 aan de start van de Grote Hooftprijs van Düsseldorf. Wat een grote macabere finale werd. In de negenenveertigste ronde, krijgt zijn motor pech. Peter Günther, vijfendertig jaar, maakt een fatale val, en sterft een dag later aan een schedelbreuk. Gunther werd begraven op het Sudfriedhof in Keulen. Een begraafplaats bezocht door Stuyfssportverhalen.

Op het Sudfriedhof in Keulen, was de Deutsche Gründlicheit vér te zoeken. De administratie op het kantoor, was van onthutsende eenvoud. Een tiental ordners en geen computer. Goddank was daar ene Claus, doodgraver van dienst. Een zwijgzame kale man in fluorescerend jack. ‘Ah, dem Radfahrer’, riep de delver op de vraag waar Günthers graf was. Vijf minuten later stond Stuyfssportverhalen aan de tombe van Peter Günther.

De herfst hing in de lucht. De geur van de dood is aanwezig.  Op de uitgestorven begraafplaats is alleen het zachte geschraap, van harkende tuinmannen te horen. Onder dennenbomen staat een bemoste, en iets gebutste sarcofaag. Het is de rustplaats van de wereldkampioen. Aan de voorkant een medaillon met de afbeelding van de ongelukkige stayer. Op de sarcofaag, een in steen uitgehakte stayershelm.

En dan is er ook nog gangmaker Werner Kruger (zie grote foto), waar Günther graag achter koerste. Kruger, een dikke struise man, voorzien van een  pronte kont, wat garantie gaf op een goede zuiging. Dikke Werner zoals zijn bijnaam luidde, kwam tijdens de Grote Prijs van Keulen, gehouden  in 1931 ten val. Met gebroken ribben, hersenschudding, én een doorboorde long werd Werner in de ambulance geschoven.  Met de woorden, ‘Nu moet ik sterven’, blies hij enige dagen later in de armen van zijn echtgenote Paula, de laatste adem uit. Werner Krüger, 53 jaar, was het zesenvijftigste dodelijke slachtoffer van de stayerssport.


Bron: Album der Radwelt jaargangen 1903 t/m 1918,  Illustrierter Radrenn-Sport, jaargang 1931.

Op de affiches Hein, altijd fijn.

Die éne godvergeten dag in augustus 1926. De dag waarop   Heinrich ter hemel trok. In Hein’s eigen stijl.  Heinrich Wronker, gangmaker én adrenalinerukker, in die volgorde, sinds 1908 actief op de wielerbanen waar hij     een zekere reputatie had opgebouwd.  Heinrich op de affiches? Garantie voor reuring. Ook op de Amsterdamse wielerbaan Zeeburg. Zoals in juni 1915. Stayerstweekamp tussen de Belg Leon Vanderstuyft en lokale favoriet Jan van Gendt. De laatste gaf zijn tegenstander tijdens de race, een muilpeer. Vanderstuyft ´getrokken´ door Heinrich, maakte een doodsmakkerd. Bij  Hein sloegen de stoppen door.  Op zijn zware Brennabormotor werd jacht gemaakt op Van Gendt. Die hij tot twee keer toe van de fiets probeert te rijden. De aanwezige sportverslaggever van de Telegraaf wist daar wel raad mee. Een dag later werd het  incident met veel smaak opgediend. Waarbij volgens de allerbeste Telegraafmores de Vlaming Vanderstuyft de schuld kreeg.
Heinrich Wronker, afkomstig uit Keulen, maakte in 1914 Cor Blekemolen wereldkampioen. Maar was nét niet goed genoeg voor de top. Van de Keulenaar,  voornamelijk actief met renners uit de B-klasse, is maar één foto bekend:  samen met renner Walter Ebert. De laatste een treurige kerel waarvan de tegenslag aan zijn kont was vastgeplakt, koerste meer dan twintig jaar achter de motor. Misschien daarom dat de man het niet zó nauw nam met het begrip ‘veiligheid’. Als  oorlogsveteraan vechtend aan het Russische front, had Ebert wel ergere dingen  meegemaakt. ´Het kan wel´, moet hij daarom gedacht hebben. Nadat Walter in de onderste balhoofdlug van zijn stayersfiets een breuk ontdekte, soldeerde hij dat zelf. Het kon dus niét. Enkele dagen later het Gouden Wiel van Maagdenburg, gehouden op 1 juni 1924. Stayerskoers over drie manches. Waar Walter, tijdens tweede manche, boven het motorgeraas uit een rare ´krakkk´ hoorde. Met een gebroken frame waarvan het soldeer nog warm was, sloeg hij sloeg twee keer over de kop.
Walter 41 jaar, die voor zijn Kaiser drie jaar met zijn poten in het ijswater van de loopgraven stond en de luizen van zijn lijf moest schrapen, stierf twee dagen later. Bij lijkschouwing oogde zijn schedel als een jigsawpuzzel: van die details dus.
In de Grote Stayershemel werd er ongetwijfeld op schouders geklopt.  Want twee jaar later, augustus 1926 op de Keulse wielerbaan. Race tussen gangmakers onderling. Altijd leuk pauzenummer. Heinrich Wronker zorgde voor de broodnodige sensatie.  De Keulse gangmaker kon nog maar nét een gevallen collega ontwijken. En vloog daarbij de tribunes in,  waar hij tussen de houten banken de geest gaf.

Foto 1:  Heinrich Wronker met Walter Eberts. Foto 2: de val van Eberts in de Kleine Herftsprijs van Essen 11 september 1910.

Bron: Radwelt  jaargang 1910, 1914, 1924. Illustrierter Radrenn-Sport jaargang 1926.

error: Inhoud is beschermd!
%d bloggers liken dit: