Het geheime wapen van de Mijnwerker

Dat de winnaar van Parijs-Roubaix, 1925, uit Italië kwam stond eigenlijk al vast! Aan de start stond een overmacht aan Italiaanse renners waaronder campionissimo’s als een Giradengo en Bottechia. ‘De macht van het getal’ is natuurlijk geleuter, want uiteindelijk ging een morsige Belgische stoemper met de overwinning aan de haal. Maar die beschikte dan ook over een geheim wapen. Dat de renners tóen vlak langs de pavés  reden zal dit jaar niet gebeuren.

Een monument! Fenomenaal! De Koningin der klassiekers! Erfgoed!  Parijs-Roubaix is niet alleen de klassieker van de stenen maar ook van de superlatieven.  Het spektakel wordt  natuurlijk gemaakt op de meer dan vijftig kilometer obscure kasseipaden: om maar even een open deur in te trappen.
Tienduizenden wielerliefhebbers trekken vrijwillig de Hel in om  dat met eigen ogen te zien. Zesentachtig jaar geleden koersten de renners ook door het ‘inferno’ en geen hond stond aan de kant. Ze keken wel mooi uit.
André Reuze, sportverslaggever van Le Miroir des Sports, was er in 1925 snel klaar mee. De Parijs-Roubaix waarvan hij verslag deed, was geen reet aan. Volgens hem waren de beruchte kasseistroken alleen lastig voor de ‘automobielen’.  De renners hadden er weinig van te duchten want die vlogen over de assepaadjes, die vlaks langs de  pavés lagen.   Als er al spektakel viel te beleven, was dat op de helling van Doullens, de scherprechter van die dag.  Duizenden, voornamelijk mannen met de platte pet, vijf rijen dik, zagen daar een ontketende Alfredo Binda langsstuiven, achterna gezeten door de broertjes Francis en Henri Pelissier.
Reuze, aanwezig in de koers, noteert ijverig dat na de hergroepering ene Emile Hardy, ervan door ging. Volgens André, beschikkend over een vileine pen, was die Hardy een ‘tweederangsrenner, een klein onbeduidend kereltje’ die zo’n klassieker niet op zijn naam mocht schrijven. Duidelijk vergenoegd was  de verslaggever dat de vermetele vluchter na zestig kilometer weer in de kladden gegrepen werd.
De eindsprint op de brede Avenue des Villas in Roubaix werd ingegaan met zevenendertig renners. Ondanks een overmacht aan Italianen was het Felix Sellier die iedereen erop lag. De winst van Sellier, een voormalige mijnwerker uit Wallonië die pas op zijn zesentwintigste prof werd, kreeg  de zege van André Reuze. Logisch! Sellier, was niet alleen een  gewezen kampioen van België, maar ook drievoudig winnaar van  Parijs-Brussel én twee touretappes.
Na de koers deed Felix aan de lezers van Le Miroir des Sports uitgebreid zijn relaas.
Het grote geheim van de Mijnwerker, zoals zijn bijnaam luidde, hield hij lekker voor zich zelf. In 1934, zes jaar na het beëindigen van zijn carrière, verklapte Felix in een Vlaams sportblad hoe het precies zat.
Bij zijn dorpssmit had sluwe Felix een tandwiel met dertien tanden, wat niet in de handel was, laten fabriceren. Als de vorm er was, monteerde Sellier de ‘13’, en gaf de concurrentie het nakijken.

Bron: Le Miroir des Sports, jaargang 1925, de Vlaamse Sport Revue jaargang 1934.

Foto 1: Mannen met de platte pet zien Alfredo Binda voorbij stuiven. Foto 2: Naast de kasseien. Foto 3: ‘Mijnwerker’ Sellier.

Zwarte renner in eerste Parijs-Roubaix

Voor de pers hadden ze geen nationaliteit. Zwarte renners kwamen niet uit een land maar werden gewoon aangekondigd als ‘neger’. Het racisme was tenenkrommend en het vooroordeel hemeltergend. In het spierwitte Europa van honderd jaar geleden waren vier zwarte profs actief. Weinig, maar die schreven dan weer wél geschiedenis. Tijdens de eerste Parijs-Roubaix, gehouden in 1896, stuiterde en dokkerde over de kasseien ene Vendredi, een zwarte renner afkomstig uit Parijs.

Als je al een zwarte renner tegenkwam, was dat in een boksring. De zwarte medemens was in het Europa van honderd jaar geleden een zeldzaamheid en een zwarte sporter een unicum. Tot 1901, want vanuit Amerika maakte Arthur ‘Major’ Taylor zijn opwachting op de Europese wielerbanen. Taylor was in 1899 wereldkampioen sprint geworden. Om daar een extra dimensie aan toe te voegen: aan dat kampioenschap deden honderdtachtig renners mee.
Voor de roomblanke wielerliefhebber waren zwarte renners geen onbekend fenomeen. Woody Hedspath,Germain  Delayfleche en Vendredi, alle drie zwart en ook nog eens woonachtig in  Parijs, waren al jaren voor de komst van Taylor, actief.  Een zwarte renner moest niet alleen ‘goede benen’ hebben, maar ook over een dikke huid beschikken.
De naam Vendredi, oftewel Vrijdag, was hoogstwaarschijnlijk verzonnen door zijn manager. Schandelijk om een zogenaamde ‘wilde’ te vernoemen naar een, tot christendom bekeerde, slaaf van Robinson Crusoe. Vendredi, wiens werkelijke naam Hypolite Figaro was met roots op het eiland Mauritius, was deelnemer aan koersen die later absolute wielergeschiedenis werden.
Zondag 19 april 1896. In de Bois de Boulogne staan vijftig profrenners aan de start voor de eerste Parijs-Roubaix. Tussen toenmalige vedetten als Fischer, Maurice Garin, Guignard, Vanderstuyft ook Vendredi. De laatste kwam meer dan vier uur achter winnaar Josef Fischer als zeventiende aan in Roubaix, maar was dan wel de eerste zwarte renner in Parijs-Roubaix.
Ook op de Nederlandse wielerbanen was Vendredi actief. In de zomer van 1898 werd op het  sportterrein van Den Haag een wielerkoers gehouden met als hoofdnummer een koers achter de zojuist geïntroduceerde zware motor. Aan de start Van der Meij uit Amsterdam en ‘den Parijsche neger’ zoals Vendredi op de aanplakbiljetten was aangekondigd.  Vendredi, die volgens het Nieuws van de Dag bitter tegenviel, want kon de motor niet voordurend volgen. Vendredi hoorde als stayer ook regelmatig het suizende geluid van Magere Heins zeis.
Bij een stayerskoers in het Keulen van 1903 ontsnapte de Parijzenaar maar nét  aan  de dood.  In de eerste ronde raakte de voetsteun van de motor van een ontketende Vendredi de baan. Vendredi, die de vreemde gewoonte had om zijn schoenen voor de start aan zijn pedalen vast te binden om daarna zijn voeten er in te doen, vloog het publiek in. Met lichte verwondingen kwam de zwarte rolrijder er genadig vanaf.
Stadsgenoot Woody Hedspath, geboren Amerikaan, zocht zijn geluk én het daaraan verbonden geld ook op de wielerbanen. Won in 1898, op eigen kracht, de Zesdaagse van Dayton en vertrok kort daarna naar Europa, waar de financieel aantrekkelijke stayerij lokte. Een  zwarte renner achter de zware motor is altijd leuk en aardig maar ze moeten wél hun plaats weten, iets waar Woody in september 1903 in Breda achterkwam. Op de lokale wielerbaan werd de tweestrijd Ceuremans versus Hedspath verreden, waarbij de laatste acht ronden aan zijn koersbroek kreeg. Aardig detail: Ceuremans reed achter een motor met achttien pk inhoud, de Afro-Amerikaan moest het doen met een motorinhoud van twee pk. Volgens de Tilburgse Courant juichte het publiek ‘den neger herhaaldelijk toe’.
Ook Amsterdam maakte in 1905 kennis met het fenomeen Hedgepath, en daar wilde het Nieuws van de Dag best aandacht aan besteden. Werden in de vooraankondiging de renners vermeld met afkomst van hun land, achter die van Woody stond gewoon ‘neger’.
In Groningen waar, op de lokale wielerbaan, een internationale stayerskoers verreden werd, pakte ‘den neger’ de winst. Voor plaatselijke hotemetoot J. Schouten, lid van de Eerste Kamer, een gelegenheid om Hedgepath een gouden medaille op te spelden. Of  hij daarbij Hedspath de hand drukte werd niet vermeld. Woody Hedgepath was tot zijn vijftigste jaar actief als stayer, ging na zijn loopbaan wonen in Belgie, huwde met een balletdanseres, en werd hulpje van stayerskampioen Vicor Linart.
Germain Ibron was voornamelijk in Frankrijk actief als renner. ‘De Neger’ zoals zijn bijnaam luidde was een verdienstelijk stayer, reed zesdaagsen, was in de loodzware Bol d’ Or van 1909, een koers over vierentwintig uur, vijfde. Kortom de man was een verdienstelijk coureur. Dat was de Duitse wielerploeg Opel niet ontgaan. Germain kreeg  een contract en kon als rariteit in Duitsland baankoersen rijden. Of De Neger dat erg vond is hoogst twijfelachtig. Geld verzacht altijd de pijn, want kreeg een maandloon van vijfduizend frank, een astronomisch bedrag. Nadat Ibron zijn fiets voor altijd aan de zolderhaak opgehangen had begon hij in Parijs een kroeg.

Bron: Radwelt jaargang 1903, Tilburgse Courant jaargang 1903, Nieuws van de Dag jaargang 1898, 1905 en 1908. Sport Revue jaargang 1934.

Foto 1: De start van de eerste Parijs-Roubaix. Tweede van links Vendredi. Foto Theo Buiting.

Foto 2: Arthur Major Taylor. Foto 3: Woody Hedgepath. Foto 4: Germain ‘de neger’ Ibron. Foto 5: Hypolite Figaro, oftewel Vendredi, foto: Theo Buiting.

Niset schreef geschiedenis in eerste marathon van Rotterdam


Het is niet alleen het grootste loopevenement van Nederland maar wordt ook tot de beste ter wereld gerekend. Twintigduizend hardlopers gaan zondag 10 april van start voor de eenendertigste marathon van Rotterdam. Volgens de organisatie won John Graham in 1980 de eerst versie. Dat is niet waar! De eerste marathon door de Maasstad, werd gehouden op 23 mei 1909 en de winnaar was Niset, een inmiddels totaal vergeten Belgische hardloper
.

Wat een spijt hadden ze. Mannen van de organiserende vereniging Pro Patria keken elkaar veel betekenend aan. Bol- en strohoeden werden achterover gedrukt. Ze konden de haren wel uit hun kop trekken. Wie van hen was ook alweer die idioot die de marathon er door had gedrukt? Hadden ze op het Schuttersveld in Rotterdam een prachtig atletiekprogramma georganiseerd, waar de fine de fleur van rennend en springend Nederland op af was gekomen, verknalde die marathon het hele evenement. Berichten dat in stad verschrikkelijke dingen plaats vonden had het Schuttersveld inmiddels bereikt.
Terwijl Jan van der Meer, met een sprong van 3.30 meter, het polsstokhoogspringen won, J. Maasdijk de honderd meter sprint afraffelde in een verbazingwekkende tijd van 11.5 seconden en Arnhemmer Koops met een sprong van 5 meter 75 het verspringen op zijn rekening schreef, vond in de straten van de Maasstad de ‘martelgang van Kromme Leendert’ plaats.
Verbaasde en verbijsterende Rotterdammers zagen tientallen kerels kotsend, broekschijtend en verdwaasd uit de ogen kijkend, voorbij strompelen. Volgens de verslaggever van de Revue der Sporten was het één en al misère. Een erbarmelijk gezicht. Om te eindigen met de vraag wat zulke nummers op een atletiekprogramma had te zoeken. Gelukkig was er nog de Belg J. Niset, afkomstig uit Brussel, die de boel nog enigszins wist te redden. Niset moet zelf het meest verbaasd zijn geweest dat hij die helletocht winnend én levend van af bracht.
Zwaaiend met een zakdoek kwam de Brusselaar in een tijd van 3 uur en negen minuten terug op het Schuttersveld. Rotterdammer De Boer liet de kans om geschiedenis te schrijven voorbij gaan en eindigde als tweede.

Bron: Revue der Sporten jaargang 1909

Foto’s: De veldwachter klaar staat om in te grijpen en de organisatie één opdringende toeschouwer wegduwt komt ondertussen J. Niset zwaaiend over de finish.

Foto 2: Overzicht van het Schuttersveld tijdens de ‘druk bezochte wedstrijden’.


Treurig einde voor Nederlands eerste wereldkampioene

Geen woord te veel gezegd, dat Mien van Bree dé pionier van het Nederlandse dameswielrennen was. Stuyfssportverhalen schreef daar onlangs een verhaal over (De vergeten wereldkampioene) waarbij geput werd uit een schaars interview, begin jaren vijftig,  van Mien met het blad Sportief. Maar wie was Mien eigenlijk? Wat voor vrouw was ze? Wat was er van haar geworden? Eén groot raadsel. Totdat Luuk van Bree, neef van de wielrenster, op dat verhaal reageerde. Luuk mailde niet alleen een serie prachtige en unieke foto’s, maar vertelde ook het treurige levensverhaal van Nederlands allereerste wereldkampioene op de fiets.

Ze deed gewoon wat ze leuk vond en wat een ander daar van dacht had ze maling aan. Om in de jaren dertig, in dit land, als meisje te gaan koersen, daar was lef én doorzettingsvermogen voor nodig. Mien van Bree had niet alleen die eigenschappen maar kon ook nog eens een aardig stukje fietsen. In België waar het vrouwenwielrennen, tachtig jaar geleden, volkomen geaccepteerd en daardoor héél populair was, behoorde Mien tot de top.
Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog was het gedaan met Mientjes wielercarrière. Na de oorlog was het de wederopbouw van het land én de verzorging van haar vader die Mien van de racefiets hielden. Tijdens de sompige en donkere jaren vijftig zakte de bekendheid van Van Bree langzaam weg, om bijna definitief te verdwijnen in de vergetelheid.
 Voor de Van Brees was de oorlog één groot trauma. Bij het bombardement op Den Haag stierf Miens broer. De ouders van Mien, die een paar jaar tevoren ook hun dertienjarige dochter hadden begraven, waren gebroken. In de oorlog overleed moeder Van Bree aan verdriet. Met vader Van Bree, die met een zoon en dochter achterbleef, was het niet beter gesteld.
Van Mien, in 1945, dertig jaar oud en  in de kracht van haar leven, werd verwacht dat ze het fietsen eraan gaf en de verzorging van haar vader op zich nam. Naast haar werk als verpleegster in de psychiatrie, verpleegde ze zonder klagen haar oude heer.
Na diens heengaan gloorde voor de voormalige wereldkampioene de eenzaamheid. Relaties had ze niet en neef Luuk had haar nooit in een gezelschap van een man gezien. Mien had wél vriendinnen. Zelf vermoedde Luuk dat ze lesbisch was: in die tijd natuurlijk een grote schande. Luuk van Bree moet er niet ver naast zitten. Op meerdere foto’s staat Mientje heel intiem met Maria Goudens, een collega wielrenster.
Mien van Bree wonend in dat grote, stille ouderlijke huis, haalde troost uit het kweken van kanaries én de fles. Van haar kanaries, waar ze op tentoonstellingen veel prijzen mee won, genoot ze. Troost haalde ze uit de fles. Eenmaal in de VUT bracht ze, met een neutje onder handbereik, zittend achter het raam de dagen door. De liefde voor een vrouw mocht niet en fietsen in dit land kon ze wel vergeten en toch was Mien, volgens neef Luuk alles behalve verbitterd. Eerder vrolijk. Als Luuk langs kwam werd er door tante Mien uitbundig gezwaaid. Op vier augustus 1983 werd Mien van Bree, 68 jaar, gestikt in haar eigen braaksel, dood gevonden.
Mien van Bree, is voor het Nederlandse dameswielrennen van onnoemlijk veel betekenis  geweest. Naar Mien, geboren, getogen en tot haar dood een Loosduinse, is geen straat vernoemd.
Kom op gemeente  Loosduinen, laat je niet kennen!

Foto1: Mien van Bree, foto 2: Mien en haar hartsvriendin Maria Goudens, foto 3: Mien van Bree in Vlaanderen. Foto’s: Luuk van Bree

Voor altijd in de schaduw van Multatuli

Oom en neef! De één werd wereldberoemd onder het pseudoniem Multatuli en de ander is totaal weggezakt in de krochten van de geschiedenis. Nadat Eduard Douwes Dekker, in 1859, als assistent-resident in Nederlands-Indië, zijn Max Havelaar schreef als aanklacht tegen de wrede kolonisator kon hij voor eeuwig zijn plekje in het mondiale literaire geheugen innemen. Veertig jaar later rammelde achterneef Jules Douwes Dekker ook op de poorten van eeuwige roem. Als baansprinter met zesenzestig koersen gewonnen, waaronder viermaal het kampioenschap van Java, bleef de poort voor Jules tóch stevig op slot.

Leuk hoor, die Oom Eduard en zijn boek. Maar wat moest hij daar nou mee? Naar het koude en kille Holland verkassen? Of hij daarmee het koloniale onrecht oploste. Natuurlijk niet. Uit de naburige kampong dwarrelde zachtjes krontjongmuziek en wippend op zijn schommelstoel zat Jules Douwe Dekker met zijn geweten te worstelen. Terwijl in de keuken de kokkie bezig was met de nasi goreng, de wasvrouw zijn natte, bezweten rennerskleren waste en de baboe hem een vers geperst glas sinaasappel bracht, kwam hij tot het besef dat een fietsende toean blanda het nog niet zó slecht had in Indië.
Jules, net zeventien jaar, mocht graag achter de mooie, jonge en aantrekkelijke baboes aan  zitten, wat op den duur ook ging vervelen. De opspelende hormonen temde hij liever op de wielerbaan van Batavia, waar hij in mei 1897 zijn debuut als sprinter maakte. Met weinig succes. Douwes Dekker, met zijn vreemde fietshobby een beetje de risee van de familie, leerde snel. Eind december won hij in Soerabaja  het kampioenschap van Java. Een titel die hij vier jaar lang wist te verdedigen.
Sjuultje Dekker mocht volgens de inlandse mores dan wel een koloniaal zijn, maar bleek toch behept met de familiegenen. Net als zijn illustere oudoom kon hij ook niet tegen onrecht. Na veertien koersen op rij gewonnen te hebben bemerkte Jules dat hij daar geen stuiver wijzer van werd. De enige die de zakken goed vulden waren de baandirecties, die met grote winsten naar hun buitenverblijven gingen. Douwes Dekker trok zijn conclusie en vroeg een proflicentie aan. Van zoveel brutaliteit was de toenmalige wielerbond niet gediend en gelaste de consul in Soerabaja om de jonge sprinter bij de volgende koersen uit te sluiten.
Vlak voor de start van  het kampioenschap van Java, in 1897, kreeg Douwes Dekker een startverbod, wat een geweldige tumult veroorzaakte. Uit collegialiteit weigerden alle overigen renners te starten, wat weer tot gevolg had dat de overijverige consul allen tot professional verklaarden.
Koersen in ‘ons Indië’ was nou niet echt senang. Er werd hard en veel gekoerst. Regelmatig kwamen toprenners uit Europa over: ongetwijfeld betaald door de planters die in witte linnen pakken mét tropenhelm de tribunes bevolkten.
Eenmaal prof kwam de jonge Dekker op stoom. Tijdens de Grand Prix van Soerabaja legde hij de laatste tweehonderd meter af in 11.8 seconden. Maar in juni 1898 verbaasde het achterneefje van Multatuli zichzelf en de hele fietswereld door in Batavia het wereldrecord tweehonderd meter staande start, van de Fransman Bourillon te evenaren. Voor Jules Douwes Dekker lagen de contracten klaar. De Engelse fietsenfabriek Rover, met uitzicht op de immense Indiase markt, gaf Douwes Dekker een contact. Op de prijscourant die in een miljoenenoplage werden verspreid stond het portret van Jules.
In het moederland waren de verrichtingen van Douwes Dekker, die van de vijfenzestig koersen er vierenzestig won, niet ontgaan. Fietsfabriek Stokvis uit Rotterdam bood het overzeese sprinttalent een vorstelijk contract aan. Jules diende daarvoor wel naar Europa te komen om op het oude continent zijn carrière uit te bouwen. Zover is het nooit gekomen. Die Dekkertjes met hun gevoel voor onrecht…
Omdat in Zuid-Afrika de Boeren, het stamverwante volk, door de Engelsen afgeslacht dreigden te worden, meldde Douwes Dekker zich aan oorlogsvrijwilliger. In Transvaal vocht Jules, schouder aan schouder met de Boeren, tegen de Engelsen.  Met een stijf been, opgelopen na een schotwond, kwam de voormalige sprinter na een jaar terug in de Gordel van Smaragd, om te ontdekken dat het met zijn rennerscarrière gedaan was. In 1940, op tweeënzestig jarige leeftijd vertrok Jules naar de Grote Sprintershemel.
Foto 1: Jules Douwes Dekker. Foto 2: Oom Eduard ‘Multatuli’ Douwes Dekker. Foto 3: Jules, eind jaren twintig, op vakantie in het ‘moederland’ bij het graf van Jaap Eden.

Bron: Halve Eeuw Wielersport 1867-1917, Sport in Beeld jaargang 1927.

RIH-Sport negentig jaar oud

De vier grootste sporthistorische monumenten van Amsterdam? Het Olympisch Stadion, het graf van wielrenners Piet en Klaas van Nek, de Apollohal én RIH-Sport, een fietsenzaak ergens in hartje Jordaan.  De eerste drie, ternauwernood uit de klauwen van slopers gered,  hebben inmiddels een beschermende status. Voor  RIH-Sport, Nederlands meest roemruchte fietsmerk, zijn de dagen geteld. Toch wordt eind deze maand het negentigjarig bestaan gevierd.

Het voorspel begint al met een blik in de etalage. In de uitstalkast staat de stayersfiets waarop Joop Kunst vlak na de oorlog Nederlands kampioen werd. Alleen sporthistorici herkennen  die lekkere gevoelens. Want één stap over de drempel en je staat midden in onvervalste wielergeschiedenis. Bij RIH, aan de Amsterdamse Westerstraat wordt je vanaf de muren bekeken door voormalige en al lang vergeten wereldkampioenen. Meer dan vierenzestig mondiale en Olympische titels werden op een RIH behaald. En dat mag iedereen weten. Geen valse bescheidenheid voor eigenaar Willem van der Kaaij. Waarom zou hij ook? Welk fietsenmerk kan bogen op zulke palmares?  Van der Kaaij, al meer dan vijfenvijftig jaar werkzaam in de ‘winkel’ heeft ze allemaal zien komen en gaan. Namen? Te veel om op te noemen. Jan Pronk, Jan Derksen, Arie van Vliet, Gerrit Schulte, Guilerimo Timoner, Leontien van Moorsel, Fedor den Hertog, Gerrie Knetemann, Leijn Loevesijn en Peter Post rollen soepel van Van der Kaaijs tong.
De tijd dat een renner een half jaar van tevoren zijn frame moest bestellen is ook historie.  RIH, ooit een magische klank in het peloton, is inmiddels ingehaald door framebouwers afkomstig uit Taiwan en China. In de Oriënt worden massaal, voor bodemprijzen, frames in  aluminium of kunststof  in opdracht voor de grote Europese merken gemaakt. Probeer daar maar eens als kleine Amsterdamse constructeur tegen op te boksen. Aluminium of carbon, dat is op de Westerstraat vloeken in de kerk. Bij RIH worden de kaders nog gewoon gesoldeerd met de vertrouwde stalen Reynoldsbuizen. En voor het gewicht hoeven de renners het niet te laten.
Volgens Van der Kaaij, nooit verlegen om een superlatief, waaien de buizen met tocht zo de ramen uit om het lichte gewicht maar even aan te geven. In het peloton zie je nog nauwelijks een RIH. Toch wordt er op het Jordanese atelier volop gebouwd. Doelgroepen? Recreatie én voor de baansport. RIH-Sport, opgericht in de jaren twintig door de gebroeders Bustraan, en begonnen in de Eerste Boomdwarsstraat, verhuisde niet veel later naar zijn huidige onderkomen op de Westerstraat. Eind deze maand bestaat de zaak negentig jaar. Dat RIH het eeuwfeest meemaakt is hoogst twijfelachtig. Geen opvolgers maar ook een ingewikkelde juridische constructie met de merknaam RIH liggen hier ten grondslag. Voor Stuyfssportverhalen heeft Willem van der Kaaij, 74 jaar, zijn relaas gedaan. Zijn tijd zit erop. Op de framebouwerij wacht nog een hoop werk.
Op punt van afscheid komt de eigenaar van Nederlands allerbekendste racefietsenmerk nog met een verrassing. Als een goochelaar tovert Van der Kaaij een vuurrode, duidelijk gedateerde baanfiets, van meer dan vijftig jaar oud, te voorschijn. Aan het fietsje hangt letterlijk een prijskaartje van zeventienhonderd euro. Duur? Klopt! Maar dan heb je ook wél wat. Het baankarretje is historie op twee wielen en hoort eigenlijk in een wielermuseum thuis. Het is de fiets waarop voormalige zesdaagsekeizer Peter Post zijn triomfen behaalde. Post, na zijn afscheid als renner, gunde zijn fiets rust op de enige juiste plek. Bij RIH-Sport.

Foto1: De fiets van Peter Post.

Foto 2:  Advertentie van RIH in ‘Sportwereld’ 1924.

Foto 4: Hoogstwaarschijnlijk de oudste RIH-fiets ter wereld. Gebouwd in 1928 en in het bezit van Stuyfssportverhalen.

Foto 5: Het koppel Frits Wiersma, links en Joop Bustraan 1923.

Sexy Fien, een vrouw met ballen

Een bloempotkapsel, opgewonden en hitsig. Thuis wisten ze dan dat pa weer naar de kapper was geweest. Wilde je als barbier in de jaren twintig van de vorige eeuw meetellen, dan moest je naast een kam, schaar, tondeuse, scheermes én schuim ook over De Lach beschikken. De figaro die dat laatste niet in zijn zaak had, kon de tent wel sluiten. De Lach was Nederlands allereerste pikante tijdschrift met een broeierig soort, stiekeme, erotiek. Een prehistorische Playboy vol foto’s van schaars geklede vrouwen. Zéér gewaagd in de calvinistische twenties. De Lach , door wereldverbeteraars een ‘vies boekie’ genoemd, werd bij voorkeur bij de kapper ‘genuttigd’, dan wist moeder thuis niet wat voor vunzigheid pa allemaal zat te lezen. Niet vreemd dat, vér voor ze naar Europa én Nederland kwam, iedere knuppel ‘in den lande’ al wist wie Josephine Baker was.
Josephine, de Zwarte Venus, afkomstig uit het diepe donkere zuiden van Amerika, was de vlees geworden natte droom van ieder brave huisvader.  Als jonge, mooie vrouw was ze op het Newyorkse Broadway dé grote vedette. Al kontschuddend, met opzwepende bewegingen in een niets verhullend bananenrokje, liet ze het puriteinse publiek blozen. Midden jaren twintig kwam Baker, als eerste, in een lange rij van  zwarte Amerikaanse artiesten, naar Europa, en is nooit meer weg gegaan. De Folies Bergère in Parijs was maanden lang uitverkocht. Ook Nederland mocht kennismaken met het fenomeen Baker. In augustus 1928 kwam sexy Fien naar Nederland.
Als één van de eerste zwarte vrouwen in Amsterdam, flanerend over het Rembrandtplein, gekleed in een stout jurkje, veroorzaakte Josephine een kleine volksoploop van voornamelijk mannen. Dat was nog even wat anders dan de baaien rok van moeders. Josephine was hot, om maar de juiste term te gebruiken en de directeur van de Rijswijkse wielerbaan, haakte daar op in.
Voor een zak guldens loste Baker het startschot voor de wekelijkse stayerskoers. Om Cor Blekemolen, Bernard Leene en Benoits maar niet al te veel af te leiden, was ze degelijk gekleed. Josephine Baker die de Franse nationaliteit had aangenomen, beschikte niet alleen over een soepel, sexy lijf, maar bleek ook nog  over ‘ballen’ te beschikken. Tijdens de Duitse bezetting zat ze in het Franse verzet. Na de oorlog werd ze daarvoor onderscheiden met het Croix de Guerre. In de jaren vijftig adopteerde ze twaalf kinderen, zette zich in voor de rechten van de Afro-Amerikanen en overleed, op negenenzestigjarige leeftijd in 1975. Josephine overleefde de Rijswijkse wielerbaan die de poorten in 1940 definitief sloot.

Bron: Sport in Beeld, jaargang 1928 nummer 38.


De vergeten wereldkampioene

In Nederland werd ze bespot, nageroepen, uitgelachen en gediscrimineerd. Eenmaal de koersen in België ontdekt, werd ze als wielrenster wél uiterst serieus genomen. Op Vlaamse wegen waar iedere week dameskoersen verreden werden, was zij één van de beteren. Ze had de vaderlandse sportgeschiedenis in kunnen gaan als zesvoudig wereldkampioen op de weg. Uiteindelijk bleef de teller op ‘slechts’ twee titels bleef steken. Mien van Bree moest in de jaren dertig niet alleen afrekenen met vooroordeel maar ook met een foutje van de natuur…

Het is de nachtmerrie van iedere prof! Ben je aan het trainen krijg je een jong meisje op een sportfietsje, mét plat stuur, achter je aan. En hoe hard je ook rijd, ze is niet te lossen. Piet Moeskops, vijfvoudig wereldkampioen sprint vatte het sportief op. Piet, in de nadagen van zijn imposante carrière, had dat moment al aan zien komen. Ieder vrij uurtje zag hij zijn buurmeisje met rode konen op de fiets door het dorp razen. En op het duinpad zat ze opeens aan zijn wiel en volgde speels de trainende Moeskops. Mientje van Bree was voor de sprintkampioen geen vreemde. Beiden waren geboren en getogen Loosduiners. ‘Meid wat rij jij goed. Als je op een racefiets ging zitten, zou je heel veel jonge renners kloppen’, wist Moeskops zijn eer te redden.
Mientje, dat grietje uit Loosduinen, knoopte de woorden van haar illustere dorpsgenoot goed in haar oren. Na twee jaar ieder dubbeltje drie keer omgedraaid te hebben, was in 1934 eindelijk hét grote moment. De eerste racefiets, een lichtgewicht Magneet, werd aangeschaft. In Frankrijk, België, Duitsland én Engeland werd volop door meiden gekoerst. Niet in het achterbakse, zwaar verzuilde Nederland. Als vrouwen al aan sport móchten doen, was het korfballen, hockeyen of zwemmen. Meisjes op een racefiets waren behoorlijk verdacht. De conservatieve Nederlandse Wieler Unie maakte korte metten met fietsende meiden en vaardigde een oekaze uit: wedstrijden voor dames waren verboden. Voor Mien van Bree, die als een soort rariteit de Zesdaagse van Amsterdam met een rondje fietsen mocht openen, restte maar één ding: uitwijken naar België.
Bij de zuiderburen werd het damesfietsen wél serieus genomen, want iedere week meerdere koersen waar flink wat geld te verdienen viel.
Vanuit Den Haag vertrok Mien op de fiets naar Deurne, waar ze direct haar eerst grote wedstrijd won. Mien fietste niet voor de kat zijn ‘derde oog’. In 1937 werd ze Europees kampioen. De honderd kilometer reed ze met een gemiddelde van zevenendertig in het uur. Binnen een jaar gold  Mien bij de gokkers als  favoriet.
Tientallen koersen schreef de Loosduinse op haar naam. Maar de Vlaamse gokker die tijdens de officieuze wereldkampioenschappen van 1935, 1936 en 1937 zijn geld op Mien gezet had was blut. Met een tweede plek greep de Loosduinse telkens naast de winst. De frustratie  begon al in 1935 bij het kampioenschap in Schaarbeeck, een koers over honderdtwintig kilometer, waar Van Bree geklopt werd door Elvire de Bruyn.  De twee opeenvolgende kampioenschappen waren een herhaling van zetten. De Bruyn eerste en Van Bree het zilver.

Mien van Bree, afkomstig uit de Zuid-Hollandse provincie, was niet helemaal achterlijk. Over die De Bruyn had ze zo haar bedenkingen. Het was haar al opgevallen dat Elvire nogal breed in de schouders was, en de spierkracht had van een kerel. En dan die zware stem… Hoewel nog een onbekend fenomeen, bleek dat Mien van Bree geklopt was door een transgender. Een jaar na haar laatste kampioenschap liet Elvire de Bruyn, afkomstig uit Erembodegem,  zich opereren tot man en ging verder door het leven als Willy. De Bruyn koerste nog een aantal jaren bij de mannen met duidelijk minder succes.
Uiteindelijk schreef Van Bree toch nog geschiedenis.
In 1938 werd Mien, over een race van honderd kilometer,  in Rocourt wereldkampioene. Een jaar later in Charleroi deed ze het nog een keer over. Mien van Bree, pionier van het vaderlandse dameswielrennen, stopte bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, met koersen.

Bronnen: Sportief Jaargang 1954, Les Sports Illustres jaargang 1934, 1937. Nieuwsbrief De Genderstichting jaargang 2005,.

Foto 1, 2: Mien van Bree, Foto 3: Start van het Europees kampioenschap 1937, Foto 4: Elvire de Bruyn.

Deserteur moest winnen in Berlijn

De Zesdaagse van Berlijn 2011 zit er weer op. Met een kleine puntenvoorsprong ging de winst naar thuisrijders Robert Bartko en Roger Kluge: twee brave jongens in een fatsoenlijke zesdaagse. Honderd jaar geleden draaide het Berlijnse spektakel ook al om een thuisrijder…
Er stond jarenlange gevangenisstraf op. In het militaristische Duitsland van honderd jaar geleden weigerden alleen fatalistische idioten óf wielrenners hun dienstplicht. Voor Walter Rütt was de dienstplicht een optelsommetje van feiten. Of voor een paar pfenningen soldij klaar gestoomd worden tot kanonnenvlees, óf een fortuin verdienen op de koersfiets. Met de oproepkaart op zak was Walter er snel uit. Wat hem betrof mochten ze dat geweer mét uniform lekker in hun kont steken en hij verkaste naar Frankrijk.
Terwijl in de Heimat leeftijdsgenoten zich met Pruisische kadaverdiscipline lieten drillen voor de komende wereldoorlog, won de Berlijner, in 1907, als eerste mof de Zesdaagse van New York. Dat laatste was in de Duitse hoofdstad niet onopgemerkt gebleven. Om in de vaart der volkeren omhoog gestuwd te worden moest en zou Berlijn ook een Zesdaagse krijgen. Herr Knorr, een machtig wielermanager die alle toenmalige toppers onder contract had, kon dat klusje klaren. Om het sportpaleis vol te krijgen moest dan wel die scheisse Ruth aan het vertrek staan. Niemand minder dan de Duitse kroonprins zorgde ervoor dat de deserteur amnestie verkreeg.
Twintig koppels waaronder  publiekstrekker Rüth gekoppeld aan  Clark werden op 29 december 1909 weg geschoten voor de Sechstagen von Berlin.
Was het in de Newyorkse six sensatie, rock ’n’ roll, en vierentwintig uur per etmaal spektakel, veroorzaakt door een lawine van geldpremies: in Berlijn leek het wel een gebedsbijeenkomst van de Lutherse Kerk. Saaiheid troef. Dat laatste had met de gierigheid van Knorr te maken. Voor de renners geen premiespurts. Opschudding kwam toch. Tot afgrijzen van Knorr, de kroonprins en het hele sportpaleis, nam het sterke  Franse koppel Berthet-Broco, op dag vier,  de leiding met een ronde voorsprong. Om de boel te redden, want Rütt moest winnen, werd het koppel Berthet door Knorr beschuldigt van knoeierij en teruggezet naar de tweede plaats. Berthet, niet alleen werelduurrecordhouder met  41,520 kilometer, maar ook in het bezit van een scherpe tong, liet luidkeels het publiek weten dat de moeder van Knorr én trouwens van de hele jury, de hoer speelde. Exit voor Berthet die niet alleen zijn koffer maar ook de eerste trein naar Parijs kon pakken.
Met twee  ronden voorsprong op het Nederlands-Amerikaanse koppel Stol-Walthour, was de  uiteindelijke overwinning van  Walter Rüth en Jackie Clark voor de baard van de vader van de kroonprins.

foto 1: Na afloop van de Berlijnse Zesdaagse van 1910. In het midden de winnaars Rutt en Clark. Links vooraan zittend Bobby Walthour met John Stol.
Foto 2: Rutt tussen de jachten door.
Foto 3: Jackie Clark. Foto 4: Berthet.
Bron: Revue der Sporten jaargang 1910.

Blote been noch arm

Den Haag had de primeur! Op 31 oktober 1915 stonden in de residentie meer dan honderddertig renners aan het vertrek voor de eerste grote veldrit uit de geschiedenis. En in het peloton was blote arm noch been te ontdekken. In het calvinistische Nederland van negentig jaar geleden zwaar verboden. Het land van kruideniers en dominees, waar, in de alkoof, de liefde bedreven werd met de borstrok aan, en katten per definitie in het donker te grazen genomen werden, had een speciale wet aangenomen die wielerwedstrijden op de openbare weg verbood.
Om dat gebod te omzeilen gaven organisatoren hun koers de titel ‘betrouwbaarheidsrit’. Of de laatste kreet opging in Den Haag is hoogst twijfelachtig. De N.W.B., de toenmalige wielerbond, verordende hun onderknuppel Karel Last tot parcoursbouwer: en die  had daar zo zijn eigen ideeën daarover. Lust liet de renners, opgesteld in zeven startrijen van twintig man, direct na de start over een groot ijzeren hek klauteren. Voor Lust was dat nog niet genoeg. Na het hek stormde de meute af op een sloot die alleen genomen kon worden met behulp van een smalle plank. Aangezien een beetje renner alleen aan zichzelf denkt , gold bij de sloot het recht van de sterkste. In de opstopping werd gevloekt, gedrongen, materiaal verkreukeld en werden petten afgeslagen. Hier en daar viel een klap. ‘De eersten zullen de laatsten zijn’, wordt al honderden jaren van de  kansel georakeld.  Vergeet dat maar! Zeker niet in Den Haag. Daar loonde het wel degelijk om vooraan te staan. Bij de eerste tien in de uitslag waren acht renners die op de eerste rij waren gestart.
De koers werd gewonnen door beroepsrenner Jorinus van der Wiel die de eenentwintig kilometer aflegde net binnen een uur. Voor Van der Wiel  was het Haagse veldritje een fijn ommetje. De man was wegrenner en niet de minste. Tussen 1915 en 1925 greep Jorinus vijf keer het nationale wegkampioenschap. Met zijn vijf titels heeft Jorinus zich aan het moeras der vergetelheid weten te ontrukken want voert, anno nu, de ranglijst met meeste gewonnen kampioenschappen aan.

Bron: Revue der Sporten jaargang 1915