Vette worst

Het Europees kampioenschap stayeren, anno nu een onderonsje, gehouden op een afgelegen wielerbaantje. Was ooit een grootste koers, met garantie op een uitverkocht huis. Ook in 1903, met  decor de wielerbaan van Leipzig, waar veertigduizend toeschouwers de weg naar toe hadden gevonden. Het Meisterschaft von Europa over honderd kilometer, zoals dat op de aanplakbiljetten stond, en waarmee de kroegen van Leipzig mee vol hingen.

Aan de start de vier beste stayers van het moment. Een kwartet dat ging uitmaken wie de titel kreeg. De vette worst was natuurlijk, de drieduizend goudmark aan de titel verbonden. Waarvoor Amsterdammer Piet Dickentman, de Duitser Taddy Robl en de Fransen Paul Dangla en Henry Content als hongerige honden op afkwamen. Van het wedstrijdverloop is niet veel bekend. Wél dat Robl de honderd kilometer afraasde, in een tijd van 1 uur en 24 minuten.

Voor Robl was 1903 een gezegend jaar. De man won in het buitenland zesentwintig stayerskoersen. Tel daar nog eens zestien koersen bij op, gewonnen in z’n heimat. Robl, met ruim zesentwintigduizend goudmark was daarmee de best verdienende renner van z’n land. Even voor de statistici onder ons: Paul Dangla werd tweede, Dickentman drie en Contenet sloot het rijtje. Zeven jaar later stopte Robl met de stayerij. Hoogstwaarschijnlijk werd het hem te gezapig, ondanks de liters bloed die wekelijks over de Duitser wielerbanen vloeide.

De voormalige Europees kampioen stapte over naar de vliegerij. Om niet veel later van honderden meters hoogte in z’n tweedekkertje dodelijk neer te storten. Aardig detail: Piet Dickentman was voor dat genoemde vliegtochtje uitgenodigd. Die fatale ochtend, had Piet zich verslapen… Na Robl’s dodelijke stort was de briefkaartenfirma Franz Martin ook uit Leipzig, er als gieren bij om daar van een alleraardigst ansichtkaartje te maken. Altijd leuk om zoiets op je verjaardag in de brievenbus te vinden.

Bron: Album der Radwelt jaargang 1903.

Netvlies

De Europese wielerbanen anno 1901, waar een lullig, ééncilinder gangmaakmotortje  zijn opwachting maakte. Een motor die amper de zestig kilometer aan tikte. Of dat evengoed een veilige snelheid  was? Nee! Dat  de gangmaker, vér achter zijn achterwiel zat,  was al bloedlink.  Spontane zenuwtrekjes had de renner moeten krijgen bij het feit dat vóór op het stuur, een blok ijzer was geplaatst om de motor in evenwicht te houden.
Ondanks de gevarenzone zag  César Simar wel mogelijkheden.  Om meer in de zuiging van de motor te zitten liet de man, afkomstig uit Lille,  een fietsje bouwen waarbij zijn héle lijf boven het voorwieltje zat. Het was stayeren in de twilightzone, waar ‘gene zijde’ nooit ver weg was, want  geremd werd  door met het hoofd tegen de rug van de gangmaker aan te rijden. Hoe dat ging tijdens een koers met meerdere renners, én op een kleine wielerbaan,  moeten we maar niet aan denken.
César Simar, met een verdienstelijke uitslagenlijst, bij elkaar gereden op obscure wielerbanen in Buenos-Aires, New York, én de Parijse banen, werd goed genoeg gevonden voor een serie contracten op de Duitse wielerbanen, de Premier League van het toenmalige stayeren. Vanaf 1905 tot 1910 werkte Simar in Duitsland een serie contracten af. Simar, winnaar van onder meer de Grote Prijs van Dresden en de  Grote Prijs vom Rhein,  gehouden in Keulen. In  vijf seizoenen werd  dertien grote koersen gewonnen, waarbij hij ruim negenendertigduizend goudmark op zijn bankrekening mocht bij schrijven. Maar de grote doorbraak bleef voor César uit. De man leed aan een slepende astma waar hij uiteindelijk op vijfenvijftig jarige leeftijd aan overleed.
César Simar, op de foto achter  gangmaker Bertin, een man met een duistere, gekwelde blik, die ondanks dát,  voor het grote avontuur ging. Na een jaar met Simar,  verruilde Bertin zijn één cilindermotortje  om voor een zogenaamde motortandem, een monster op twee wielen. Bertin stelde zijn kunsten in dienst van stayer Paul Dangla. De laatste beelden  op Paul’s netvlies op dit ondermaanse,  was de rug van Bertin. Een paar seconden later  verongelukte hij dodelijk, wat gebeurde tijdens de Golden Rad van Magdeburg in 1903. 
Een jaar later raasde de Franse stayer Charles Brécy achter Bertin, toen de voorvork diens motor brak. Charles Brécy werd 31 jaar. Met Jean Bertin liep het trouwens  ook niet prettig af. In 1912 knutselde de Parijzenaar een vliegtuigje in elkaar. Of Bertin, op het moment van neerstorten dacht aan Dangla en Brécy is niet zéker. Wél dat Bertin 35 jaar werd.

Foto: Bertin verruilde zijn één cilindermotor om voor de loodzware motortandem. Links stuurman Sigonand, daarnaast stayer Paul Guignard, die niet veel later de honderd kilometer afraasde in een uur: een  werelduurrecord. Helemaal rechts Bertin. Tussen hen in Bertin senior.

Bron: Radwelt jaargangen 1905 tot 1910, La Vie au Grande Air jaargang 1903.

De frietbakker van Parijs

Negentien jaar jong. Een vrouw en twee kinderen thuis. En ook nog eens professioneel stayer. Waarbij het begrip ‘profstatus’ niet ál te serieus genomen moet worden. Vette contracten waren een illusie. De jongen moest het doen met de kruimels van de Parijse wielerbanen. Jong, én een gezin, maakt gretig. Poen moet er binnen komen. Dat had Eugené Bruni goed begrepen. Voor hem de beste dope. In oktober 1903 raasde Bruni in Parijs de honderd kilometer af in één uur en drie minuten. En dat in een tijd dat maagpatiënten gezeten in een trein het zuur kregen bij tachtig kilometer.
Sneu voor Bruni dat de zomerwielerbanen dicht gingen. En de contracten voor de winterpistes al vergeven waren. The Kid moest toch als splinter de winter zien door te komen. En deed dat zoals altijd: met zijn mobiele frietkraam.
Friet bakken in de Parijse straten. Pet op, schort aan. De patatten in de hete olie. Met als clientèle dames met, onder de stijve korsetten, smakelijke rondingen. Frietbakker, een stiel met weinig rock ’n’ roll, maar wel veilig. De frietbakker liet zich verleiden door zijn kloten én de hormonen. Als profstayer lonkten de levensgevaarlijke, maar lucratieve Duitse wielerbanen. Die wel raad wisten met gretige desolate jongens. Waar Bruni, acht seizoenen actief was, totaal vijfentwintig grote koersen won en meer dan negenenzeventigduizend goudmark verdiende. Zijn grootste verdienste was dat hij als een godswonder levend en tamelijk ongeschonden uit de strijd kwam.
Eugené Bruni een verdienstelijk stayer, maar ook de man die als eerste renner koerste met een zelfgemaakte helm. Waar in het begin door collega’s nogal lacherig over deden. Ook George Leander. George, vers overgekomen uit Chicago, maakte zijn Europese debuut op de het Parijse Parc des Princes. Tegenstanders Walthour en lokale favoriet Bruni: de laatste gehelmd. Enfin, George kwam in een loden kist terug in zijn geliefde Chicago.
Bron: La Vie au Grande Air jaargang 1903. Jaargangen Radwelt: 1903 tot en met 1912. Foto 2: onder Eugené Bruni.

error: Inhoud is beschermd!
%d bloggers liken dit: