Parijs, februari 1906. Sneeuwbuien geselden de stad. In de straten trok het proletariaat de pet stevig op de harses. Vers uitgekakte paardenvijgen stuiterden, bevroren, als loden ballen over de kasseien. En op Montmartre hadden de hoeren hun ‘poes’ goed ingepakt. De Lichtstad kende een Siberische wegtrekker, zoveel was zeker. Maar in het Velo d’Hiver, het Parijse winterpaleis, telde Henry Prévost zijn zegeningen.
Prévost, Frans kampioen hardlopen, trainde op het verwarmde middenterrein waar een atletiekbaan was aangelegd. Henry werkte aan zijn conditie. De man had status op te houden want was werelduurrecordhouder met een afstand van bijna achttien kilometer. Na twee uur rennen trok de recordman zijn laatste sprint. Nog één keer roffelden de voeten over het Parijse hout. Bezweet trok hij een fluim uit zijn rechterneusgat. Haalde nog even diep adem en klopte liefkozend op zijn beenspieren. Henry, hardloper als professie met een longinhoud van een os, kende ook zijn verborgen gebreken. De man was vermoedelijk gehoorgestoord. Tijdens Henry’s intervallen klonk namelijk een geluid alsof de deur van de hel op een kier stond. De eveneens trainende Thuur Vanderstuyft, bijgenaamd D’n IJzeren, raasde achter een zware Dürkoppmotor over de wielerbaan. Een aanslag op de trommelvliezen. Behalve bij Henry. Die hoorde niets. Zat tjokvol dopamine.
Nog runnershigh stak Henry de wielerbaan over, op weg naar de kleedkamer. Zomaar. Zonder te kijken. En laat nou nét, op datzelfde ogenblik d’n IJzeren achter gangmaker Americo aan komen razen. Henry’s laatste dagen op dit ondermaanse nam een aanvang. De botsing mocht er zijn. Vanderstuyft en Americo vonden zich zelf op de vierde rij van de tribune terug. Dat Vanderstuyft ‘d’n IJzeren’ werd genoemd, werd ter plekke bevestigd. De Vlaamse stayer, onder de motor vandaan getrokken, mankeerde, op wat schaafwonden na, vrijwel niets.
Kon je van Henry niet beweren. Die werd met paard en wagen schielijk afgevoerd naar het hospitaal. Henry Prévost zal nooit meer zijn eigen wereldrecord aanvallen. Drie dagen later, zonder bij kennis te zijn gekomen, stootte hij zijn laatste lucht uit.
Hoe het met Thuur afliep? Die brak een jaar later als stayer door. Won in Duitsland achttien grote koersen en verdiende daarmee bijna vijftigduizend goudmark.
En daar zat tevens de kneep. Thuur Vanderstuyft was gek op geld. Gaf hem een frank en je mocht met een scherpe bijl een haar van zijn kop hakken. Nadat de Mof, tijdens de Eerste Wereldoorlog, België had bezet, haalde geen Vlaamse renner het in zijn hoofd om in Duitsland te koersen. Thuur Vanderstuyft wel. Wat hem de rest van zijn lange leven werd nagedragen. Het was Thuurs jongere broer Leon, in 1915 asiel aangevraagd in Nederland, die de familie-eer redde. Leon koerste niet alleen in Nederland maar werd ook nog eens, in 1922 wereldkampioen stayeren. Iets wat d’n IJzeren, ondanks verwoede pogingen nooit lukte.
Bron: Het Nieuws van den Dag jaargang 1906. Radwelt jaargang 1907.