Aan de schoen herkent men den renner

Honderden gaatjes zitten erin. Alsof een paar schoten hagel erop afgevuurd zijn. De tekst is vaag geworden.  Bijna was het bord bij de vuilnis beland. Maar Stuyfssportverhalen heeft zich er over ontfermd. Het is reclame uit een lang vervlogen tijd met als doelgroep wielrenners. De tekst is gemaakt door een vakman. En die had er duidelijk zin in.  Enthousiast werd het blik met superlatieven opengetrokken.  De reclameschrijver had de grenzen van de verbeelding opgezocht. Om over zo iets lulligs als fietsschoentjes een tekstje te maken vereist namelijk het onmogelijke. 
De eerste regel hakt er direct goed in. ‘Aan de schoen kent men den renner’. Niet zijn fiets, noch de benen, laat staan de kop, maar het schoeisel…  Dan gaat hij helemaal los. De slagzin wordt gehanteerd als een slagbijl. ‘De kampioen der kampioenen zijn de Smits Boots’, ranselde hij uit zijn tikmachine.  ‘En die zijn licht, elegant en sterk.’ Om eraan toe te voegen dat ze alleen door de beste renners van Nederland worden gedragen. En dat waren Jacques van Egmond, Olympisch kampioen 1932, Jan Pijnenburg en Cor Wals: gereputeerde zesdaagserenners. De wonderschoenen waren alleen te verkrijgen bij de gebroeders Busstraan: constructeurs van de Rih-racefietsen. En daar gaat hij de fout in. De naam Bustraan wordt verkeerd gespeld. Eén ‘s’ te veel.
Het reclamebord, gemaakt midden jaren dertig, had jarenlang in het Olympisch Stadion gehangen. Nadat Cor Wals zich als vrijwilliger bij de Waffen-SS had aangemeld en zijn ‘Smits-Boots’ had  omgeruild voor een paar laarzen mét spijkers, werd het weggehaald. Sindsdien, en dat is meer dan zeventig jaar, verbleef het in de spelonken, achter het fietsatelier van Rih-Sport.
Smits Boots is opgeslokt door de geschiedenis.  Van Egmond, Pijnenburg en Wals zijn al decennia bij hun schepper. En Rih-Sport houdt eind mei, na meer dan negentig jaar, op te bestaan.  En het bord? Het bord, onder het stof en half opgevreten door de houtworm, heeft alles overleefd. Is een klein stukje sporthistorie geworden.

Slagersknecht maakte internationaal naam

Oersterk. Een schouderpartij als een Mechelse pronkkast. Tikkeltje Neanderthalertype. Kwam op dertienjarige leeftijd in dienst van een ‘vleeschhouwerij’ waar hij halve koeien in zijn eentje in de haak hing. Maar echt los ging Dirk van den Berg als slager op het Amsterdamse abattoir. Daar werd zijn kracht ontdekt.  Dirk sjouwde met kadavers  alsof het zakken gevuld met watjes betrof. Van den Berg ging zijn talent te gelde maken. 
Op een dag zag hij zichzelf terug als de ‘sterke man’ op kermissen, circussen en theaters. Dirk in zijn handsopje. Boven zijn hoofd zweefden loodzware halters. Gadegeslagen door boeren, burgers en buitenlui. Het is 1890 als de tweeëntwintigjarige Dirk van de Berg er achter kwam  dat je net zo makkelijk mensen kunt optillen. Dirk werd beroepsworstelaar. Bij zijn eerste wedstrijd in 1893 won de voormalige slager de derde plaats. Dirk, populair bij de massa, vertrok toch naar Duitsland. Voor een zak goudmarken lekker rollebollen in de ring.  Van den Berg won in iedere Duitse stad. Van een toenmalige bekende theaterdirecteur kreeg Van den Berg een massief gouden gordel.
Maar Dirks naam zong door heel Duitsland nadat hij de onoverwinnelijke Turk Kara Achmed van Jetje gaf. Dirk van de Berg, hard trainend, zijn lijf goed verzorgend, was ongetwijfeld weggesukkeld in de geschiedenis als ene Jan Mulder niet op zijn pad gekomen was. Jan was de machinist van de ‘quint Mulder’, een vijfmanstandem. Rond 1895 waanzinnig populair onderdeel op de Europese wielerbanen. Spektakel met vijf kerels op een fiets: niet in de laatste plaats door de verschrikkelijke ongelukken. Jan zag Dirk bezig in zijn ‘ijzerwinkel’ van halters en gewichten en wist meteen dat hij de ‘diesel’ voor zijn quint  gevonden had. Dirk van de Berg op de fiets tussen Mulder, Jan Slesker, Jan van der Tuyn en Piet Dickentman. Standplaats was Berlijn. Daarvandaan werd heel Europa bestreken.
Dirk stond garant voor legendarische verhalen.  Stopte hij een aambeeld in zijn valies en gaf deze nonchalant aan de treinconducteur die prompt een mitella kon bestellen. Dat was even lachen. Met de komst van de zware motor op de wielerbanen was het gedaan met de quint. Dirk, de voormalige wielrenner, en slagersknecht had wat je noemt boerenslimheid. Zijn centjes had hij goed belegd. De man had in de buurt van Kopenhagen een buitenhuisje met een lap grond. Dat wisselde hij af met een woning in Parijs.
Dirk van den Berg mocht dan wel spieren als gewapend beton hebben, in zijn bovenkamer zat het niet helemaal ‘snor’.  Dirk werd getroffen door, wat de toenmalige pers noemde, ‘een rare zenuwziekte’. Tijdens zijn laatste wedstrijd in Amsterdam beefde hij over zijn hele lijf, was sterk vermagerd en leek niet meer op ‘den kranige athleet’ van weleer’. 15 Maart 1913. In Bonn, zijn laatste verblijfplaats overleed de Hollandse versie van Hercules op vijfenveertigjarige leeftijd.

Foto 1: De quint Mulder met v.l.n.r. Piet Dickentman, Jan van der Tuyn, Dirk van den Bergh, Jan Slesker en stuurman Jan Mulder.

Bron: Dagblad van het Noorden jaargang  1913, Revue der Sporten jaargang 1913.

Het raadsel van de verdwenen kampioen

Budapest 1910. Europees kampioenschap worstelen. Favorieten? Atleten uit Midden-Europa en de Balkan, dé worstellanden bij uitstek. Tot grote verrassing en verbijstering werd de titel bij het middengewicht gegrepen door een volkomen onbekende uit Zaandam. Na terugkomst kreeg deze in Nederland een heldenontvangst. Op de drempel van eeuwige roem in de  vaderlandse sportgeschiedenis,  verdwijnt hij opeens geheimzinnig in het ‘grote niets’. Van Jaap van Westrop werd nóóit meer iets vernomen. Honderd jaar later: Stuyfssportverhalen ging op onderzoek uit. En kwam terecht in Chicago.

In Chicago zit een hoogbejaarde man met een vergeelde oeroude foto in zijn handen. Hij koestert die foto. Het is hem heel dierbaar. Op het plaatje staat een stoere man waarvan de kracht van het celluloid afspat. Trots, in de bloei van zijn leven, kijkt hij recht in de lens van het toestel. Armen als boomstammetjes. Op zijn brede gespierde torso een rits medailles. 
Voor John Vanwestrop, 92 jaar, is de foto niet alleen een kostbaar familierelikwie, maar ook één bron van vragen. Het is zijn vader.  En dat de foto een eeuw geleden werd gemaakt. Dat weet hij. Maar wat die medailles betekenen? Volgens hem had het iets met worstelen te maken. Maar wat precies? Hij weet dat niet. Zijn vader, Jaap, heeft daar nooit één woord over verteld.
Jaap blijkt vlak na het behalen van zijn titel hals over kop de boot naar Amerika genomen te hebben. Stichtte daar een gezin, werd timmerman, en voedde zijn twee zoons hard maar eerlijk op. Op sportgebied mochten ze alles doen: zolang het maar niet worstelen was. Als de broertjes Vanwestrop thuis komen met de mededeling dat ze op school in het worstelteam zijn opgesteld, steekt vader Jaap daar een stokje voor. Verboden! Ouwe Jaap had een bloedhekel aan die sport. Dat zijn vader in 1910 Europees kampioen worstelen was had John  nooit kunnen indenken. Van al die medailles op Jaaps borst heeft hij er maar één in zijn bezit. Die andere heeft hij nooit gezien. En waar die medaille voor staat? Geen idee! Zelf vermoedt hij dat de ontbrekende sporttrofeeën, waaronder bekers en oorkondes, de reden zijn van vaders verbittering.
In een brief aan Stuyfssportverhalen schetst John een  beeld van een spijkerharde kerel. Een keihard werkende, rechtlijnige timmerman, die het tijdens de Grote Depressie, in de jaren 30, altijd lukte om voor zijn gezin brood op de plank te krijgen. Maar ook een ‘geheimschrijver’. Die nóóit één woord over zijn verleden in Nederland sprak, laat staan over zijn sportcarrière. Die aan zijn gezin verzweeg dat hij in Holland nog broers en zusters had. Het geheim van Jaap zijn overhaaste vlucht uit Nederland nam hij in 1962, op vijfenzeventigjarige leeftijd, mee het graf in.
Waarmee hij het raadsel ‘Jaap van Westrop’ nog groter maakte. 

Foto 1: Jaap van Westrop. Foto 2: John Vanwestrop. Foto 3: Huldiging van Van Westrop op het inmiddels verdwenen, Weesperpoortstation in Amsterdam.

Sportwaanzin van alle tijden

Die collectieve gekte. En dat voor een schaatstocht die niet doorging. Zo’n beetje het hele land was direct rijp voor de valium. Stuyfssportverhalen kan het woord ‘Elfstedentocht’ niet meer horen. Maar om de lezers af te laten kicken nog één keer wat gereutel over de ‘Tocht der Tochten’.

Het was een voorzetje voor open doel. En de schaatsers, dertig stuks, kopten die feilloos in. Of de Tocht door moest gaan, vroeg voorzitter Hylkema vlak voor de start van de eerste Elfstedentocht. Terwijl de dooi was ingevallen, het ijs op de meeste plaatsen erbarmelijk was, brulden ze om het hardst van ‘ja’. Sportwaanzin blijkt van alle tijden. Ook in 1909. Kwart voor vijf in de morgen van 2 januari. Hylkema, voorzitter van de Friesche IJsbond wist genoeg en deelde persoonlijk de controlekaarten aan de rijders uit. Dertig stuks, snel klaar. Bij het licht van twee carbidfietslampen werden op een  natte, koude, mistige en pikdonkere Leeuwardergracht de doorlopers ondergebonden.  Dertig kerels stortten zich in een desolaat avontuur. Het parkoers werd gereden om ‘de noord’ ofte wel richting Dokkum.
Een Fries is pas een Fries als hij de Tocht uitgereden heeft. Een ongeschreven inwijdingsritueel waarmee je voor de rest van je leven in it Heitelan gezien kan worden. Dat laatste moet hét lokkertje zijn geweest. Bij het zien van de deplorabele toestand van het ijs had een normaal mens direct rechts omkeer gemaakt. Bij Bolsward was schaatsen onmogelijk. Kilometers werd er gestumperd, gestakkerd dan wel gekluund. Ook elders op het Friese ijs werd geleden. Door regenval was het ijs verworden tot een soort suikerfondant. En anders stonden de mannen tot de enkels in het water. Schrale troost, er werd niet anoniem afgezien. Er stond iets tegenover. De ontvangst in de logementen, boerderijen, en gemeentesecretarieën, waar gestempeld moest worden, was volgens Jan Feith, meerijdende journalist van dienst, ´hartverwarmend´. In de dorpen en steden, langs grachten, sloten en op bruggen stond het zwart van het volk.
Het grauw, ongetwijfeld met een flinke neut achter de huig, kende maar één favoriet: streekgenoot Minne Hoekstra. Minne, een sluwe vos, had meerdere schaatsen meegenomen waaronder een paar met brede ijzers. Hoekstra, de enige rijder die geen last van het slechte ijs had, ging er in de finale met Gerlof van der Ley  vandoor. Na met Van der Ley afgerekend te hebben, werd Minne door een grote menigte als winnaar in Leeuwarden bejubeld. Derde werd Amsterdammer Tiete Rooseboom. Na afloop was er ook nog een stichtelijk woord van voorzitter Hylkema.
In ronkende woorden orakelde hij zijn bedenkingen tegen dat ‘wedstrijdgedoe’. Hem kon het niets schelen wie er als eerste aan kwam, liet hij weten. Veel belangrijker vond hij die kerels die ongetraind, onder de koeien vandaan, de Tocht uitreden.
De preses van de Friesche IJsbond bleek een ‘ziener’ te zijn. De man móet de massahysterie van een eeuw later al op zijn netvliezen hebben gehad.

Foto 1: V.l.n.r.  Van der Ley, Minne Hoekstra en journalist Jan Feith. Foto 2: Doorkomst van Hoekstra en Van der Ley in Bolsward. Foto 3: Tiete Rooseboom.
Bron Revue der Sporten jaargang 1909. 

Op zes eieren liet Kees Friesland sidderen

Kortebaanschaatsen! Generaties lang beheerst door Friezen. Maar opeens stond een Hollander aan de start. Een schaatser waar niemand in Friesland ooit van gehoord had. Dat werd snel anders. Op een dieet van zes leeggeslurpte eieren én een mok levertraan, greep Kees van Eikeren de nationale titel. Door Friesland ging een siddering.

Het zijn profs! Kerels die schaatsen voor het geld. Heel veel geld! Zakken vol met rinkelende, zilveren, rijksdaalders. Kortebaanschaatsers krijgen niet alleen prettige gevoelens in de onderbuik als de thermometer onder nul duikt, maar horen ook de kassa rammelen. Dat was toen, maar is ook nu. Wat de kermiskoers voor Vlaanderen is, is het kortebaanschaatsen voor Friesland. Ieder dorp zijn grote toernooi. Kasteleins en lokale schaatsclubs zorgen voor het prijzengeld. De grootste prijzenpot, de beste rijders. En niet van dat benepen kruideniersgedoe. De winter van 1946 had Friesland acht wedstrijddagen waar twintigduizend gulden te verdienen was. Een arbeider vond wekelijks vijftig piek in zijn loonzakje. In een goede winter kon een kortebaanschaatser meer verdienen dan een jaar hard werken bij een baas.
Kortebaanrijders dus. Man tegen man. Rammers over honderdzestig meter. De ongekroonde koningen van Friesland, alleen voorbijgestreefd door een Elfstedenwinnaar. Friese rijders staan met vorst op scherp. Ook in 1946. En opeens was daar een lange slungel. Een onbekende. Nog wel een Hollander! Op de fiets vanuit Badhoevedorp gekomen. Met zijn vader achterop. Kees van Eikeren wilde schaatsen. Langebaanwedstrijden.  Koersen georganiseerd door de KNSB. En daar was Kees niet welkom. De man beschikte niet over hoge Noren. Geen geld voor. Keesie deed het op zijn ouwe houten doorlopers.
De eerste ijswinter van na de oorlog. In Friesland begon het carrousel van de kortebaanwedstrijden op volle toeren te draaien. Ieder dag meerdere wedstrijden. Alleen voor beroepsrijders. Veel bezoekers, fles Beerenburgh onder handbereik. Kees op zijn lullige houtjes was allesbehalve een krabbelaar, maar ook nog eens een platzakke, opportunistische avonturier. Een gevaarlijke combinatie. In de man school een kille premiejager. Clint Eastwood op gladde ijzers. Op de fiets met zijn doorlopers op de bagagedrager richting Heitelan. Meer dan tweehonderd kilometer. Zijn vader, tevens verzorger en trainer, met de trein. Lekker warm gereden, stond de Badhoevedorper aan het vertrek in Nylamer.
Wat die Hollander hier te zoeken had, roezemoesde het langs de baan.  Doekele Hielkema en Nico Bruinsma de trots van Friesland, heersers van de kortebaan, waren de onbetwiste favorieten voor de overwinning. Na de wedstrijd was het geroezemoes verstomd. Kees van Eikeren had les gelezen: zijn naam was gevestigd. Van Eikeren, slapend bij boeren kreeg de smaak te pakken. Met zijn vader achterop de fiets werd heel Friesland afgestroopt. Het werd een soort strafexpededitie.
Kees van Eikeren een natuurmens uit de Haarlemmermeer. Slurpte ’s morgens zes eieren leeg en vrat vijf boterhammen met spek, weggespoeld met een mok levertraan. Zes eieren dus. Je moet er toch niet aan denken. Een doorsnee man krijgt onmiddellijk last van verstopte kransslagaderen, anders wel een ‘zware zak’. Niet voor een opportunistische hardrijder uit de Haarlemmermeer. De man won in Friesland nog drie grote wedstrijden en vertrok op zijn zwarte herenrijwiel richting Groningen. Op naar het  kortebaankampioenschap van Nederland.
Voor negenduizend verbijsterde Noordelingen bewees Kees van Eikeren dat hij en niemand anders recht op de titel had.  Een kampioenschap rijker en een goed gevulde beurs maar ook  vijf kilo lichter, kwam Van Eikeren terug in Badhoevedorp.

Foto 1: Kees van Eikerern met kampioenssherp. Foto 2: Links Kees van Eikeren. Foto 3: De Amsterdamse Apollohal kende vlak na de oorlog een piepklein indoor kunstijsbaantje. Net groot genoeg om daar de start op te trainen. Kees van Eikeren was een regelmatig bezoeker.

Bon: Weekblad Sportief jaargang 1946.

Steinmetz, een boutendraaier met flinke stamp

De Vierdaagse van Nijmegen! Hysterische taferelen in de finishstraat. Deelnemers  krijgen een onthaal alsof er een lang vermist familielid onverwacht van een oorlogsfront thuiskomt. Stuyfssportverhalen heeft dat nooit begrepen. Atletisch gezien stelt de Nijmeegse Vierdaagse niet veel voor. Een manke Heilsoldaat mét de Strijdkreet draait daar zijn hand niet voor om. Wandelen topsport? Toch wel! Parijs-Straatsburg! Meer dan vijfhonderd kilometer tippelen. In één ruk.

Een ventje van niks. Een kop en een kont. Meer een zak met botten bij elkaar gehouden door spieren en pezen. Als er flinke wind stond, moest hij stenen in zijn zak doen. Amper tweeënvijftig kilo licht. Alfred Steinmetz, 1.60 lang,  oogde alles behalve een atleet. Onderschat nooit iemand. Helemaal Steinmetz niet. Die dreumes kon iets wat een ander niet kan. Wandelen! Niet een blokkie om maar honderden kilometers in marstempo.
De man had een fenomenale pas. Niet moe te krijgen. Net een opwindpoppetje. Draaide het sleuteltje om en het begon te marcheren. Dagen en nachten achter elkaar.  Je moest hem bij wijze van spreke neerknuppelen. Alfred Steinmetz was dan ook dé favoriet in de wandelrace Parijs-Straatsburg, editie 1936. Een monsterlijke tocht, zonder stop, over meer dan vijfhonderd kilometer. Dwars door Frankrijk. Met hitte overdag, ijskoude nachten en voortdurend slaapgebrek op weg naar Lotharingen. Met als uitsmijter beklimmingen over de, door Tourrenners zo gevreesde, Ballons in de Vogezen.
Wat kon dat die Alfred nou schelen. De man werkte als boutendraaier in een metaalfabriek. Beter een steile col dan de treurige wereld van moertjes en bouten.  Na het startschot op een zonnige woensdag op de Place de la Republique, nam de Belg Vanhamme de leiding. Honderd kilometer liep de Vlaming op kop. Steinmetz vond dat meer dan genoeg. Na eerst afgerekend te hebben met Zami, afkomstig uit Martinique gooide Alfred de stamp erin.
Sport is pas fijn als er drama aan te pas komt. Ook bij wandelen. Zoals loper Sarrasin. Nog nagenietend van de heldenontvangst in zijn woonplaats Châlons-sur-Marne (sedert 1998  Châlons-en-Champagne)  wordt die in het pikkedonker, door een motor aangereden. Sarrasin werd in het ziekenhuis wakker. Of neem Marceau, winnaar van editie 1930. Werd gevolgd door een fietsende meid. Een fan. Zat soppend op haar fiets. Raakte zo betoverd van haar idool ze dat heel dicht bij hem wilde peddelen. Reed hem prompt aan. Voor Marceau, zware knieblessure, was Parijs-Straatsburg exit.
Daar had Steinmetz allemaal geen boodschap aan. Die ging stug door. Bij de doorkomst in Nancy, vrijdagmorgen, verklaarde de boutendraaier voor de radiomicrofoon dat hij ging winnen. Le Petit Steinmetz was geen man van de bluf, noch een praatjesmaker.  Meer overtuigd van zijn eigen kunnen. Helemaal gelijk. Na meer dan vierenzeventig uur in een strak tempo gewandeld te hebben, werd Alfred Steinmetz in Straatsburg door een uitzinnige mensenmassa ontvangen.
Alfred Steinmetz, met zijn korte beentjes, liep de 533 kilometer met een gemiddelde van zeven kilometer en 150 meter. Kom daar eens in ‘Nijmegen’ mee aan….

Foto 1: Alfred Steinmetz: ‘stevige stamp’.  Foto 2: Steinmetz in de ‘verzorging’.

Foto 3: Jean Lindner, Zwitser, onbekend fenomeen, won Parijs-Straatburg meerdere malen. Deed dat, volgens hem, op een paar glazen Ovomaltine.

Bron: Le Miroir des Sports jaargang 1936.

Sporthistorische parafernalia deed huiveren van genot

Stuyfssportverhalen, is ontstaan uit een fascinatie voor sportgeschiedenis, de romantiek, maar ook de tragiek die daar om heen hing. De bron is natuurlijk het verzamelen van de oeroude sporttijdschriften waar regelmatig uit geput wordt. Maar ook de tastbare plekken blijven fascineren. Vooral in mijn Amsterdam waar ik inmiddels de al lang verdwenen sporthistorische plaatsen ken. Locaties waar in het verre verleden sportgeschiedenis was geschreven. Waar je, als je héél goed snuift, de verschraalde zweetlucht nog kan ruiken: hetgeen ook verbeelding kan zijn.
De illustere en inmiddels verdwenen boksschooltjes? Ik kan ze dromen. Wekelijks wordt langs de nog steeds bestaande fietsenwinkel van Piet Dickentman, wereldkampioen in 1903, gefietst. De geest van Piet, één mijner grootste sporthelden, is dan goed voelbaar. De adressen van de eertijds beroemde Mokumse racefietsateliers? Ik wijs ze voor je aan. De sigarenzaken van Bertus Kaldenhove, Benny Muller, Frits Flinkevleugel, Piet Koekebakker en Sjaak Swart, voetballers uit een grijs verleden…? Wat dacht je. Pure dwangneurose dat ik inmiddels exact op de meter weet waar de houten wielerbaan van Zeeburg, gesloopt in 1915, zich bevond. En dat Jaap Eden wereldkampioen werd op het Museumplein behoort tot de algemene ontwikkeling.
Maar echt tastbare relikwieën? Die zijn er nog weinig. Ja, de fiets van Piet Dickentman, kostbaar bezit van wielervereniging Olympia. De roeiverenigingen hebben wat historisch spul: en dat is het dan zo’n beetje. Tot afgelopen week. De post bezorgde een grote verrassing. Uit een grauwe enveloppe kwam tot mijn verbijstering een programmaboekje. Nog wel eentje van de Zeeburgerwielerbaan waar, zo bleek, op zondag 4 juli 1915 gekoerst werd.
Jan Zomer auteur van de vermaarde jaarlijkse Wieler Express, bezig met het opruimen van zijn zolder stuitte daar op. Jan genereus als hij is, stuurde dat naar mij toe. Pure sporthistorische parafernalia maar voor mij van grote betekenis.
Alleen maar het feit dat hoogstwaarschijnlijk mijn opa, ooms en vader bij die wedstrijden waren geweest, deed mij huiveren van genot. Enfin, ieder mens heeft recht op zijn afwijking. 

Wapperende rokken in het mulle zand

De ‘roerige jaren 20’. De bevrijdingsperiode voor de vrouw waarin opeens alles kon. Taboes werden doorbroken, en mannenbastions bestormd. Meiden ontdekten de racefiets. Het dameswielrennen kwam op gang. Er werd volop gekoerst. Niet alleen op de weg en baan maar ook in het veld. Stoere grieten in koersbroek, mét alpinopet in de blubber. En de goegemeente nam het serieus. Maar dat was wél in België en Frankrijk. 
In het zwaar verzuilde Nederland kwamen de vrouwen en bekaaider vanaf. Fatsoenlijke juffers zaten niet op een racefiets. Die gingen wandelen met de AJC of anders met de Christelijke Jongeren Vereniging: zolang het maar niet op een zondag was. Jo met de banjo, dat soort werk. Vrijgevochten, wilde meiden hadden daar geen trek in. Konten werden tegen kribben gegooid. Gevestigde normen en waarde opzijgeschoven. Vrouwen wilden wat mannen ook deden. Zoals koersen. Leg dat maar eens aan die fossielen van de toenmalige wielerbond uit.  Die verbood dameswielrennen in competitie. Vrouwen op een racefiets waren zwaar verdacht. Werden nagewezen. Boven hun hoofd zweefde een  tekstballontje met de tekst ‘manwijf!’  Daarom hulde aan die vrouwen die zich daar niks van aan trokken.
Zoals dat dappere tiental op die ene meizondag in 1926.
Terwijl heel het land ter kerke ging of anders naar partijbijeenkomsten, stond op de boulevard van Scheveningen ter hoogte van de Alkmaarschestraat een ploegje meisjes te wachten. En dan niet op de bus maar op het startschot voor de ‘ Tweede Grote Veldrit van Scheveningen’. Het massaal opgekomen publiek was natuurlijk gekomen voor de mannenkoers met  honderdtwintig profs en amateurs.  Het bijprogramma voor veteranen en als noviteit een wedstrijd voor dames, werd voor lief genomen. Ze moesten eens weten! Het was een historisch moment, want zo’n beetje de eerste georganiseerde veldrit voor dames. Weliswaar op gewone fietsen, maar toch.
Tussen de lokale rensters ook mejuffrouw Buijs uit Halfweg. Samen met haar broer, amateur-renner en later aan de start, op de fiets vanuit de Haarlemmermeer naar Scheveningen gekomen. Op calvinistische, zwarte oerdegelijke tweewielers met wapperende rokken en schurend op keiharde zadels, werd een loodzwaar, veertien kilometer lang parkoers afgelegd. Duinen en trappen werden beklommen en tegen de storm in over het strand terug. Finish op de boulevard ter hoogte van de pier.  Winnares werd mejuffrouw Van Alphen afkomstig uit Den Haag. Meisje Buijs werd tweede. De Halfwegse bleek een echte liefhebster te zijn. Na eerst jarenlang op bestuursniveau actief te zijn geweest bij wielerclub De Bataaf,  reed ze tot op zeer hoge leeftijd toertochten.

Foto 1: Strandrace Scheveningen 1926. Foto 2 en 3: Frankrijk 1925 waar veldrijden voor meiden heel gewoon was.

Bron: Sport in Beeld jaargang 1926. Dagblad Het Vaderland jaargang 1926. Les Miroir des Sports jaargang 1925. Jan Zomer.

‘Pittig snorrend vliegen den karretjes voorbij’.

Fietsen in ’s werelds grootste wildwest-saloon, want de Zesdaagse van New York, editie 1905, en gehouden in het Madison Square Garden. Verbijstering! Een cultuurschok! In zijn meest woeste dromen had hij dit niet kunnen bedenken. Leo Lauwer, de aartsvader van de Nederlandse sportjournalistiek was er bij. En vergat het zijn leven lang niet meer.  

Pat Powers wist feilloos wat Newyorkers fijn vonden. Maar ook hoe zijn portemonnee kon vullen. Geef de Yankee een mix van show en rauwe topsport en je zit geramd. Hoe? Door wielrenners zes dagen en nachten te laten koersen tot ze letterlijk van hun karretje tuimelden. En als het te saai werd, was organisator Powers niet te beroerd om met grote geldpremies de renners op te jutten. Bij de prehistorische zesdaagse was het goed toeven. Toeschouwers werden namelijk niet alleen vermaakt met sport.  Er was ook nog het spannende ‘buitengebeuren’. Vechtpartijen op de tribunes. Rekeningen die nog open stonden werden ingelost. Zo beslechten twee Newyorkse boksers hun vete met het pistool. En de koers ging gewoon door.
Ook op de wielerbaan gebeurden vreselijke dingen. Daar was zo’n beetje alles toegestaan wat de wielergod verboden had. En Leo, die saaie, puriteinse, calvinistische Nederlander, Leo’s  maag draaide daar van om. ‘Een vuile boel. Zoo ontzaglijk bestiaal. Dat dronken publiek dat altijd naar harder en harder snakt, dat als een troep wilde beesten brult. Happig op een ongeluk’, pende de brave borst in zijn notitieblokje. Leo’s toorn daalde ook neer op de hoofdrolspelers. ‘En dan de slechte elementen onder de renners, kerels die zich laten vallen, de concurrentie in levensgevaar brengen alleen om maar niet gelapt te worden en dat alleen maar om de money. Zijn dit nog menschen?’ vroeg hij zich vertwijfeld af.
Leo´s morele oordeel lapte Powers hoogstwaarschijnlijk aan zijn reet. Als er maar reuring in zijn tent was. En dat was er ook. Er werd gevreten, gezopen, gerookt en gelonkt. Op het middenterrein knetterden de phonografen, speelde een man op een rammelpiano, en blies een brassband zich de longtoppen in de keel. Het publiek voelde zich niet bekocht. Vele bleven dag en nacht onafgebroken hangen. Dan hoefden ze de entree maar één keer te betalen. Op de laatste dag werden ze met behulp van politie en brandslang het Madison Square Garden uitgeranseld. Powers was wel goed maar niet gek. De kaartjes voor de finaledag waren dubbel geprijsd, alleen te betalen door de elite.
Er werd ook nog gekoerst, of in Leo’s woorden ‘Pittig snorrend vliegen  den karretjes voorbij’.  Powers mocht dan wel een showman zijn, hij wist ook dat er vedetten aan de start moesten staan. Het rennersveld van lokale fietsende cowboys werd aangevuld met de Europese top, waaronder Amsterdammer John Stol.
Wie de chef van de ´blauwe trein´  ­- de renner die het verloop van de koers regelt ­- was, is onduidelijk. Maar de man was een vakman. Terwijl er in zes dagen én nachten meer dan 4404 kilometer werd afgelegd, met een gemiddelde snelheid van eenendertig kilometer, werd de Six van New York anno 1905  beslist in een sprint: gehouden in de allerlaatste ronde. Iedereen tevreden. Helemaal Pat Powers. Na aftrek van alle kosten hield hij aan zijn woeste Zesdaagse hondervijfentwintigduizend dollar over.

Foto 1: Er werd gevreten, gezopen, gerookt en gelonkt. Foto 2: John Stol in zijn rustcabine. Foto 3: Pat Powers.

Bron: Revue der Sporten jaargang 1908.

‘Daar zullen de vegetariërs van opkijken’

Donderdag 22 januari 1942! Vanuit het getto van Lodz, Polen, vertrekt een transport met zevenhonderd joden richting vernietingskamp Chelmno. Vijftig bommenwerpers van de RAF bombarderen de Duitse stad Munster. De hele stad staat in lichterlaaie. Duitse troepen waaronder de Nederlandse ss-divisie Westland beschieten voor de honderdzevenendertigste dag Leningrad.  Op de Atlantische Oceaan schuiven matrozen van de U-66 hun torpedo’s in de lanceerinrichting. Even later ontploft de Panamese tanker Olympic. Vijfendertig opvarenden krijgen een zeemansgraf.
Terwijl de hele wereld in de hens staat, hebben ze in Friesland wel iets anders te doen. De achtste Elfstedentocht staat op punt van beginnen! In heel bezet Nederland geldt een strikt verduisteringsbevel. Overtreding wordt door de lokale SD hard en meedogenloos aangepakt.  In it heitelan  hebben ze daar maling aan, daar gelden andere geboden: die van de Heilige Schaats. De ruim vijfduizend deelnemers die ’s morgens om zes uur in het donker zijn gestart, zoeken met behulp van een zaklantaarn over het ijs van de Zwette, de weg naar Sneek. Waarmee ze aan een ramp ontsnapt zijn. Geallieerde jachtvliegers, niet te beroerd om op alles te knallen, waren boven Friesland niet te bekennen.
‘Elfstedenkoorts’ is van alle tijden. Ook tijdens de oorlog. Heel Friesland en tot diep in Holland werd via een telefoondienst langs het parkoers, op de hoogte gehouden van de wedstrijd. Onder de duizenden toerrijders ook vierentwintig arbeiders van de Nederlandse Seintoestellenfabriek. Hand- en spandiensten verlenend voor de bezetter werd er toch tijd vrijgemaakt.   Ook veertien agenten van de Amsterdamse politie bonden hun doorlopers onder. Het ijs is zwart, glad en sneeuwvrij. Er staat weinig wind. De snelheid is hoog. De kopgroep komend vanaf  IJlst, slaat op het pikdonkere traject, bij de viersprong links af. Fout! Kilometers verder beseffen ze hun blunder. Sietse de Groot een slagersknecht uit Weidum en bekend met de streek, rijdt wel de goede kant op. Sietse sleept in zijn kielzog drie geluksvogels mee.
Gestempeld wordt er bij de herbergen en kroegen langs het parkoers. Ook in café De Zwaan in Hindeloopen. Volgens het gedenkboekje uitgegeven door schaatsfabrikant Nooitgedagt  wordt er door Sietse en zijn vluchtmakkers geen aanval gedaan op ‘den heete melk, de geurende ranja en de lekkere koek’, verkrijgbaar in De Zwaan. ‘Die heerlijkheden zijn voor de nakomers…!’ De rest is schaatsgeschiedenis. Sietse rekende in de eindsprint genadeloos af met Dirk de Jong en Jan van der Bij.
Wat Sietse van zijn overwinning overhield?  Een telegram van de slagersvakbond met de hilarische tekst ‘Daar zullen de vegetariërs van opkijken.’ Een zilveren overwinningsbeker maar ook een boek de Mysterieuze krachten in de sport geschreven door Joris van der Berg. En ach, hoogstwaarschijnlijk kon Sietse dat geen ene reet schelen. De man was goed doordrongen dat zijn naam in Friesland voor altijd rond zal zingen. Eeuwige roem is onbetaalbaar.
Dat was dus donderdag 22 januari 1942.

Foto 1: de start van de achtste Elfstedentocht. Foto 2: Alpinopet, oorverwarmers én Friese doorlopers. Foto 3: De finish van Sietse de Groot.

Bron: ‘De Elfstedentocht 1942’, uitgegeven door schaatsfabrikant Nooitgedagt in 1942, de ‘wonderlijke database van John Brouwer de Koning..