Andrea Carrea, een tot slaaf gemaakte Italiaan. Of, zoals het in het Italiaans zo mooi klinkt, gregario, een waterdrager voor zijn kopman. Als profrenner had Andrea zijn knokige lijf, volledig in dienst gesteld van Fausto Coppi, die in het Italië van de jaren vijftig een treetje lager stond dan de Here zelve. Welke gelovigen Italiaan wil die nou niet dienen? Of Andrea daar mee zat? Waarschijnlijk niet. De man wist niet beter.
Opgegroeid in het feodale Italië van vóór de oorlog, waar de mores werd bepaald door Mussolini én de Roomse Kerk. Doe maar wat je opgedragen wordt jongen, en wijk vooral niet van de geestelijk uitgezette paden af. En als zo’n jongen tóch ontsnapt was aan de aandacht van mijnheer pastoor en de plaatselijke fascistenleider, dan was er nog altijd zijn moeder. Zo’n dominant Italiaans wijf, waar filmmaker Federico Fellini in z’n films, een patent op had.
Geestelijk getormenteerd en geconditioneerd, werd zo’n jongen later dé ideale wielerknecht, waarvan Andrea de overtreffende trap van was. De anekdotes over Andrea’s onderdanigheid jegens Coppi, is stuitend maar ook weer wel fascinerend. Dat Andrea tijdens de Tour van 1952, onverwacht de gele trui pakte, en dezelfde avond huilend bij Coppi zijn excuus daarover maakte, behoort tot de klassiekers in de wielerverhalen.
Andrea Carrera’s onderdanigheid – waarvan de superlatieven over elkaar heen buitelen, – valt samen in die ene prachtige foto, ooit geschoten tijdens de Giro d’Italia. Fausto Coppi gevallen, met als resultaat een krom voorwiel. Voor Coppi geen probleem. Z’n hondstrouwe helper Carrea was er als de kippen bij om zijn voorwiel aan Il Campionissimo af te staan. Met het peloton ijlend uit het zicht, en nagekeken door Andrea Carrea. Bij de laatste spatte de tragiek, wanhoop en eenzaamheid uit diens ogen.
Andrea Carrea, tien jaar profrenner, met vijf gewonnen koersen en één gele trui in z’n kledingkast, trok op achtentachtigjarige leeftijd ter hemel. Waar hij ongetwijfeld blij ontvangen werd, door de Grote Kopman himselve.
Het kon niet mis gaan. Aan alles was gedacht. Het materiaal waarop gekoerst werd, behoorde tot het meest geavanceerde van die tijd, waar de concurrentie alleen maar van kon dromen. Zoals wielen met uitklapnaven. Een wiel wisselen was een kwestie van enkele seconden. Het gesodemieter met vastzittende vleugelmoeren waar zo’n wiel mee in de vork zat, was voorbij. Een privésoigneur, ene Biagio Cavanna, stond tot zijn beschikking. Dat Cavanna, een visueel gehandicapte, daardoor een mythische status mee verwierf, was voor hem mooi meegenomen. De man had gewoon mazzel dat hij één van de meest talentvolle wielrenners ooit, op zijn massagetafel had.
Waarin Il Campionissimo een lekke voorband kreeg. Een lekke band in een tijdrit, een horrorscenario voor een klassementrenner. Ook voor die ene mecanicien, die hoogstwaarschijnlijk tot aan zijn dood, niet alleen een trauma, maar ook nachtmerries aan over hield. Tevens het moment van die ene onbekende fotograaf van Miroir de Sport die daarvan een onvergetelijke foto van maakte. Coppi, alvast zijn voorwiel uit de vork gehaald, kreeg van uit de materiaalauto gesprongen mecanicien hulp. In plaats van een voorwiel had de mecanicien een achterwiel in z’n hand.
De hel van het Noorden. Kasseien. Een ballenkraker bij uitstek. Slecht voor de eventuele latere kinderbijslag. Maar wél goed voor eeuwige roem. Zeker voor Pierre Molineris, renner ‘om den stokbroden’ en afkomstig uit Nice. Pierre dus, 32 jaar, bij wie de eeuwige pech aan zijn afgetrainde kont hing. Maar niet tijdens de vierde etappe, Tour 1952, Rouen-Roubaix, over tweehonderddertig kilometer. Pierre, uitkomend voor de Franse zuid-oostploeg. Een regionaal ploegje met obscure renners als Canavese, Vitetta, Bianchi en meer coureurs met Italiaanse roots, krijgt het in de Hel op zijn schonkige heupen. Met de zegen van Sint Réparate, schutspatroon van Nice, lanceert Pierre zijn ultieme demarrage. En mocht de, door Sint Réparate ingestraalde jump geen effect hebben, dan doet een tabletje pervitine wél wonderen. Over dat laatste doen wij niet zó moeilijk. Het is wél 1952 hé…
Terug naar de Hel. Waar Pierre, met zijn neus tussen de remkabels, open mond, en een horizontale rug waar een fles Pernoud op kan staan, solliciteert naar zijn plekje in de Tourgeschiedenis. Met schuim op de lippen, en twee minuten voorsprong op Jean Dotto, komt de man uit Nice de wielerbaan van Roubaix opgestoven. Ongetwijfeld moet hij gedacht hebben aan de ronde van Lombardije 1949. Waar hij diep in de finale, tijdens de klim op de Ghisallo, alleen de almachtige campionissimo Coppi hem kon volgen. God-nog-an-toe, daar breekt Pierre’s wiel. Enfin, voor Pierre wordt het een paar jaar later nog véél erger. Tijdens dezelfde ronde van Lombardije bij het solo oprijden van de Vigorellibaan mét finish in zicht, wordt hij bewust de verkeerde kant op gestuurd. Zijn twee achtervolgers niet. Maar dat waren dan ook Italianen.