Duivels en demonen

De Sint Jansnacht op 24 juni. De nacht dat heksen op de Kale Berg bijeenkomen om de duivel te ontmoeten. Om heksen en demonen op een kale berg te ontmoeten hoef je niet te wachten tot de Sint Jansnacht. Een gemiddelde Tourrenner kan dat bevestigen. Tot aan hun laatste snik herinneren deze nog wel een paar helse bergtoppen, waarin ze langs de poorten van de hel scheerden. Zoals die van de coll de Tourmalet, waar de duivel een dependance schijnt te hebben.

Stumperend en stakkerend tegen die kale Tourmalet. Met als decorlicht een brandende, zinderende zon. De sombere jaren dertig, met zijn Grote Depressie, en het dreigende Duitse gevaar.  De tijd van het recht van de sterkste. Waar alleen desolate kerels in de Tour hun geld bij elkaar sprokkelde. Armoe troef.  Het laatste druppeltje vocht uit het pezige lijf persend, trappend op een loodzware fiets. Gebogen ruggen. Ogen, diep verzonken in kassen.  Zich zelf omhoog hijsend, over een geitenpad vol steenslag. Omringd door donkere bergtoppen, verlicht door sneeuwvelden. Waarbij  die ene vraag als een flipperkastballetje door het hoofd ketste: ‘Heer waarom had ik niet een  fatsoenlijk vak geleerd’.  

De kreet, ‘Dwangarbeiders van de weg’, was nooit zó van toepassing als de bijgevoegde foto bekijkend. Een kopgroep van vier renners, tijdens de Tour van 1937. Met minuten voorsprong over die verdomde Tourmalet. Juliàn Berrendero, Félicien Vervaecke, Edward Vissers en Sylvere Maes. De laatste drie, weg geplukt tussen de Vlaamse vlasakkers. Op zich al wonderlijk genoeg.

De Spaanse grimpeur Juliàn Berrendero, werd winnaar van de etappe. Of deze overwinning in Spanje werd gevierd, is twijfelachtig. In zijn thuisland hadden ze wel wat anders aan het hoofd. Een week eerder was daar een burgeroorlog uitgebroken. Ach, dat laatste was kleinbier wat drie jaar later stond te wachten. Toen een Oostenrijkse duivel zijn demonen los liet over Europa. Wat een Sint Jansnacht werd die ruim vijf jaar duurde.

Bron: Le Miroir des Sports, jaargang 1937.

Champ stierf als een arme kerkrat

De verhalen bestaan uit vijfhonderd woorden plus drie foto’s. Dat is hét concept van dit blog. Hoewel daar niet van afgeweken wordt  heeft dat wél vervelende consequenties. Uit de leuke, bizarre, ontroerende en schokkende feiten, die Stuyfssportverhalen in zijn archief of ander bronmateriaal opduikt, moet dan een selectie gemaakt worden. Zonde van het  unieke materiaal dat blijft  liggen. Mocht dat in de toekomst gebeuren dan wordt er voortaan een vervolgstukje geplaatst.

Ademloos werden  zijn avonturen gevolgd. Kranten en sportmagazines tussen de Oost én Westkust van Amerika schreven kolommen vol. Van eenvoudige jongen tot bekende supersportheld. Niets zo opportunistisch als ‘de mens’. Tommy Burns, (zie verhaal  hieronder) die zich met harde vuisten letterlijk uit de anonimiteit én de bittere armoede vocht, verdween in de anonimiteit. Tommy, wereldkampioen bij de zwaargewichten, grootverdiener in zijn sport. Vond een  arbeider, anno 1908, wekelijks nog geen vijftig dollar in zijn loonzakje, Burns toucheerde voor zijn partij tegen Jack Johnson dertigduizend dollar. En dat gevecht werd  ook de ouverture voor  zijn  uiteindelijke neergang. Nadat Burns zijn wereldtitel aan een zwarte bokser verloor, kreeg hij heel racistisch Amerika over zich heen. Een deel van zijn grote supportersschare had het over ‘a dark day’, en draaide hem de rug toe. Tommy stond nog sporadisch in de ring.
tommyburnsbordIn 1910 kwam  Burns uit tegen Billy Lang. Billy ging neer. Na nog vier partijen staat  de inmiddels negenendertigjarige Burns in Londen voor de laatste keer in de ring én schijnwerpers. Voor Tommy was het mooi geweest. Zijn zuurverdiende tweehonderdduizend dollars  werden belegd in een kledingimperium en horeca.  Niets bleef de vroegere wereldkampioen bespaard. Na de Wall Street Crash en de daarop volgende Grote Depressie verdampte zijn kapitaal.
Voor Tommy Burns, Canada’s allereerste wereldkampioen zwaargewicht,  had de boksgodin een weg uitgezet die leidde langs de ravijnen van diepe armoede die al  zoveel ex-boksers hadden bewandeld. Na lullige baantjes als bewaker, verzekeringsagent kende de voormalige champ een late roeping. De man die genadeloos was in de ring werd evangelist. Tijdens een kerkdienst, gehouden in 1955, hield zijn grote sporthart op met kloppen.
tommyburnsgrafTommy Burns, arm als de ratten in zijn kerk, kreeg een anoniem graf op het Ocean View Cemetery in de buurt van Vancouver. Op zijn begrafenis waren vier mensen. Zes jaar later. Dankzij een inzamelactie gestart door een sportjournalist met een geweten kreeg Burns een marmeren gedenkplaat op zijn laatste rustplaats. Ook Hanover, het dorpje waar Burns geboren en getogen was, bleef niet achter. In de jaren tachtig werd een groot bronzen bord met Tommy’s palmares onthuld.

Bron: onder andere The Vancouver Sun,  Boxing Record, Wikipedia, Eric van Oostrum.

Het raadsel van de verdwenen kampioen

Budapest 1910. Europees kampioenschap worstelen. Favorieten? Atleten uit Midden-Europa en de Balkan, dé worstellanden bij uitstek. Tot grote verrassing en verbijstering werd de titel bij het middengewicht gegrepen door een volkomen onbekende uit Zaandam. Na terugkomst kreeg deze in Nederland een heldenontvangst. Op de drempel van eeuwige roem in de  vaderlandse sportgeschiedenis,  verdwijnt hij opeens geheimzinnig in het ‘grote niets’. Van Jaap van Westrop werd nóóit meer iets vernomen. Honderd jaar later: Stuyfssportverhalen ging op onderzoek uit. En kwam terecht in Chicago.

In Chicago zit een hoogbejaarde man met een vergeelde oeroude foto in zijn handen. Hij koestert die foto. Het is hem heel dierbaar. Op het plaatje staat een stoere man waarvan de kracht van het celluloid afspat. Trots, in de bloei van zijn leven, kijkt hij recht in de lens van het toestel. Armen als boomstammetjes. Op zijn brede gespierde torso een rits medailles. 
Voor John Vanwestrop, 92 jaar, is de foto niet alleen een kostbaar familierelikwie, maar ook één bron van vragen. Het is zijn vader.  En dat de foto een eeuw geleden werd gemaakt. Dat weet hij. Maar wat die medailles betekenen? Volgens hem had het iets met worstelen te maken. Maar wat precies? Hij weet dat niet. Zijn vader, Jaap, heeft daar nooit één woord over verteld.
Jaap blijkt vlak na het behalen van zijn titel hals over kop de boot naar Amerika genomen te hebben. Stichtte daar een gezin, werd timmerman, en voedde zijn twee zoons hard maar eerlijk op. Op sportgebied mochten ze alles doen: zolang het maar niet worstelen was. Als de broertjes Vanwestrop thuis komen met de mededeling dat ze op school in het worstelteam zijn opgesteld, steekt vader Jaap daar een stokje voor. Verboden! Ouwe Jaap had een bloedhekel aan die sport. Dat zijn vader in 1910 Europees kampioen worstelen was had John  nooit kunnen indenken. Van al die medailles op Jaaps borst heeft hij er maar één in zijn bezit. Die andere heeft hij nooit gezien. En waar die medaille voor staat? Geen idee! Zelf vermoedt hij dat de ontbrekende sporttrofeeën, waaronder bekers en oorkondes, de reden zijn van vaders verbittering.
In een brief aan Stuyfssportverhalen schetst John een  beeld van een spijkerharde kerel. Een keihard werkende, rechtlijnige timmerman, die het tijdens de Grote Depressie, in de jaren 30, altijd lukte om voor zijn gezin brood op de plank te krijgen. Maar ook een ‘geheimschrijver’. Die nóóit één woord over zijn verleden in Nederland sprak, laat staan over zijn sportcarrière. Die aan zijn gezin verzweeg dat hij in Holland nog broers en zusters had. Het geheim van Jaap zijn overhaaste vlucht uit Nederland nam hij in 1962, op vijfenzeventigjarige leeftijd, mee het graf in.
Waarmee hij het raadsel ‘Jaap van Westrop’ nog groter maakte. 

Foto 1: Jaap van Westrop. Foto 2: John Vanwestrop. Foto 3: Huldiging van Van Westrop op het inmiddels verdwenen, Weesperpoortstation in Amsterdam.

En Attilio trok ter Olympus

Terwijl in het  nabijgelegen Hollywood  Laurel en Hardy druk bezig waren met de opname van the Musicbox waar ze niet veel later hun enige Oscar mee wonnen, sexbom Jean Harlow de mannen van zich af moest rammen, op de Hollywoodboulevard,  jonge, mooie vrouwen, in een eindeloze optocht liepen  te paraderen in de hoop door de filmindustrie ontdekt te worden werd er elders in de stad de Olympische Spelen gehouden.
Welkom in het Los Angeles van 1932, midden in de Grote Depressie maar waar van een beurskrach niets te merken viel.  Ging in Nederland  Piet Pelle massaal  op zijn Gazelle naar de koers kijken,  op de zeeboulevard van Castelamare, in de buitenwijken van L.A., deed  de modale Amerikaan dat in zijn T-Fordje.
 Daar stonden ze dan, rijen dik, mannen met strohoeden, vrouwen gekleed  als Greta Garbo, hotdogs en hamburgers onder handbereik, wachtend op de renners. Al dat bekijks liet de Italiaanse renner Attilio Pavesi koud. Attilio kon die dag alles. Beschikte over onvermoeibare krachten had dat superieure gevoel dat iedere renner maar één  keer in zijn leven meemaakte. Voor Pavessi viel dat gelukkig op de dag van de Olympische tijdrit. Die hij op zijn naam schreef. Later die week werd bij Pavessi de tweede gouden medaille om zijn nek gehangen als lid van de Italiaanse ploeg.
 Na zijn gelukkige optreden in Los Angeles keerde Vrouwe Fortuna zich van de Italiaan af. In zijn latere profcarrière bleef de teller op nul gewonnen koersen staan.
Pavessi kon toch een lange neus trekken  naar zijn toenmalige concurrentie. Eén voor één  trokken zijn voormalige strijdmakkers naar een Beter Oord. Pavessi ging gestaag door. Maar ook voor Olympische Kampioenen stopt de klok een keer. In een rusthuis in Buenos Aires stierf, eergisteren de campionissimo op honderdjarige leeftijd. Attilio was de oudste nog levende Olympische kampioen.

Foto 1: Doorkomst van de renners op de zeeboulevard van Castelamare, in de buitenwijken van L.A.

 Bron: Sport in Beeld, jaargang 1932.

error: Inhoud is beschermd!