Broekenschijtend

Wat heeft een renner liever, een erelijst met honderd overwinningen in zogenaamde b-koersen. Of een palmares, met maar vier gewonnen koersen: waar dan wél twee grote klassiekers bij staan. Van die gewetensvragen. Of Leon Devos daar wakker van lag? De man, getrokken uit vette West-Vlaamse klei, had een erelijstje dat op een bierviltje paste. Dat hij daar depressief over was..? Als je Luik-Bastenaken-Luik én de ronde van Vlaanderen wint, kun je daar de rest van je leven in de Vlaamse staminees gratis op teren.

Devos, in 1919 winnaar van L-B-L. Om drie jaar later, de ronde van Vlaanderen te winnen. Dat laatste flikte Devos, – waar in de wielerarchieven heel weinig van terug te vinden is, – op die ene stormachtige zondag in april, van het goddelijke jaar 1922. Waar hij, Leon Devos, in de buurt van Roeselare, met nog honderd kilometer te gaan, én in een bulderende storm, zijn definitieve demarrage plaatste, richting finishplaats Gent. Om  vervolgens zeven minuten te wachten op nummer twee.

In Gent nam Devos zijn plekje in de Vlaamse heldengalerij in. Om daarna meteen in de anonimiteit te verdwijnen. Hoe en waarom? Karel van Wijnendaele, stichter van de ronde van Vlaanderen, én nestor van de Vlaamse wielerjournalistiek, begreep daar ook niets van. In zijn epos ‘Het Rijke Vlaamsche Wielerleven’, vraagt hij zich af, of dat van Devos een kwestie was van gebrek aan lichamelijk te kortkoming, wilskracht, training, of volharding? Karel kwam er niet uit.

Bijna honderd jaar later, maakt dat ook niets meer uit. Leon Devos, had voor eeuwig zijn naam gekrast in de wielergeschiedenis. En als wij het dan tóch over helden hebben, nomineert schrijver dezes, ook die ene, onbekende supporter, pontificaal afgedrukt op de cover van de Geïllustreerde Sportwereld.

Om zo’n beslijkte renner, vlak na een koers op je schouders te nemen, vereist een zekere lef. Of defaitisme. Ga maar na. Zo’n Vlaamse stoemper, zat tijdens een koers nergens mee. Broekenschijtend, pissend dwars door de koersbroek heen, met als extraatje, soms een meurende biefstuk om het zitvlak te beschermen, liet deze zo’n schouderhuldiging, met een zekere voldoening aan zich voltrekken

Bron: Het Rijke Vlaamsche Wielerleven, uitgave 1943, Geïllustreerde Sportwereld, jaargang 1922.

Karel kletste uit z’n nek

Om in één seizoen  de Ronde van Vlaanderen, Parijs-Roubaix én Bordeaux-Paris te winnen dan ben je met recht een groot kampioen. Volgens Karel van Wijnendaele dus niet.  Van Wijnendaele, – nestor van de Vlaamse wielerjournalistiek en stichter van de Ronde van Vlaanderen, – deed Romain Gijssels, de betreffende renner, hem eerder  denken aan een ‘winkeljuffrouw dan aan een dwangarbeider van de weg’.  Je moet maar durven.  Iets waar  Van Wijnendaele  duidelijk niet mee zat. In zijn boek, ‘Het Rijke Vlaamsche Wielerleven’ werd Gijssels door  Karel flink afgefakkeld.
Gijssels, een jonge Vlaamse stoemper afkomstig uit Denderwindeke, flikte dat heroïsche kunstje in 1932. Zelden  nagedaan. Drie van de zwaarste koersen winnen in een paar weken tijd, is tevens  de opmaat voor een gesloopt lijf. Helemaal voor een coureur van maar amper vijfentwintig jaar. ‘Vlaanderen’ en Parijs-Roubaix had misschien nog gekend. Maar een monster als een Bordeaux-Parijs, een prehistorische, draak van een koers over bijna zeshonderd kilometer, is voor een jonge renner een gereguleerde zelfmoord.
Bordeaux-Parijs, tijdens het interbellum een tweestrijd tussen Frankrijk en België. De weken voor deze koers, maakten de sportredacties overuren. Waarbij de rotatiepersen recordoplages  draaiden. Het nationalistische bed flink werd opgeschud. Wat alles met de Vlaamse taalstrijd te maken had. Voor de winnaar van B-P,  de  nodige vette contracten, én de ‘eeuwige roem’: dat nogal rekkelijk was.
Editie 1932, waar de gangmaakmotor voor het eerst zijn opwachting maakte. De eerste tweehonderd kilometer regulier koersen, om dan vierhonderd kilometer achter zo’n motor rossen. Urenlang naar het achterwiel van die motor loeren. Die geen seconden uit het oog verloren werd. Eén moment onachtzaamheid…
Bordeaux-Parijs, 1932, wat stond voor  achttien helse uren koers, met winnaar Roman Gijssels,  die de zeshonderd kilometer aflegde met een gemiddelde van vierendertig kilometer.
Een jaar later trok Romain op herhaling. Met een derde plaats in Parijs. En dat was het. De wielercarrière van Gijssels zat er op. Er werd niets meer gewonnen. Hedendaagse inspanningsfysiologen knikken begrijpend. In 1935, net achtentwintig jaar, stopte Gijssels met koersen.

Bron: Het Rijke Vlaamsche Wielerleven, Le Miroir des Sports jaargang 1932.

error: Inhoud is beschermd!
%d