Karel kletste uit z’n nek

Om in één seizoen  de Ronde van Vlaanderen, Parijs-Roubaix én Bordeaux-Paris te winnen dan ben je met recht een groot kampioen. Volgens Karel van Wijnendaele dus niet.  Van Wijnendaele, – nestor van de Vlaamse wielerjournalistiek en stichter van de Ronde van Vlaanderen, – deed Romain Gijssels, de betreffende renner, hem eerder  denken aan een ‘winkeljuffrouw dan aan een dwangarbeider van de weg’.  Je moet maar durven.  Iets waar  Van Wijnendaele  duidelijk niet mee zat. In zijn boek, ‘Het Rijke Vlaamsche Wielerleven’ werd Gijssels door  Karel flink afgefakkeld.
Gijssels, een jonge Vlaamse stoemper afkomstig uit Denderwindeke, flikte dat heroïsche kunstje in 1932. Zelden  nagedaan. Drie van de zwaarste koersen winnen in een paar weken tijd, is tevens  de opmaat voor een gesloopt lijf. Helemaal voor een coureur van maar amper vijfentwintig jaar. ‘Vlaanderen’ en Parijs-Roubaix had misschien nog gekend. Maar een monster als een Bordeaux-Parijs, een prehistorische, draak van een koers over bijna zeshonderd kilometer, is voor een jonge renner een gereguleerde zelfmoord.
Bordeaux-Parijs, tijdens het interbellum een tweestrijd tussen Frankrijk en België. De weken voor deze koers, maakten de sportredacties overuren. Waarbij de rotatiepersen recordoplages  draaiden. Het nationalistische bed flink werd opgeschud. Wat alles met de Vlaamse taalstrijd te maken had. Voor de winnaar van B-P,  de  nodige vette contracten, én de ‘eeuwige roem’: dat nogal rekkelijk was.
Editie 1932, waar de gangmaakmotor voor het eerst zijn opwachting maakte. De eerste tweehonderd kilometer regulier koersen, om dan vierhonderd kilometer achter zo’n motor rossen. Urenlang naar het achterwiel van die motor loeren. Die geen seconden uit het oog verloren werd. Eén moment onachtzaamheid…
Bordeaux-Parijs, 1932, wat stond voor  achttien helse uren koers, met winnaar Roman Gijssels,  die de zeshonderd kilometer aflegde met een gemiddelde van vierendertig kilometer.
Een jaar later trok Romain op herhaling. Met een derde plaats in Parijs. En dat was het. De wielercarrière van Gijssels zat er op. Er werd niets meer gewonnen. Hedendaagse inspanningsfysiologen knikken begrijpend. In 1935, net achtentwintig jaar, stopte Gijssels met koersen.

Bron: Het Rijke Vlaamsche Wielerleven, Le Miroir des Sports jaargang 1932.

Hondenpens

Het zijn de gedrevenen. De vermetele. Kerels, levend op het randje van de adrenalineput. Met schijt aan God, zijn gebod én al helemaal aan de Duitse bezetter. Die laatste kon zijn rug op. Bernard Gauthier, als jochie tijdens de oorlog opgepakt door de gevreesde Gestapo. En op transport gezet naar Buchenwald. Dat Bernard van de trein afsprong was voor de man klein bier. Voor jongens die de moordmachine van de Mof hadden weerstaan, restte na de oorlog twee opties: het Vreemdelingenlegioen, óf de koersfiets. Gauthier werd bij de gratie Gods beroepsrenner. Startte tien keer in de Franse rondrit. Won in 1948 een etappe. Leuk voor de kleinkinderen, meer ook niet. Twee jaar later, op zaterdag 15 juli 1950, zette Bernard, afkomstig uit het gehucht Beaumon-Monteux, orde op zaken. Decor, de snikhete etappe, Luik-Lille over bijna 235 kilometer.
Waar in de buitenwijken van Luik, zes renners op hol sloegen: Gauthier wist als laatste aan te sluiten. Het werd zo’n prehistorische, epische etappe waar verzorging of ander soort gepamper, ver weg was. Dorst? Een verschrompelde huig? Geen klaterende fontein in de buurt? Of Gauthier dat wat kon schelen. Met een verwilderde blik overviel de man een kroeg. Goed voor een fles drank en een prachtige foto in de Miroir des Sport.
Om het verloop van een hele etappe te beschrijven is oervervelend. Daarom maar even vertellen dat de Italiaanse knecht Pasotti, tweehonderd kilometer lang geen meter kop, de rit won. En dat Bernard Gauthier, in Lille, de gele trui kreeg, die hij een week lang wist te behouden.
Bernard Gauthier, zijn hele wielercarrière gesponsord door Mercier, zo taai als hondenpens van twee weken oud. Vier keer deed de man mee aan Bordeaux-Parijs: de verschrikkelijkste, maar ook de meest mythische race ooit, want zeshonderd kilometer jakkeren achter een derny. Gauthier won vier keer.
Dan blijft de vraag: wat was voor Gauthier nou belangrijker? Die gele trui of vier keer winst in ´s werelds zwaarste klassieker? Ongetwijfeld kan Bernard, anno nu, daar wel antwoord op geven. De voormalige frontstrijder is met zijn 94 jaar nog steeds onder ons.

Bron Miroir des Sports jaargang 1950.

Gods water over Gods akker, kost zege

sportclub9Tubes zijn op oorlogsspanning. Renners staan ‘scherp’.  En Orléans nadert. De derny’s worden gestart. Bordeaux-Parijs, editie 1951, gaat nu echt beginnen. Bijna zeshonderd kilometer, waarvan de laatste vierhonderd jakkeren achter een derny. Zestien lange uren koersen over de Via Dolorosa. Uren praten met God.  De hardste koers ooit.  Alleen bestemd voor gerijpte  kerels met een morbide verlangen naar de hel. Een koers met alleen maar verliezers. Op de winnaar na dan. Met een infernale finale in de heuvels van de Chevreuse. Waarin  renners, survivors eigenlijk, uitgeput achter het spatbordje van de derny hangen.  De heuvels, dé plek waar soigneurs vanuit auto’s de ene na de andere injectiespuit in rennerskonten steken.  Dwars door de broek heen.
Begin jaren vijftig. Hoogtijdagen van de amfetamines. De oorlogsvoorraden kwamen op de zwarte markt.  De jongens van de RAF en de Airforces, altijd gedrogeerd boven vijandelijk gebied, hadden daar fijne ervaringen mee. Om over de mof aan het oostfront maar te zwijgen. Die vocht, tjokvol perfetine, tegen de Rus. Maar we zijn niet op een oorlogssite. Dit gaat over Bordeaux-Parijs. Ook een soort van oorlog. Maar dan uitgevochten door vijfentwintig opportunistische kerels, waaronder één ventje. Roland Chartier twintig jaar jong, een talent.  Had het suïcidale plan opgevat om te starten in een koers waarbij lijven en carrières letterlijk werden gebroken.  Een jochie nog. Net over gekomen van de amateurs. Nog onvolgroeid.  En dan in de Bordeaux-Parijs. Kanonnevoer! Daar wisten zijn collega’s wel raad mee. De Vlaamse sportpers sprak  schande. Ploegleiders zaten daar niet mee.vanestbord-par
Bordeaux-Parijs, met Wim van Est als dé grote favoriet. De man waar iedere beetje gokker zijn laatste frank op had gezet. Daarvoor hoefde je geen kenner te zijn. Laat staan dat je in een lading koffieprut moest kijken. Een jaar daarvoor had Van Est in Bordeaux-Parijs behoorlijk huisgehouden.  En gewonnen. Van Est had dan ook een reputatie op te houden. Al was het alleen maar voor die stakkers die hun laatste geld op hem hadden ingezet. En die konden uiteindelijk fluiten naar hun franken. Met dank aan Lomme Driessens. De laatste moest zó nodig de aardappels afgieten. Maar daarover straks meer.
Bordeaux-Parijs dus, mét renners bij wie het  verstand op nul staat. Die blij zijn dat er nog leven in het lijf zit. Het denkwerk wordt maar overgelaten aan ploegleiders en gangmakers. In de wirwar van volgauto’s, derny’s, motoren kan een renner niet alles behapstukken. Daarvan maakte Bernard Gauthier, of beter gezegd, diens gangmaker sluw gebruik en piepte er ongezien tussen uit. Wim van Est noch diens gangmaker waren dat ontgaan. En Lomme Driessen, de ploegleider van Van Est? 
estborparLaat die nou juist op het moment suprême in een tarweakker zijn zwager een hand geven. Gods water over Gods akkers. Wat na afloop de nodige godslastering gaf.
Bordeaux-Parijs, de koers die alleen maar verliezers kent. In de zalige onwetendheid dat Gauthier al vier minuten eerder in het Parc des Princes was gearriveerd, dacht Van Est gewonnen te hebben.  Met de laatste is het trouwens nog goed gekomen. De Beul van ít Heike sloeg een jaar later genadeloos toe. Om in 1961 het onmogelijke te flikken, want won op bijna  veertigjarige leeftijd  nog één keer de monsterklassieker.

Foto 1: Bordeaux-Parijs met op kop Roland Chartier. Foto 2: Wim van Est. Foto 3: Winnaar Gauthier tussen zijn gangmakers.

Bron: Sport Club, jaargang 1951, Sportief, jaargang 1951.

Eeuwige roem én naderende ondergang

Bordeaux-Parijs, monsterlijke koers over zeshonderd kilometer. Vóór de Tweede Wereldoorlog, op de Tour na, de belangrijkste koers. Althans in België en Frankrijk. Het journaille had het over een strijd tussen Frankrijk en België alsof er een landsbelang in het geding was. Sportbladen én kranten, in extra oplages, stonden er weken vol van. Prognoses werden gemaakt. Achtergrondinterviews met de eventuele deelnemers. Plechtig werd daarbij gesproken over De Derby. Bordeaux-Parijs 1931mét een primeur! Na jaren achter auto’s werd er voor het eerst achter motoren gekoerst. De koers waarin de ster van Bernard van Rijsselberghe flonkerde. Om daarna weer snel te doven.

Zeshonderd kilometer koersen, heroïsch,  maar niet gezond. Daar kwam Bernard Rijsselberghe ook achter. Te laat. Net vijfentwintig jaar geworden en winst in een Touretappe én veertiende in het eindklassement. Voor ploegleider Leo Veron het sein om Bernard van Rijsselberghe op te stellen voor dé klassieke koers van het jaar. Bernard, struis, één brok gezondheid met jeugdig enthousiasme in het avontuur gestort. Pikte in Orleans zijn motor op.
Bordeaux-Parijs, de grensoverschrijdende klassieker, bestemd voor ouwe, doorgetrainde  kerels met een hart van een os en een paar longen waarmee  je een deur uit de sponning blaast.  Niet voor jongens als een Van Rijsselberghe. Die laatste ging heel diep in zijn nog ongebruikte lichaamsreserves. Het begin van het einde. 
Bernard, jakkerend over die eindeloze Franse pokkenwegen. Door en over de gevreesde vallei van Chevreuse. Slopend. Zijn kont leek op een oorlogsgebied. Het bloed stond in de koersbroek. Pijn in rug en lendenen waren niet te verdragen. Raakte van het motorgeronk in een soort hypnose. Moest alert blijven. Kokhalzend en gespannen vlak achter het spatbord. Mocht en kon die geen seconden uit het oog verliezen. Op een gruwelijke zware, vaste versnelling, duwend en stampend op de pedalen. Twee keer lek gereden en zelf gerepareerd. Werd vanuit de  volgwagen verzorgd met bidons vol geklutste eieren, cognac en suiker. Die arme Van Rijsselberghe, kreeg onderweg meerdere instortingen.  Kon op de Côte de Dourdon, een benenbreker, veertig kilometer voor Parijs, de motor niet meer houden. Werd door Jef d’n soigneur opgelapt met zo’n fijne oppepper waarvan je je maar moest afvragen of je dat overleefde.
Voor Bernard was  finish in Parijs met winst dé apotheose, maar ook verlossing uit zijn lijden. Twee jaar later streed de inwoner van Gent nog één keer mee in de frontlijn van B-P en werd tweede. En daarna was het gedaan. Wist in zijn korte carrière maar zes wedstrijden te winnen. Eind 1935,  met een gesloopt lijf waar een auto-ongeluk het er niet beter op maakte, stopte Van Rijsselberghe met koersen. Tot aan zijn dood in 1984 moet de Gentenaar aan die ene, zo glorieuze zondag in 1931,  hebben gedacht. De dag dat eeuwige roem én de naderende ondergang vlak naast elkaar lagen.

Foto’s:  Van Rijsselberghe gelost op de Cote du Dourdon, verzorgd met geklutste eieren mét cognac, én de apotheose in Parijs. 

Bron: Geïllustreerde Sportspiegel, jaargang 1931, Het Rijke Vlaamse Wielerleven jaargang 1943.

Met open hol richting Parijs…

Bordeaux-Parijs, een wielerkoers over zeshonderd kilometer met gangmaking van dernymotoren, was niet alleen een mix van topsport, romantiek, avontuur en verdwazing maar ook de laatste levende herinnering aan de prehistorie van het wielrennen. Koersen tussen de Garonne en de Seine was alleen weggelegd voor spijkerharde  kerels die bereid waren om hun scrotum én de pisbuis voor maanden aan gort te rijden. Want Bordeaux-Parijs  stond synoniem voor afzien, lijden, en ‘praten met God’. Maar daar stond wél iets tegenover: renner én gangmaker waren verzekerd van een plaatsje in de wielergeschiedenis. Bertus Raats, gangmaker in ruste, is dat gelukt.

Het is warm, van dat lekkere lomige zomerweer waarbij jonge meiden brutaal de rondingen van hun lijf showen en zwaluwen schreeuwend achter de muggen aan zitten. Zo’n dag waar je tijdens gure, donkere winterdagen met ongelooflijk veel heimwee en verlangen aan terug denkt. Op een terras aan de Weesperzijde zit een oudere man die der dagen nog lang niet zat is, maar wel oud genoeg om te mijmeren over zijn leven.
Nippend aan een ijskoude Cola en kijkend over de Amstel gaan zijn herinneringen terug naar 1983.
Hij ziet zichzelf weer rijden over die eindeloos lange, kaarsrechte Franse landwegen, langs wijngaarden, door korenvelden, golvend tot aan de horizon, langs Orleans, door Tours, over de heuvels van de Vallei des Cheuvreus waar geen eind aan leek te komen, op weg naar Parijs.

Foto 1

Een ras-amsterdammer, zittend op een té kleine, en knetterende dernymotor met achter zich, fietsend op een millimeter van het spatbord,  profwielrenner Etienne Vanderhelst.
Bertus Raats, een jongen afkomstig uit de Indische Buurt, acterend in Bordeaux-Parijs: hij kan het nog steeds niet geloven. Hoe hij in godsnaam als volkomen onbekende op de deelnemerslijst terechtkwam?
Een enorme eer
Raats vertelt dat hij als modaal gangmakertje te weinig koersen reed. Hij kwam gewoon niet aan de bak, werd genegeerd door de, toenmalige, gevestigde orde. Kwam er niet tussen. Om zijn dure licentie te bekostigen organiseerde hij, ten einde raad, met collega Martin Huizinga,  zelf wedstrijden.
Het werd een succes en zijn naam zong in het ‘wereldje’ rond. En als je dan ook nog eens de Franse taal beheerst, en je hebt de juiste connecties, en je vraagprijs is niet té hoog, dan komt er een dag dat er een uitnodiging voor Bordeaux-Parijs op de deurmat dwarrelt. Hij vond het een enorme eer, nog stééds, en dat mag iedereen best weten, zegt hij, ontspannen aan een tafeltje.

Foto 2

Nu nóg hoort Raats, 71 jaar, Etienne in sappig Vlaams vloeken, als hij, de gangmaker van dienst, iets té onderuitgezakt op de derny zat. ‘Allé goedverdoemme, Bertus, rechtop zitten’! Etienne, een redelijk succesvol Vlaamse coureur met, op dat moment, 23 gewonnen koersen, had zich niet voor niks maandenlang de kloten van het lijf getraind om in die verschrikkelijke monsterklassieker zó hoog mogelijk te eindigen. Alles was daarbij geoorloofd, desnoods moest Vanderhelst een pact met de duivel sluiten, en dan kan het niet zó zijn dat hij in de volle wind komt te zitten. Want ieder vleugje zuiging brengt Etienne dichter bij Parijs, waar hopelijk eeuwige roem, maar vooral vette contracten liggen te wachten.
Acht keer gescheten
Midden in de nacht was Vanderhelst met twintig andere renners gestart in Bordeaux, waarbij de eerste driehonderd kilometer zonder gangmaking werden verreden. De nacht was zwart, de lucht koud en de wegen slecht verlicht, maar evengoed werd er volop gekoerst. Tussen acht en negen uur in de morgen hoopten de renners in Poitiers te zijn waar de wedstrijd achter de derny verder ging. Voor iedere renner stonden twee gangmakers klaar. Etienne Boecks en Bertus Raats was het duo dat Vanderhelst veilig en snel naar Parijs moesten loodsen. Boecks en Raats die elkaar aflosten, want ging de één ‘de aardappels even afgieten’, dan nam de ander het over.
Voordat de renners arriveerden, hadden de gangmakers de hele nacht in een kille garage doorgebracht. Voor Raats waren dat lange, zenuwslopende uren. Bloednerveus was hij. Tientallen keren had hij zijn derny gecontroleerd en, zoals hij dat formuleerde, acht keer gescheten en zes keer gepist. Het ging dan ook niet om des keizers baard. Rot op zeg! Raats, van beroep amanuensis op een scholengemeenschap in Oost, met als hobby gangmaken en nooit verder gekomen dan de vaderlandse koersen, speelde nu een rol in een wielermonument, en was daar héél goed van doordrongen.

Foto 3

Drie heuvelpunten
En dan is het moment daar! De renners arriveren! Snel op de derny springen en in de hectiek van coureurs, knetterende brommers, materiaalwagens en meerijdende pers je poulain zoeken. Na de eerste geneutraliseerde kilometers ging het dan gebeuren.
Als de zon fel over de Amstel schijnt, roeiboten strak door het rimpelloze water glijden en de serveerster, een jong, mooi, Surinaams meisje, een verse bestelling aflevert, gaat Raats verder. Wat volgt is het smeuïge verhaal van een brave amanuensis die terechtkwam in een soort gekkenhuis op twee wielen. Een tafeltje verder luistert een terrasganger, vergenoegd en ongegeneerd mee.
Of renners op een bruine boterham reden dát wist Raats niet, wél dat de gangmakers zich prepareerden. ‘Hadde gij wat bij U voor onderweg?’, vroeg Boeckx aan een naïeve Raats. Om er direct aan toe te voegen dat hij, Etienne Boeckx, ‘iets’ voor zijn collega had. Pastillekens tegen de kramp, voor de luchtwegen, tegen de pijn en om wakker te blijven, kreeg Raats, en stopte die, strak van de zenuwen en gedachteloos, in zijn shirt om ze vervolgens helemaal te vergeten. Een paar dagen later schudde zijn vrouw het shirt leeg en vroeg verbijsterd wat dat allemaal was.
Raats neemt gulzig een slok Cola, zakt nog meer onderuit waarbij zijn rechterhand  onbewust een draaiende beweging maakt alsof hij aan de gashandel van zijn derny draait, en verteld met glanzende ogen over één van zijn grootste avonturen. ‘Godverdomme’, knalt het er hartgrondig uit, ‘Die kaarsrechte wegen die kilometers omhooggaan. En eenmaal boven dan is er geen afdaling maar zie je de weg nog in drie heuvelpunten voor je. Er werd gekoerst bij het leven. Met het hol open naar Parijs’.
In de slag
Op een gegeven moment lag het trio Vanderhelst, Boeckx en Raats op de tweede plaats op vier minuten achter de Franse favoriet Duclos-Lassal. ‘We reden gat dicht tot driehonderd meter. Op dat ogenblik reed ik op kop en wilde direct doorrijden maar dat mocht niet van Vanderhelst. Die begon te roepen en te schreeuwen dat hij eerst wilde eten. Even later begreep ik dat Vanderhelst in de slag zat met

Foto 4

Duclos-Lassal. We hebben ze maar laten lopen, en uiteindelijk werden wij tweede’, vertelt hij met teleurgestelde trek op zijn gezicht.
Scheidsrechtersfluitje
Bertus Raats, gewezen lid van het gilde der gangmakers, zit tóch niet met frustraties. Welnee, daarvoor zijn de herinneringen té mooi. ‘Weet je’, onthult hij, ‘ik heb uiteindelijk drie keer Bordeaux-Parijs gereden en niet één keer heb ik, tijdens de koers moeten pissen. Wel benzine tanken natuurlijk, wat nog een hele toer was. Dan raakte je los van het circus en dan was je gewoon een verkeersdeelnemer. Daar had de organisatie wat op gevonden. Wij kregen een scheidsrechtersfluitje om de nek. Na het tanken dan lag je plat op je derny om weer aansluiting te krijgen. Man, als je flink meetrapte haalde dat ding haalde wel honderd in het uur. En fluitend maakte je verkeer opmerkzaam dat je er aan kwam’.
Bertus Raats, is zo’n tien jaar gangmaker af. Zijn cardioloog vond het verstandiger om de derny op te bergen. Spijt heeft hij niet! Of hij het hectische wielerwereldje mist? Manmoedig schudt hij van nee. Hij had het allemaal wel gezien en wat blijft zijn de herinneringen.
Nee, Raats heeft er wel vrede mee.

Foto 5

Foto 1:
1923: 49 Renners waren op weg naar Parijs en gereden werd achter menselijke gangmaking. De Vlaming Emiel Masson tussen zijn gangmakers (links Vermande en rechts Scieur) werd winnaar in 19 uur en 41 minuten.

Foto 2
1935, Edgard de Caluwe afkomstig uit Denderwindeke, stormt het Parc des Princesses binnen op weg naar de overwinning. Edgard’s erelijst was niet groot maar de koersen die hij wél won mogen er zijn want winnaar van Parijs-Brussel, de ronde van Vlaanderen én Bordeaux-Parijs.

Foto 3
1937: Jef Somers was te uitgeput om te genieten van één van zijn mooiste overwinningen. Even voor de ‘kiek’ genomen werd had Jef Bordeaux-Parijs op zijn naam geschreven. Met zijn twintig jaar was Somers de jongste winnaar ooit. Hoewel de oorlog Jef’s carrière dwarsboomde kon hij toch terug zien op een mooie erelijst want in 1947 won nog hij nog een keer Bordeaux-Parijs, werd in 1946 tweede en derde in 1950. Bordeaux-Parijs 1937 was ook de laatste keer dat er achter handelsmotoren werd gereden. Op de foto rechts gangmaker Théo Wynsdam.

Foto 6

Foto 4
1938: Een primeur in Bordeaux-Parijs want de derny deed zijn intreden.   Charles Pellisier won niet alleen deze editie maar was ook nog eens trendsetter. Pellisier was de man die de eer toe kwam de witte sokken in het peloton te hebben ingevoerd.

Foto 5
1948:  Ange Le Strat passeert koploper Gerad Buyl en is bezig zijn plaatsje op de erelijst van Bordeaux-Parijs in te nemen. Met scheidsrechterfluitje houdt Le Strats gangmaker de weg vrij.

Foto 6
1930: Voor zijn drieëntwintigste jaar won hij Parijs-Roubaix, drie keer Bordeaux-Parijs en werd tussendoor ook wereldkampioen op de weg. Met een lichaam ‘in de groei’niet zo gezond natuurlijk. Daar kwam George Ronsse ook achter. Na zijn vierentwintigste kreeg George last van enge kwalen zoals zweren, spataderen, en gewrichtsaandoeningen. Met een totaal ondermijnd lichaam was zijn wegcarrière over. George zocht zijn heil op de baan als stayer. Foto’s, uit zijn baancarrière, laten een ziekelijke, uitgeteerde man zien die de indruk wekt ieder moment dood van zijn fiets te vallen.

Foto’s: Hilco Koke en Archief Stuyfssportverhalen

error: Inhoud is beschermd!
%d bloggers liken dit: