Dat de winnaar van Parijs-Roubaix, 1925, uit Italië kwam stond eigenlijk al vast! Aan de start stond een overmacht aan Italiaanse renners waaronder campionissimo’s als een Giradengo en Bottechia. ‘De macht van het getal’ is natuurlijk geleuter, want uiteindelijk ging een morsige Belgische stoemper met de overwinning aan de haal. Maar die beschikte dan ook over een geheim wapen. Dat de renners tóen vlak langs de pavés reden zal dit jaar niet gebeuren.
Een monument! Fenomenaal! De Koningin der klassiekers! Erfgoed! Parijs-Roubaix is niet alleen de klassieker van de stenen maar ook van de superlatieven. Het spektakel wordt natuurlijk gemaakt op de meer dan vijftig kilometer obscure kasseipaden: om maar even een open deur in te trappen.
Tienduizenden wielerliefhebbers trekken vrijwillig de Hel in om dat met eigen ogen te zien. Zesentachtig jaar geleden koersten de renners ook door het ‘inferno’ en geen hond stond aan de kant. Ze keken wel mooi uit.
André Reuze, sportverslaggever van Le Miroir des Sports, was er in 1925 snel klaar mee. De Parijs-Roubaix waarvan hij verslag deed, was geen reet aan. Volgens hem waren de beruchte kasseistroken alleen lastig voor de ‘automobielen’. De renners hadden er weinig van te duchten want die vlogen over de assepaadjes, die vlaks langs de pavés lagen. Als er al spektakel viel te beleven, was dat op de helling van Doullens, de scherprechter van die dag. Duizenden, voornamelijk mannen met de platte pet, vijf rijen dik, zagen daar een ontketende Alfredo Binda langsstuiven, achterna gezeten door de broertjes Francis en Henri Pelissier.
Reuze, aanwezig in de koers, noteert ijverig dat na de hergroepering ene Emile Hardy, ervan door ging. Volgens André, beschikkend over een vileine pen, was die Hardy een ‘tweederangsrenner, een klein onbeduidend kereltje’ die zo’n klassieker niet op zijn naam mocht schrijven. Duidelijk vergenoegd was de verslaggever dat de vermetele vluchter na zestig kilometer weer in de kladden gegrepen werd.
De eindsprint op de brede Avenue des Villas in Roubaix werd ingegaan met zevenendertig renners. Ondanks een overmacht aan Italianen was het Felix Sellier die iedereen erop lag. De winst van Sellier, een voormalige mijnwerker uit Wallonië die pas op zijn zesentwintigste prof werd, kreeg de zege van André Reuze. Logisch! Sellier, was niet alleen een gewezen kampioen van België, maar ook drievoudig winnaar van Parijs-Brussel én twee touretappes.
Na de koers deed Felix aan de lezers van Le Miroir des Sports uitgebreid zijn relaas.
Het grote geheim van de Mijnwerker, zoals zijn bijnaam luidde, hield hij lekker voor zich zelf. In 1934, zes jaar na het beëindigen van zijn carrière, verklapte Felix in een Vlaams sportblad hoe het precies zat.
Bij zijn dorpssmit had sluwe Felix een tandwiel met dertien tanden, wat niet in de handel was, laten fabriceren. Als de vorm er was, monteerde Sellier de ‘13’, en gaf de concurrentie het nakijken.
Bron: Le Miroir des Sports, jaargang 1925, de Vlaamse Sport Revue jaargang 1934.
Foto 1: Mannen met de platte pet zien Alfredo Binda voorbij stuiven. Foto 2: Naast de kasseien. Foto 3: ‘Mijnwerker’ Sellier.

Voor de pers hadden ze geen nationaliteit. Zwarte renners kwamen niet uit een land maar werden gewoon aangekondigd als ‘neger’. Het racisme was tenenkrommend en het vooroordeel hemeltergend. In het spierwitte Europa van honderd jaar geleden waren vier zwarte profs actief. Weinig, maar die schreven dan weer wél geschiedenis. Tijdens de eerste Parijs-Roubaix, gehouden in 1896, stuiterde en dokkerde over de kasseien ene Vendredi, een zwarte renner afkomstig uit Parijs.














een goochelaar tovert Van der Kaaij een vuurrode, duidelijk gedateerde baanfiets, van meer dan vijftig jaar oud, te voorschijn. Aan het fietsje hangt letterlijk een prijskaartje van zeventienhonderd euro. Duur? Klopt! Maar dan heb je ook wél wat. Het baankarretje is historie op twee wielen en hoort eigenlijk in een wielermuseum thuis. Het is de fiets waarop voormalige zesdaagsekeizer Peter Post zijn triomfen behaalde. Post, na zijn afscheid als renner, gunde zijn fiets rust op de enige juiste plek. Bij RIH-Sport.


In Nederland werd ze bespot, nageroepen, uitgelachen en gediscrimineerd. Eenmaal de koersen in België ontdekt, werd ze als wielrenster wél uiterst serieus genomen. Op Vlaamse wegen waar iedere week dameskoersen verreden werden, was zij één van de beteren. Ze had de vaderlandse sportgeschiedenis in kunnen gaan als zesvoudig wereldkampioen op de weg. Uiteindelijk bleef de teller op ‘slechts’ twee titels bleef steken. Mien van Bree moest in de jaren dertig niet alleen afrekenen met vooroordeel maar ook met een foutje van de natuur…
Vanuit Den Haag vertrok Mien op de fiets naar Deurne, waar ze direct haar eerst grote wedstrijd won. Mien fietste niet voor de kat zijn ‘derde oog’. In 1937 werd ze Europees kampioen. De honderd kilometer reed ze met een gemiddelde van zevenendertig in het uur. Binnen een jaar gold Mien bij de gokkers als favoriet.

De Zesdaagse van Berlijn 2011 zit er weer op. Met een kleine puntenvoorsprong ging de winst naar thuisrijders Robert Bartko en Roger Kluge: twee brave jongens in een fatsoenlijke zesdaagse. Honderd jaar geleden draaide het Berlijnse spektakel ook al om een thuisrijder…
Met twee ronden voorsprong op het Nederlands-Amerikaanse koppel Stol-Walthour, was de uiteindelijke overwinning van Walter Rüth en Jackie Clark voor de baard van de vader van de kroonprins.
Den Haag had de primeur! Op 31 oktober 1915 stonden in de residentie meer dan honderddertig renners aan het vertrek voor de eerste grote veldrit uit de geschiedenis. En in het peloton was blote arm noch been te ontdekken. In het calvinistische Nederland van negentig jaar geleden zwaar verboden. Het land van kruideniers en dominees, waar, in de alkoof, de liefde bedreven werd met de borstrok aan, en katten per definitie in het donker te grazen genomen werden, had een speciale wet aangenomen die wielerwedstrijden op de openbare weg verbood.
Om dat gebod te omzeilen gaven organisatoren hun koers de titel ‘betrouwbaarheidsrit’. Of de laatste kreet opging in Den Haag is hoogst twijfelachtig. De N.W.B., de toenmalige wielerbond, verordende hun onderknuppel Karel Last tot parcoursbouwer: en die had daar zo zijn eigen ideeën daarover. Lust liet de renners, opgesteld in zeven startrijen van twintig man, direct na de start over een groot ijzeren hek klauteren. Voor Lust was dat nog niet genoeg. Na het hek stormde de meute af op een sloot die alleen genomen kon worden met behulp van een smalle plank. Aangezien een beetje renner alleen aan zichzelf denkt , gold bij de sloot het recht van de sterkste. In de opstopping werd gevloekt, gedrongen, materiaal verkreukeld en werden petten afgeslagen. Hier en daar viel een klap. ‘De eersten zullen de laatsten zijn’, wordt al honderden jaren van de kansel georakeld. Vergeet dat maar! Zeker niet in Den Haag. Daar loonde het wel degelijk om vooraan te staan. Bij de eerste tien in de uitslag waren acht renners die op de eerste rij waren gestart.