Bordeaux-Parijs, monsterlijke koers over zeshonderd kilometer. Vóór de Tweede Wereldoorlog, op de Tour na, de belangrijkste koers. Althans in België en Frankrijk. Het journaille had het over een strijd tussen Frankrijk en België alsof er een landsbelang in het geding was. Sportbladen én kranten, in extra oplages, stonden er weken vol van. Prognoses werden gemaakt. Achtergrondinterviews met de eventuele deelnemers. Plechtig werd daarbij gesproken over De Derby. Bordeaux-Parijs 1931mét een primeur! Na jaren achter auto’s werd er voor het eerst achter motoren gekoerst. De koers waarin de ster van Bernard van Rijsselberghe flonkerde. Om daarna weer snel te doven.
Zeshonderd kilometer koersen, heroïsch, maar niet gezond. Daar kwam Bernard Rijsselberghe ook achter. Te laat. Net vijfentwintig jaar geworden en winst in een Touretappe én veertiende in het eindklassement. Voor ploegleider Leo Veron het sein om Bernard van Rijsselberghe op te stellen voor dé klassieke koers van het jaar. Bernard, struis, één brok gezondheid met jeugdig enthousiasme in het avontuur gestort. Pikte in Orleans zijn motor op.
Bordeaux-Parijs, de grensoverschrijdende klassieker, bestemd voor ouwe, doorgetrainde kerels met een hart van een os en een paar longen waarmee je een deur uit de sponning blaast. Niet voor jongens als een Van Rijsselberghe. Die laatste ging heel diep in zijn nog ongebruikte lichaamsreserves. Het begin van het einde.
Bernard, jakkerend over die eindeloze Franse pokkenwegen. Door en over de gevreesde vallei van Chevreuse. Slopend. Zijn kont leek op een oorlogsgebied. Het bloed stond in de koersbroek. Pijn in rug en lendenen waren niet te verdragen. Raakte van het motorgeronk in een soort hypnose. Moest alert blijven. Kokhalzend en gespannen vlak achter het spatbord. Mocht en kon die geen seconden uit het oog verliezen. Op een gruwelijke zware, vaste versnelling, duwend en stampend op de pedalen. Twee keer lek gereden en zelf gerepareerd. Werd vanuit de volgwagen verzorgd met bidons vol geklutste eieren, cognac en suiker. Die arme Van Rijsselberghe, kreeg onderweg meerdere instortingen. Kon op de Côte de Dourdon, een benenbreker, veertig kilometer voor Parijs, de motor niet meer houden. Werd door Jef d’n soigneur opgelapt met zo’n fijne oppepper waarvan je je maar moest afvragen of je dat overleefde.
Voor Bernard was finish in Parijs met winst dé apotheose, maar ook verlossing uit zijn lijden. Twee jaar later streed de inwoner van Gent nog één keer mee in de frontlijn van B-P en werd tweede. En daarna was het gedaan. Wist in zijn korte carrière maar zes wedstrijden te winnen. Eind 1935, met een gesloopt lijf waar een auto-ongeluk het er niet beter op maakte, stopte Van Rijsselberghe met koersen. Tot aan zijn dood in 1984 moet de Gentenaar aan die ene, zo glorieuze zondag in 1931, hebben gedacht. De dag dat eeuwige roem én de naderende ondergang vlak naast elkaar lagen.
Foto’s: Van Rijsselberghe gelost op de Cote du Dourdon, verzorgd met geklutste eieren mét cognac, én de apotheose in Parijs.
Bron: Geïllustreerde Sportspiegel, jaargang 1931, Het Rijke Vlaamse Wielerleven jaargang 1943.