Welkome aanvulling voor Stadsarchief

taartarchief 007De indertijd roemruchte Amsterdamse wielerbaan Zeeburg, ooit gevestigd in de polders van wat nu de Indische Buurt  is, ‘draaide’ van 1901 tot 1916. Niet veel later werd deze gesloopt. Van de  baan, één brok vaderlandse wielergeschiedenis, is op wat artikelen, foto’s  in oeroude sportbladen als de Revue der Sporten, niets meer over. Totaal geen stoffelijke herinneringen. Ook het  Amsterdamse Stadsarchief kan dat gat niet opvullen want heeft op wat foto’s na, niets in hun collectie.   In het archief van Stuyfssportverhalen bevindt zich een origineel programmaboekje van de Zeeburgbaan uit 1915: indertijd verkregen via Jan Zomer.  Zo iets unieks behoort natuurlijk maar op één plaats thuis: het Stadsarchief .  Met een ‘wat een welkome aanvulling’ nam Stadsarchivaris Ellen Grabowsky, rechts, het sporthistorisch relikwietje in ontvangst.

Zie ook: 
http://stuyfssportverhalen.com/2012/02/01/sporthistorische-parafernalia-deed-huiveren-van-genot/

Geestelijk gekerfd wordt een Chianti besteld

De computer afgesloten, nog één keer een blik op de boekenkasten en de werkkamer gaat op slot. Stuyfssportverhalen reist af naar Italië waar hij op zoek gaat naar sporen van zijn jeugdhelden. Maar eerst worden de mountainbike paden in de Dolomieten gecontroleerd. Het werd een confronterende ervaring.

Beetje ingesukkeld, oubollig maar met wondermooie natuur. Val di Ledro en Val di Consei, azuurblauw bergmeer, uitgestorven dorpjes als Locca, Bezzecca, Enquiso en Pieve. Geliefd vakantieoord van gepensioneerd Milaan. Hoog weggestopt in de bergen, op de grens van de provincies Trentino en Lombardije. Groen, ongerept en vooral dunbevolkt. Bezaaid met vervallen bunkers, loopgraven en forten, overblijfselen van de Eerste Wereldoorlog. Ooit het trainingsgebied  van Francesco Moser, twee valleien verder wonend en nog steeds immens populair.
Val di Consei barstensvol ongeplaveide paden. Van die weggetjes door god en alleman vergeten die steil omhoog gaan richting hemel. Bedoeld voor lokale herders, die er niet meer zijn. Davide Mora, de laatste herder ligt op het kerkhof van Bezzecca al een decennium bij te komen van die vreselijke geiten. En over zijn wandelroutes hoeft hij zich ook al geen zorgen te maken. Daar heeft mountainbikend Europa zich over ontfermd.  Tot genoegen van de lokale middenstand.
Stuyfssportverhalen kiest voor de route naar het tweeduizend meter hoog gelegen Baita Vesi. Het begin is al onheilspellend. Een bord waarschuwt voor vallende stenen waar niets van aangetrokken wordt. Over een donker en verlaten bospad met stijgingspercentages van gemiddeld tien procent, langs en over keien, rotsen, los steenslag wordt er omhoog gestakkerd.
Voor Stuyfssportverhalen, duursporter vanaf 1963 en sinds de vut nog iedere dag in training moet dat een makkie zijn. En dat werd een misrekening. Op het pad richting Baita Vesi werd er geleden, afgezien. Het woord ‘zwaar’ is een gotspe. Nooit geweten dat je het hart in je oren kon horen kloppen. Het was één grote confrontatie met zichzelf waarbij  een onthutsende ontdekking werd gedaan: de geest wil wel maar het lijf niet meer. Die weigert. Nooit meer kunnen sporten zoals jij het wilt is mentaal een klap. Een heel pijnlijke confronterende ontdekking. Omhoog stumperen is één. Maar afdalen op een ongeplaveid geitenpad rakelings langs bomen en griezelige afgronden, is gekkenwerk, doodeng. En dat heeft natuurlijk met de leeftijd te maken. Aangezien over een paar maanden de eerste AOW wordt gestort en hij dat mee wil maken worden de remmen  roodgloeiend aangetrokken. Met een zwaar bonkend hart maar heelhuids wordt het dorpsplein van Bezzecca gehaald. Waar hij op een terras van locals te horen krijgt dat Davide Mora, de laatste geitenhoeder van Val di Consei, tot zijn achtentachtigste jaar dagelijks het pad beklom. Geestelijk gekerfd wordt een Chianti besteld.

‘Ik ken alle honderd stoten’

Onnavolgbare caramboles op de vierkante decimeter, effectballen die een eigen leven lijken te leiden. Amsterdammer Sander Jonen is dan ook niet zomaar een biljarter maar wereldkampioen biljart Artistiek.

Biljartballen maken een klotsend geluid. Diffuus licht boven groene en blauwe biljarttafels. Flarden van gedempte gesprekken zweven rond. Mannen met op een bazooka lijkende kokers komen binnen. Even later worden keu’s in elkaar geschroefd. De smeulende sigarenpeuk én asbak zijn in de ban gedaan. In biljartcentrum Osdorp is de ouwerwetse Mokumse bruine kroeg op dat moment heel ver weg.
Terwijl de  jongens van biljartclub Rembrandt  bezig zijn hun caramboles bij elkaar te sprokkelen, staat op de bar een monsterlijke sporttrofee te glimmen en blinken: vers gewonnen door de uitbater van het biljartcentrum. In het Franse Florange greep Sander Jonen vorige maand de wereldtitel bij het biljart Artistiek. Zonder overdrijven kan gesteld worden dat Jonen, 38 jaar, de grootmeester van de onnavolgbare effectstoot op de vierkante decimeter is. Biljart Artistiek, het onbetwiste spektakel van het groene laken, wordt wereldwijd beoefend. De sterkste spelers komen uit Nederland, België, Spanje, Frankrijk en Turkije. Ook in Zuid-Korea en Japan is het spel populair, evenals in Mexico. Amsterdammer Jonen is groot geworden met biljart. In de kroeg van zijn vader stond hij als achtjarig pikkie ’s morgens vroeg al te oefenen. Net zestien jaar geworden, was Sander een verdienstelijk driebandspeler die niet veel later  het ‘artistiek’ ontdekte: wat staat voor honderd vaste figuren die op het laken met behulp van een mal  zijn getekend. Aan de hand van de moeilijkheid worden daarvoor punten gegeven.
Sander Jonen is daarin de beste van Europa en sinds kort ook van de wereld. ‘Ik was de grote favoriet voor de titel’, doet Jonen uit de doeken. ‘Ik was al een keer wereldkampioen en dit jaar pakte ik ook de Europese titel. Het hele spelletje heeft te maken met vertrouwen in jezelf, wat je kan. Mijn favoriete tegenstander is de Spanjaard Xavier Fonellosa. Die klopte ik in de finale van het Europees kampioenschap. Wij zijn de nummers één en twee van de wereld. In de voorronden trof ik hem al.’
Aan biljarten kleeft een stoffig  imago. Niet bij ‘artistiek’. Dat is de wereld van Hans Klok, maar dan  magic met drie biljartballen, met Jonen in de rol van de  illusionist, waarbij zijn keu als toverstok dient.
‘De sfeer en ambiance zijn voor mij heel bepalend. Wat dat betreft voelde ik mij in Frankrijk heel goed. Het kampioenschap werd in een soort theater gehouden. Heel spectaculair. Voor mij waren dat allemaal pluspunten en begon daardoor lekker en groeide langzaam in het toernooi. Minpuntje was dat de publieke belangstelling tegenviel. Normaal zit bij zo’n kampioenschap de zaal barstensvol. Nu was dat een stuk minder. Had te maken met het feit dat de lokatie op een afgelegen plaats lag.’
Bij het artistiek komt er soms veel geweld aan te pas. Vooral bij de pikeestoot, als de keu verticaal naar beneden wordt gericht, heeft het biljartlaken te lijden. ‘Ik gooi alles in de strijd voor die ene effectbal. Daarbij stoot ik keihard verticaal op de bal. Je moet de techniek dan wel goed beheersen, maar toch krijgt het laken flink op zijn sodemieter.’ De huis-tuin-en-keukenbiljarter die dat in een kroeg ook eens wil proberen, loopt geheide kans horizontaal naar buiten gedragen te worden. Mokums verse wereldkampioen heeft daarvan geen last want beschikt over een eigen tafel. Een luxe die hij pas sinds kort kent.
‘Anderhalf jaar geleden heb ik samen met mijn vrouw dit biljartcentrum overgenomen. We moeten heel hard werken en ik heb eigenlijk weinig tijd om te trainen. Die paar avonden die ik dan heb, train ik op mijn eigen biljart. Voor het wereldkampioenschap heb ik maar drie avonden kunnen trainen. Zo druk had ik het.’
Voordat Jonen met zijn nering begon, werden de centen verdiend als vloerenlegger en met demonstratiepartijen. Dat laatste was een circus met drie ballen en een keu. ‘Ik legde dan iemand op het biljart en speelde de bal dan over zijn hoofd heen die vervolgens een carambole maakte. Of plaatste dertig volle bierglazen op het biljart en speelde de bal daarover heen.’
Biljart Artistiek mag dan een feest om te zien zijn, maar kent toch te weinig toernooien in Nederland. Volgens Jonen gaat dat waarschijnlijk veranderen. ‘Tijdens het wereldkampioenschap werden door Eurosport opnames van een uur  gemaakt. Die worden in augustus uitgezonden. Ook heeft deze zender mij gevraagd om in Amsterdam een groot toernooi te organiseren.’

Foto’s: Hilco Koke

Ik ben opgegroeid in de Apollohal

Het was carnavalzanger Arie Ribbens die de toon zette. Volgens Arie zijn Brabantse nachten namelijk lang en woest. Nou, vergeet dat maar! In het diepe zuiden borrelden absoluut geen beelden op van rock ’n roll! En van die gezellige hedonistische feesten met gilnichten en travo’s, laat staan Arie’s, beloofde swingende nachtleven, was ook geen spoor te bekennen. In Bergen op Zoom, waar je steeds het gevoel hebt dat mijnheer pastoor stiekem om de hoek staat te gluren, zijn de cheerleaders dan wéér wél jong, mooi, langbenig en vooral schaars gekleed. En als Mokummer wordt je ook nog eens begroet met ‘hadoei’ en, héél belangrijk, het leven schijnt er gemoedelijk te zijn.  Amsterdammer Mattijs Hak prijst dat laatste.

Voor een jonge, ambitieuze basketballer geeft Amsterdam te veel afleiding. Hak, 22 jaar, weet hoe leuk het in zijn geboortestad is. Maar toch… toch kiest hij liever voor een club in de provincie. Komt ook nog eens bij dat Bergen op Zoom een heel goed gestructureerde profclub binnen haar poorten heeft.  Mattijs Hak is afkomstig uit de roemruchte jeugd van de hoofdstedelijke Mosquito’s. Zo’n twaalf jaar geleden, na een oproep in de krant,  meldde de aankomende basketballer, samen  met drie klasgenootjes, zich in de Apollohal: waar een ambitieus plan gestart was om, middels een gedegen jeugdopleiding, het kwijnende basketbal een nieuwe impuls te geven. Dat laatste had een grote invloed op zijn latere leven.. Inmiddels mogen trainers als een Tree Marioneaux en Adrie Willemzorg trots op hun werk zijn. De eerste generatie van ‘hun jongens’ zijn ingelijfd door de diverse profclubs.
Drie jaar geleden werd Hak door de Brabanders gecontracteerd. ‘Ik heb totaal geen spijt dat ik voor de Giants gekozen hebt,’ vertelt Hak twee uur voor de wedstrijd tegen Amsterdam. ‘In Brabant kan ik mij zonder afleiding helemaal concentreren op het basketbal. Voor mij is het belangrijk om op een rustige plek te zijn. Hoe het leven van een prof eruit ziet? Dat is de hele dag met het spel bezig zijn. s’Morgens hebben we krachttraining en de middaguren worden basketballend door gebracht.’Hak roemt de organisatie bij de Giants. De sociale controles in dorpen mag dan benauwd zijn maar dat wordt goed gemaakt door het saamhorigheidsgevoel. ‘De mensen in de club zijn heel warm, lief. Er zijn hier veel vrijwilligers actief die je in alles helpen. Zo eten wij met het team, tussen de middag, warm bij de lokale hotelschool’.
Met zijn 1. 90 meter oogt Mattijs, tussen torenlange ploeggenoten, opvallend klein.  In de geest van een wijs, intectueel, Betondorps filosoof ,dat ‘ieder nadeel zijn voordeel hep’, weet Mattijs dat te pareren. ‘Inderdaad, voor het basketbal ben ik eigenlijk te klein. Maar wat is nou vijftien centimeter korter. Ik zit daar niet zo mee. Als je langer bent ben je ook minder mobiel. Kleiner is vaak handiger en sneller,’ sneert de guard.
Het gesprek vindt plaats in de ontvangstruimte van de sporthal. Buiten op het parkeerterrein stopt de touringcar van tegenstander Amsterdam. Op de typische slungelige manier eigen aan basketballers komen de spelers binnen. De begroeting met Hak is meer dan hartelijk. Dit zijn duidelijk vrienden. ‘Ik ken het hele team van Amsterdam. Wat dacht je dan? We komen allemaal uit de opleiding van Tree. We zijn allemaal opgegroeid in de Apollohal. Man, man, wat mis ik de Apollohal enorm,’ glipt het er emotioneel uit.
De naam van Tree Marioneuax is gevallen. De Amerikaan die als prof in de jaren zeventig in Amsterdam kwam en er altijd is gebleven. De man die het Amsterdamse basketbal met zijn gedegen jeugdopleiding op de kaart heeft gezet. Voor Mattijs Hak heeft Marioneaux,  afkomstig uit New Orleans, nog een specialere betekenis. ‘Tree? Dat is mijn opleider. Hij heeft alle jongens in de Apollohal de liefde en passie voor het basketballen bij gebracht. Hij heeft de grootste invloed op mijn leven gehad en nog steeds’. Hak onthuld een romantisch verhaal.  Tree Marioneaux vond in de Apollohal niet alleen een stel gemotiveerde jongens, maar ook zijn grote liefde, Esther, de moeder van Mattijs. ‘Mijn stiefvader is heel betrokken bij mijn leven. Natuurlijk praten we veel over basketballen, de man was prof in Amerika en speelde later bij Europese profclubs. Hij geeft vaak aanwijzingen, goede tips. Ik ben nogal eigenzinnig en moet van hem meer luisteren naar mijn coach.’
Mattijs Hak, een jongen uit Mokum, wonend in een flatje in Bergen Op Zoom. Een sporter die zijn droom waar gemaakt heeft, die een betrekkelijk onbezorgd leven leidt is opmerkelijk nuchter. ‘Ik moet realistisch zijn. Dit leven stopt een keer. Ik wil dan iets sociaals gaan doen. Dan kom ik zeker terug naar Amsterdam’.

Foto’s: Hilco Koke

Fluks’ avonturen in Spanje

Als jonge talentvolle basketballer ben je in Nederland mooi gesjocht. Vergeet die jarenlange droom maar om op topniveau te spelen! Ga maar lekker, met al je talenten, op het buurtpleintje basketballen, want clubs nemen liever een stel duurbetaalde derderangs Amerikanen dan eigen jeugd. Gedesillusioneerd stoppen de meesten. Simon Fluks liet het er niet bij zitten en ging zijn basketbaltalent in Spanje te gelde maken. Hij belandde in de wereld van topsport, zwart geld, staking, en een faillissement.
Hij kreeg bijkans eelt op zijn kont. Anderhalf jaar zat hij, als wisselspeler, op de bank bij profclub Amsterdam. Hij werd geacht daar blij mee te zijn. Sterker, hij moest het maar zien als een eer. Want om als broekie van amper achttien jaar een piepklein contractje bij basketbalclub Amsterdam te krijgen, is niet iedere basketballer gegeven. Maar niet voor Simon Fluks! Had hij zich daarvoor jaren alles ontzegd, zich de pletter getraind? Goddank kwam daar opeens de kans om te ontsnappen aan die vermaledijde bank.
Belediging
‘Halverwege het seizoen 2007 kreeg ik een aanbieding uit Spanje om daar te komen spelen’, vertelt Fluks. ‘Van Amsterdam mocht ik niet weg, die hield me aan mijn contract. Dat was jammer maar begrijpelijk. Maar wat ik niet begreep: dat ik een week later uit de selectie werd gegooid en in het tweede moest spelen. Het bestuur zag het als een persoonlijke belediging dat ik weg wilde. Ik moest het namelijk een eer vinden dat ik er bij zat.’
Profclub Weert liet dat buitenkansje niet liggen en lijfde de Amsterdammer direct in. Maar ook in Limburg lijden ze aan de ‘Amerikaanse ziekte’. Na een aanvankelijke goede start werden zeven Yanks aangetrokken. Exit voor Fluks, 21 jaar, die geen andere mogelijkheid zag dan over de grenzen te kijken. ‘Ik benaderde een mij bevriende spelersmakelaar die in Spanje actief is. Die regelde voor mij een contract bij Lerida, een Catalaanse club uit de derde divisie waar ik halverwege december aan de bak kon. Bij Lerida, die grootste plannen had om door te stoten naar de top, kwam ik terecht in een geolied team. Dat was wel lastig om direct hun spelsysteem door te krijgen’.
Immigrant
De eerste maanden moest Fluks erg wennen. Het spel blijkt daar niet alleen veel sneller te zijn maar ook het communiceren ging heel moeizaam. ‘De coach sprak geen woord over de grens en tijdens time-outs ratelde hij in het Spaans tegen mij wat ik fout deed. Uiteindelijk ben ik op Spaanse les gegaan.’
Als ‘immigrant’ moet je je aanpassen. Wat dat betreft geen probleem met Fluks, geboren en getogen in de schaduw van de Westertoren. Dat hij een appartementje met drie andere spelers moest delen, maakte hem geen zier uit. ‘Dat huisje werd iedere dag schoongemaakt en er was een kok die voor ons kookte. Dat was allemaal goed verzorgd. Ook mochten wij gratis gebruikmaken van een fitnesscentrum, gevestigd in hetzelfde gebouw. Ik had het er wel naar mijn zin.’ Maar er waren toch van die kleine dingen die Fluks aan het denken zetten. Zoals de manier van betalen. ‘Ik kreeg iedere maand mijn geld, maar niet zoals ik dat gewend was. Dat werd namelijk uitbetaald in een witte enveloppe. Dat geld was volgens mij zo zwart als steenkool. Maar zolang ik dat kreeg vond ik het wel prima.’
Spaargeld leven
Kortom Fluks kon lekker ballen, kreeg op tijd zijn poen, voor zijn natje en droogie werd gezorgd, en het team draaide aan de top als een trein. Maar zoals in ieder sprookje gebeuren er onverwacht rare en vreemde zaken. ‘Eind februari kwam de club in problemen en kregen wij geen geld meer. Tot eind april moest ik van mijn spaargeld leven. Werk jij voor niks’, antwoordt hij op de vraag of er toch gespeeld werd. ‘Wij gingen een week in staking en uiteindelijk kregen wij ons geld. Ik als eerste. Dat had er mee te maken dat ik buitenlander was. Inmiddels is de club failliet en is Fluks weer terug in Mokum, waar het op basketbalgebied ook kommer en kwel is. ‘Bij de Nederlandse clubs heeft de recessie flink toegeslagen. Er zijn al een paar verenigingen failliet of hangen aan een zijden draadje. Ik heb nu contact met een team maar dat is nog heel prematuur.’
Een profsporter is net een auto. Laat je die te lang stil staan dan komen er geheid problemen. Fluks beseft dat als geen ander. ‘Iedere dag train ik urenlang in de Apollohal. Met een aantal topspelers waaronder de in Amsterdam vakantie vierende NBA-prof Francisco Elson, spelen wij partijtjes. Dat doen wij over twee speelvelden zodat er flink gerend moet worden. De andere uren zit ik in de sportschool. Ook heb ik mijn studie commerciële economie weer opgepakt. Ik ben bezig mijn scriptie te schrijven.’
Voorrang
Over zijn toekomst als basketballer maakt Simon Fluks zich de nodige zorgen. In eigen land is er voor een jonge ambitieuze basketballer geen droog brood te verdienen. Spanje met zijn tientallen profclubs, dát is het beloofde land. Maar daar is het ‘eigen volk eerst’.
‘Ik wil graag terug, maar daar zitten ze niet op mij te wachten. Spaanse clubs zijn iets anders dan hier in eigen land. Daar krijgt de jeugd wél voorrang. Maar wel eigen jeugd, hè. Het is heel moeilijk om daar tussen te komen.’

Geplaatst in Mug, Juli 2010 Foto’s: Hilco Koke

Posted in Diverse. Tags: . 1 Comment »

Wie was nou de uitvinder van de Vikingschaats…?

Het was Rintje Ritsma die hem overhaalde het nog een keer te proberen. De rest is geschiedenis want Gerard van der Velde won goud in Salt Lake City. De duizend meter raasde hij af in een destijds ongelooflijke tijd van 1.07.18, een nieuw wereldrecord. In de docu ook beelden van schaatsenfabriek Viking van Jaap Havekotte.
Want geen schaatsgeschiedenis zonder schaatsen uit deze fabriek. Eind vorig jaar stond  de hoogbejaarde  Havekotte  de Telegraaf een interview toe waarin de historie van zijn ‘merk’ langs kwam. Havekotte (foto links: geplaats in Sportief 1949) repte ook over zijn toenmalige partner, Ko Lassche, die hij, in dat verhaal, van diefstal beschuldigde en daarom, zo’n achtenvijftig jaar geleden de laan uitstuurde.
Maar het was die zelfde Lassche die aan de wieg van het succes van Viking stond. In het weekblad Sportief van 1949 bevestigde Havekotte dat. ‘Een jongeman belde bij mij aan,’ vertelde Havekotte aan Sportief,. ‘Die mij een paar zelf gemaakte schaatsen liet zien. Het waren Noorse schaatsen die hij van biscuitblik gemaakt had. Ik zag meteen dat die jongen, Ko Lassche want dat was zijn naam, een eerste klas vakman moest zijn. Toen is bij ons het idee geboren zélf de fabricatie van Noorse schaatsen ter hand te nemen.’
Lang hield die samenwerking niet stand want Lasschke werd door Jaap weggeschopt.
Bert Lassche, zoon van Ko, reageerde furieus en het was columnist  Frenk der Nederlanden van Het Parool, die zijn verhaal oppikte… Hieronder diens verslag.

Het Parool
Zijn hele leven heeft hij zijn mond gehouden, maar nu moet het hoge woord er maar eens uit. Niet Jaap Havekotte, maar zijn vader, Ko Lassche, is de geestelijke vader van de Viking, de stalen noor die door Art en Keessie wereldfaam vergaarde. Bert Lassche: ‘Havekotte heeft altijd de eer opgestreken, maar nu hij om zich heen schopt, moet het echte verhaal maar eens worden verteld’.
Hij kijkt er niet vrolijk bij, want Lassche (Amsterdam, 1946) heeft ondanks alles wel respect voor ‘Ome Jaap’. ‘Havekotte heeft veel betekend voor de schaatssport in Nederland, dat staat buiten kijf. Ze mogen hem van mij in het zonnetje zetten, maar de uitvinder van de Viking is hij niet, wat hij ook beweert.’
Ten bewijze legt Lassche documenten, foto’s plakboeken op tafel. En dan zijn er natuurlijk nog de schaatsen zelf. De woonkamer van zijn huis in Schellingwoude hangt er vol mee, van de Linschoter krulschaats uit de negentiende eeuw tot de noren die zijn vader fabriceerde. Lassche slaat met zijn hand op de Telegraaf, waarin de nu 97-jarige Havekotte zijn vader onlangs betichtte van diefstal. ‘Walgelijk is het, zo laag bij de grond, en dat ten opzichte van een man aan wie hij alles te danken heeft. Mijn vader verdient dat niet.’
Ko Lassche (Nieuwendam, 1917) was als kind in de weer met ijzers, buizen en schoentjes. Na de oorlog maakte de koperslager in Durgerdam schaatsen van zaagbladen en koekblikken uit de voedseldroppings. Daarmee ging hij naar Havekotte, in die tijd een vooraanstaand figuur in de schaatswereld. Lassche: ‘Ome Jaap zag direct dat mijn vader een eerste klas vakman was. Begin 1948 gingen ze een samenwerkingsverband aan. Havekotte zorgde voor het startkapitaal, want mijn vader had geen stuiver. Ze werden allebei directeur. Daarom is het zo onverteerbaar dat Havekotte hem nu in de krant als een dom hulpje afschildert.’
Het duo begon een werkplaats in de Gerard Doustraat, maar de zaken gingen zo goed, dat ze een fabriek in de Derde Oosterparkstraat openden. De Vikingschaatsen vlogen als warme broodjes de deur uit en al snel hadden ze zeven man personeel voor zich werken. Maar in 1952 kwam aan de samenwerking een einde. Volgens Havekotte zette hij Lassche (foto rechts, Sportief 1949) op straat nadat die was betrapt op de diefstal van twee paar schaatsen.
‘Allemaal onzin’, zegt Bert Lassche. ‘Mijn vader was geen zakenman, dat klopt. Hij wilde vooral mooie schaatsen maken. Maar hij was een dief van zijn eigen portemonnee, niet van het bedrijf. Hij gaf ze weg aan vrienden in de hoop dat die dan in wedstrijden reclame gingen maken. Dat heeft kwaad bloed gezet, want Havekotte zat altijd op de penning.’
Hoe dan ook, Lassche begon weer voor zichzelf. In een oude boerderij in Amstelveen opende hij de Hjälmarfabriek. Hij gunde Havekotte het recht op de naam Viking. Lassche: ‘Mijn vader was niet haatdragend en heeft zelfs daarna nog werk voor Havekotte gedaan’.
In 1966 kwam hij bij een ongeluk om het leven. Zijn zoon staart uit het raam, naar de weilanden langs de Schellingwouderdijk. ‘De sloten zijn alweer bevroren’, zegt hij zacht. Dolgraag zou hij zelf ook het ijs opgaan, maar zijn knieën willen even niet meer. Hij neemt me mee naar de schuur, waar hij nog altijd schaatsen slijpt. ‘Uit heel Noord-Holland komen ze hier naar toe’.
Hij pakt de oude matrijzen van zijn vader en zegt: ‘Het doet wel pijn, hoor, zo’n aanval. Ik was zo kwaad dat ik Havekotte na die publicatie meteen heb opgebeld. Hij klapte helemaal dicht. Onbegrijpelijk dat een man op zijn leeftijd nog om zich heen gaat schoppen. Voor mij is hij niet langer ome Jaap, maar mijnheer Havekotte.’

‘Flirt met de Dood’

kaft andreStayeren in de oertijd was Russische roulette op twee wielen! Horror op de wielerbaan! Want de veiligheid was net zo zeldzaam als een ijsschots in de Sahara.  Het werd een bloedbad. Binnen korte tijd vonden bijna veertig renners de dood. Het aantal ongelukken waarbij stayers het nog na konden vertellen bedroeg een veelvoud.
Renners gingen niet lang mee, want als ze al niet verongelukten, was de angst voor valpartijen té groot.

Amsterdammer Piet Dickentman was, vanaf 1900 tot 1928 actief achter de motor! Een prestatie die niet genoeg geroemd kan worden. ‘Flirt met de dood‘ beschrijft het fascinerende leven van Piet Dickentman. Stuyfssportverhalen dook hiervoor in de archieven. Een duik die bijna een jaar duurde. Maar niet alleen in stoffige en dorre archieven werd gezocht, ook werd gesproken met Lotti Dickentman, Piet’s negentigjarige dochter, én Pieter Dickentman, de kleinzoon van de stayerslegende.  Voor ‘Flirt met de dood’ stelden Lotti en Pieter tientallen nooit eerder gepubliceerde foto’s beschikbaar.

● Maar meer, want de zoektocht naar sporen van Amsterdams eerste sportheld voerde ook naar de Scheldestraat: de straat waar Dickentman, tot zijn dood, gewoond had. En daar blijkt de ‘ouwe krijger’ nog steeds niet vergeten te zijn…
● Bij het onderzoek naar Piet Dickentman werden ook de namen van de verongelukte stayers boven water gehaald. Wie waren die jongens? Wat bezielde ze om wekelijks hun leven op het spel te zette? Hoe zagen ze er uit? Wat was hun maatschappelijke afkomst? En tot slot waar beëindigde ze hun korte leven…?
● Neem Willy Schmitter, in dagelijks leven drogist in het vreedzame dorp Mühlheim aan de Rijn. Willy had met zijn nerinkje in pillen en poeders rustig oud kunnen worden. Totdat… totdat Willy begon te stayeren…! Willy zal nooit meer het water door de Rijn zien stromen!
● Of neem de  ‘de schooljongen van Roxbury’, wiens leven én dood zich laten beschrijven als een heuse smartlap…!

‘Flirt met de dood’ is een monumentje voor Piet Dickentman, een al lang vergeten sportheld,  en telt honderd pagina’s vol ‘leesplezier’ met tientallen unieke foto’s.

Uitgave: Stuyfssportverhalen
Het boek, onder vermelding van naam en adres, is te bestellen door overmaking van
14.95 euro, (incluis  verzendkosten) op ING-rekening 2828253
t.n.v. A. Stuyfersant.

Het boek is ook te verkrijgen bij:

Ger Bike’s
Brink 15 Watergraafsmeer/Amsterdam (Betondorp)

Stadsboekenwinkel
Vijzelstraat 32 Amsterdam

Beekhoven Bikes
Zuideinde 477 Amsterdam-Noord

Info: stuyf@msn.com

Basketbal is mijn leven

Jesse Voorn , sportpaginaDoor het faillissement van de hoofdsponsor heeft de creditcrisis ook bij basketbalclub de Astronauts toegeslagen. De vedetten, waaronder een handvol Amerikaanse spelers, hebben de kampioen van Nederland de rug toegekeerd. Voor het nieuwe seizoen moet trainer Arik Shivek nu een beroep doen op de jeugd. Aan Jesse Voorn zal het niet liggen want die zit barstensvol moraal.

Met een soepele, bijna sluipende pas maakt hij zijn entree in het café behorend bij Sporthallen Zuid. Dat het een leuke jongen is was de barjuffrouw niet ontgaan. Met kirrende geluidjes begroet zij Jesse Voorn die verlegen terug knikt. Iedere dag is Voorn, 19 jaar, op het parket van de sporthal aan het trainen. Jesse Voorn is dan bezig met het realiseren van zijn ultieme jongensdroom het worden van een goede basketbalprof. Maar het was maar een dubbeltje op zijn kant of Voorn was bokser geworden. En dat is nou ook weer niet zó verwonderlijk. Op piepjonge leeftijd kreeg hij van zijn vader, een voormalig profbokser, al bokslessen. De boksring was een kwestie van tijd.
Maar het leven kent van die verrassende wendingen. Laat die ‘Ouwe’ Voorn ook nog eens helemaal lijp van het basketballen zijn. Op de sportzender werd urenlang naar wedstrijden uit de Amerikaanse NBA gekeken. En Jesse liet de bokshandschoenen voor wat het was. ‘Dat vond ik toch zo prachtig,’ begint hij. ‘Die lange kerels die met de bal alles konden. Die hele entourage, die spanning. Dat wilde ik ook gaan doen. Met een bal deed ik alles na wat ik op de buis zag.’ Als jochie van tien jaar meldde hij zich in de Apollohal waar basketbalclub Lely hem de beginselen van het spel bijbracht. Maar als je talent hebt en je wilt in die sport verder komen dan ben je aangewezen op het eveneens in de Apollohal huizende club Mosquito’s. De jeugdteams van de ‘muggen’ behoren tot de sterkste van het land en de bijbehorende nationale titels zijn niet meer te tellen.
Contractje
‘De Mosquito’s zijn een kweekvijver voor basketbaltalent’, bevestigd Voorn de reputatie van de club. ‘Ze hebben een trainingsstaf van oud-profs die alles uit je halen wat er in zit. Jaarlijks stromen spelers door naar de betaalde clubs in het land’. En daar zit hem nou ook de kneep: jonge, aankomende basketballers, spelen overal behalve bij eredivisieclub de Astronauts. In de Sporthallen Zuid wordt jaarlijks het welbekende blik met Amerikaanse spelers open getrokken. Dat Voorn, 1.92 meter lang, ondanks dát, vorig jaar tóch een contractje kreeg, zegt alles over zijn talent. Maar al kan je nog zó goed spelen, mik je de bal van uit alle standen in het netje en heb je een illusionistische dribbel in huis dan wacht je toch maar één plek: de bank.
‘Ik ben als bankspeler begonnen. Wat zeggen wil dat je af en toe kan opdraven. Maar ondanks al die Amerikaanse sterspelers kreeg ik vorig seizoen genoeg kansen. Op belangrijke momenten mocht ik meedoen. Trainer Shivek heeft vertrouwen in mij. Trouwens het ligt ook aan mijzelf,’laat hij realistisch erop volgen. ‘of ik een basisplek verover’. Maar ook op de bank doet hij ervaring op, gaat zijn leerproces door. ‘Vorig seizoen speelde wij Europacup. Die wedstrijden in het buitenland met een bomvol stadion zijn fantastisch. Daar leer je wel met spanning om te gaan.’
Tering naar de nering
Hoewel de club er iets anders over zal denken komt de creditcrises voor Voorn niet ongelegen. Door het faillissement van de hoofdsponsor moet de ‘tering naar de nering’ gezet worden wat voor de Astronauts betekent dat, onder andere, de Amerikanen de club hebben verlaten. Voor het nieuwe seizoen, dat begin deze maand start, moet Arik Shivek een beroep op de jeugd doen. ‘Ik heb tegenstrijdige gevoelens over het vertrek van die Amerikanen,’nuanceert Voorn zijn debuut. ‘Van jongens als Terry Gibson, Orion Green en CC Harrison heb ik veel geleerd. Het zijn echte profs die in hun land op een hoog niveau hebben gespeeld. Als je ieder dag met die jongens traint wordt je daar echt beter van. Maar ik ben ook wel blij dat ik nu deze kans krijg. Op het veld staat nu het jeugdteam met allemaal héél jonge spelers. Maar de trainer weet er wel iets van te maken.’
Vorig seizoen streed de Astronauts tegen concurrent Den Bosch om het kampioenschap. In een kolkend en compleet uitverkochte Sporthallen Zuid grepen de Amsterdammers de titel met de bijbehorende deelname aan de Europacup. ‘Wij gaan inderdaad Europa in. In feite zijn wij maar een jeugdteam en moeten tegen geroutineerde profs spelen. Als team moeten we beseffen dat dit geen grap is,’ neemt Voorn zijn verantwoording.
Jesse Voorn is jong, werkt hard, leeft voor zijn sport en wil alles uit zich zelf halen. ‘Als ik drieëntwintig jaar ben wil ik als speler compleet zijn. Dan hoop ik op een redelijk internationale carrière. En als dat niet lukt blijf ik altijd basketballen. Dat is mijn leven.’

Geplaatst: Mug oktober 2009 Foto: Hilco Koke

‘Ik ga voor Nederland tillen’

mug_maart_2009_52_721

Wil je als Amsterdamse gewichtheffer de internationale top halen dan moet je niet alleen spieren van Zweeds staal hebben  maar ook nog eens beschikken over een mentale instelling van gewapend beton. Want getraind wordt in een stervenskoud schuurtje. Bij amper drie graden boven nul tilt, trekt en stoot  Safak Ekici, iedere dag, urenlang, honderden kilo’s koud en kil ijzer boven zich uit.

 

‘Slappe deegstengels’, met narcistische trekjes, hebben er niks te zoeken. Die staan liever, in een verwarmde sportschool, voor een spiegel, spieren te ‘pompen’. Waar Safak Ekici traint is niet eens een spiegel! Daar is helemaal niks! Ekici, traint  in een schuurtje met de lieflijkheid van een Duitse bunker, waar een klein petroleumkacheltje een, bij voorbaat verloren gevecht, tegen de kou voert.  

Maar wat daar wél is zijn tientallen ijzeren schijven, een stang  én een deskundige trainer. In dergelijke ascetische omstandigheden moet je toch helemaal knots van de halter zijn om daar iedere dag, urenlang, te trainen. Als ze dat in Bulgarije ter ore komt,  hét gewichtshef-land bij uitstek, zakken ze snikkend van het lachen in elkaar.  Maar Safak Ekici doet niets liever!

Barbaarse omstandigheden

Ekici, 21 jaar, met een schouderpartij van een Mechelse pronkkast, wil dan ook de Europese top halen. En de weg naar die top is nou eenmaal hard en meedogenloos.  Wil je daar komen dan moet er eerst geleden te worden, het liefst onder barbaarse omstandigheden. Slechts kerels die hun verstand op nul zetten lukt dat. Wat dat betreft heeft Ekici, met zijn schuurtje, al een voorsprong. Maar wat is nou de lol om honderdtien kilo ijzer vlak boven je hoofd te laten balanceren? 

‘De uitdaging,’ antwoord de Amsterdammer van Turkse afkomst. ‘Je grenzen ontdekken. Om een maximaal gewicht boven je hoofd te krijgen, dát is de kick.’ Kijken naar een halter is een stang zien met daaraan een massa ijzer. Een dood ding waar hooguit een oud-ijzerboer ‘broekbobbelig’ van wordt. Maar dat blijkt niet zo te zijn! Want een halter kan emoties op roepen: je schijnt er godsgruwelijke razend op te kunnen worden.

‘Op wedstrijden ben ik heel agressief, dan ben ik heel kwaad op de halter’ onthuld de MBO-student. ‘Die agressie roep ik zelf op. Daar krijg ik adrenaline van en dan kan je meer. Maar dat moet ik niet te vaak doen want daar put ik mijn lijf behoorlijk mee uit. Mentaal is het een heel zware sport.’

Tjokvol

Zeg ‘gewichtheffen’ en je denkt onmiddellijk aan  hormoonpreparaten.  Wat meer weer eens bevestigd werd op de laatste Olympische Spelen waar complete teams van Bulgarije, Venezuela, Irak, Turkije en Griekenland, tjokvol bleken te zitten.  Het is natuurlijk ook de kat op het spek binden! Het duurt immers zes jaar om als gewichtheffer goed te worden. Maar met een paar ‘kuurtjes’ kan je die tijd met de helft terug brengen.

‘Dat is één van de grote problemen in deze sport’ verteld Tom Bruinen, nog zo’n liefhebber van het zwevende staal. Bruinen, een voormalig meervoudig  nationaal kampioen, en docent sport aan een ROC, is de trainer van Ekici. ‘Er wordt te weinig gecontroleerd’, gaat Bruinen verder. ‘Het is heel frustrerend dat andere gebruiken. Als de controle in de rest van de wereld beter wordt gaat Ekici naar de Spelen in Londen’, legt   Bruinen maar even de lat voor zijn pupil hoger.  

Bruinen’s profetische beschouwingen zijn   niet aan dovemansoren gezegd! Ekici schuift prompt nog maar wat extra schijven op de stang. Longen worden volgezogen, op zijn lijf verschijnen kloppende aderen. Met een prachtige vloeiende beweging gaat  er meer dan honderd kilo trillend de lucht in. Na zijn krachtsexplosie gooit  hij, haast nonchalant, de halter op de grond. Bij de dreun die daarop volgt voelt de verslaggever zich iets omhoog stuiteren.

Broodtrommel

Safan Ekici, vriendelijke oogopslag, bescheiden, tikkeltje verlegen, leeft en traint als een prof want meer dan veertien uur per week: maar krijgt daar geen cent voor. Om te voorkomen dat thuis de muizen dood in de broodtrommel liggen werkt Ekici in het weekend op Schiphol. Voor de NSF/NOC bijdrage, wat staat voor een maandelijkse financiële ondersteuning komt hij nog niet in aanmerking. Nog niet! Hij verwacht dat volgend jaar te krijgen.

‘Ik ben nu nog aan het investeren in mijn sport. Het is een opoffering want ik zit ook nog op school. Maar op het Europese kampioenschap, eind september, hoop ik bij de eerste twaalf te eindigen. Dat geeft meteen recht op die bijdrage.’

Het is snel gegaan met Safak Ekici, 1.70 meter bij een gewicht van achtentachtig kilo. Vier jaar geleden had hij nooit aan een halter getrokken. Tot hij Tom Bruinen, op zijn school,  tegen het lijf liep. Na twee jaar deed hij al mee aan het wereldkampioenschap voor studenten en ‘stoot’, inmiddels,  meer dan honderdtwintig kilo.

Ekici mag je een topsporter noemen: maar dan wel een volkomen onbekende. Ja, in de moskee kennen ze hem wel. Daar rekenen ze erop dat hij naar de komende Olympische Spelen gaat. Maar ‘onbekendheid’ kan zo maar veranderen, want niets zó onvoorspelbaar als topsport.

Een held

Wacht maar af als die Ekici, bij het Europese kampioenschap de ‘geest’ krijgt en bij de eerste eindigt. Dan gaan er gekke dingen gebeuren: wat voor de toeschouwers op de voorste rij nog link kan zijn. ‘Als ik alleen al mijn persoonlijk record breek, en dat zit er aan te komen, dan spring ik van blijdschap van het podium,’ onthult hij, licht euforisch.

‘Maar ik durf er niet aan te denken dat ik bij de komende Europese kampioenschappen bij de eerst vijf eindig. In  Turkije ben je dan een held,’ verklapt hij. ‘In Turkije is gewichtheffen de tweede sport van het land’.  Maar dan niet bij de Amsterdamse Turken. Ekici is namelijk Mokum’s  enige Turkse gewichtheffer. En dat heeft allemaal te maken met een hardnekkig vooroordeel.

‘Ze denken dat je, door die zware gewichten, klein blijft, dat je niet doorgroeit. Flauwekul! Dat is puur toeval. Deze sport selecteert zich zelf uit. Kleinere mannen gaan eerder gewichtheffen dan basketballen en omgekeerd.’

Safak Ekici voelt zich een echte Amsterdammer niet in de laatste plaats omdat hij in de Jordaan woont. Maar nou weten we nog steeds niet wat voor kleur shirt hij op de internationale kampioenschappen gaat dragen. ‘Oranje’, zegt hij tussen twee stoten door. ‘Ik ga voor Nederland tillen. Ik ben door Bruinen ontdekt, en ben in deze stad begonnen met mijn sport’.

Geplaatst: Mug, maart 2009. Foto: Hilco Koke

 

Floyd gaat naar de paardendokter

windhondenracezondag21Tegen het favoriete boompje wordt snel een plas gedaan. Zenuwen gieren door het lijf, want een race staat op punt van beginnen. Afgetraind tot het merg van de botten verdwijnen ze in de starthokken. Laat de haas maar los, want Mevrouw De Kruis, Umbro en Floyd hebben er trek in.

Vanuit geparkeerde auto’s klinkt een luguber gehuil en gekef. Mannen met verweerde koppen halen liefdevol hun honden eruit. Afghanen, Whippets, en Greyhounds worden bekeken, geprezen, en krijgen vervolgens een hesje met nummer aan. Na een korte warming up gaan ze de zes starthokken in om vervolgens achter een gemotoriseerd voortgedreven haas aan te rennen. Meer dan tachtig honden doen mee. Ook de drie Whippets van Ton Koenen. En die hebben maar een wens: hollen achter zo’n lekkere haas aan. Ook Mevrouw De Kruis, Umbro en Floyd, de supersnelle hondjes van Koenen. ,,Ander uur per dag train ik ze.’’ En dat is niet schuimbekkend door de velden laten rennen. ,,Ik hou ze tijdens de trainingen aan de lijn, en dan maar wandelen. Want hoe langer je een hond ‘vasthoud’ hoe sneller hij op de baan gaat.’’
Het begrip ‘snelheid opdoen’ kent Koenen ook. ,,Voort het echte conditiewerk ga ik dinsdagavond naar de baan.’’ Iedere sport heeft zijn psychologische trucjes om de atleet op scherp te stellen. Ook Koenen past die toe. ,,Als ik een dood konijn vind, verstop ik die. Dan lopen wij er vervolgens nonchalant langs en dan ruiken ze hem. Dan mogen ze hem gaan halen.’’ Wat die twee kleine rukkers zich geen twee laten zeggen.
‘Floyd natuurlijk’, is het antwoord op de vraag wie zijn favoriet is. ,,Ik heb een goed ‘beesie’aan hem. Hij is pas twee jaar oud heeft drie grote koersen gelopen en een gewonnen.’’
En als blijk van waardering mag Floyd de nachten doorbrengen in de echtelijke sponde van de Koenens. Mevrouw De Kruis en Umbro niet. Eigen schuld dikke bult, moeten ze maar harder rennen.
,,Als Floyd goed blijft lopen mag hij misschien meedoen aan de wereldkampioenschappen volgend jaar in Rotterdam,’’ droomt Koenen hardop. ,,Ik weet zeker dat hij een kans maakt. Ik ben dan ook heel zuinig op hem.’’
En geheel volgens de keiharde en ongeschreven wetten van de topsport wordt Floyd verzorgd en vertroeteld. ,,De honden krijgen speciale voeding waar veel eiwitten in zitten. Met mijn honden zit ik twee keer per maand bij de dokter voor onderzoek. Wordt onder meer gekeken of het ijzergehalte goed is.’’
Als Koenen het woord dokter laat vallen dan moeten we vooral niet denken aan zo’n sukkel die parkieten en muizen behandelt, maar aan het betere werk. ,,Ik ga met ze naar de paardendokter, want goed is voor een paard is ook goed voor mijn honden.’’
Zoals een fles jenever hoort bij een ouderling, is dat doping bij topsport.
,,Ik geef mijn honden geen dope. Trouwens niemand hier. Wij zijn teveel liefhebbers van de beestjes.’’
Volgens Koenen komt dopegebruik wel voor op de Britse renbanen, waar de honden Viagra krijgen: de reddingsboei van menig oude man.,,Het is bekend dat als je ze Viagra geeft ze een hogere startsnelheid krijgen.’’
Koenen heeft van zijn honden een studie gemaakt, en ziet wanneer ze in vorm komen. ,,Als Floyd in vorm komt gaat die dominant gedrag vertonen. ’s Morgens voor de koers is hij bloednerveus. Dan ruikt hij gewoon dat er wedstrijden zijn. Dan geef ik hem vroeger eten, want met een volle maag rent niet zo lekker.’’
En dan wordt Floyd opgeroepen door de microfonist om naar het starthok te gaan. Floyd maakt nog even een warming up waarbij hij over zijn hele lijf trilt. ,,Wedstrijdzenuwen,’’ volgens Koenen, die langzaam naar de renbaan loopt.
Als Floyd het geluid van de elektrische haas hoort, blaft hij enthousiast. De concurrenten kijken kwijlend en verlekkerd over het hekje. Ze hebben er zin in. Met een gazen muilkorfje om verdwijnen ze in de starthokken.
En dan gebeuren er een paar dingen tegelijk. De haas zoeft langs, de deurtjes slaan open en de honden stuiven met zestig kilometer per uur er achter aan. Aërodynamisch worden bochten genomen en als de haas over de finish komt duiken de honden er boven op, waarbij meteen duidelijk wordt waarom de atleten een korfje dragen. Floyd eindigt als tweede.
,,Hij kreeg bij de start een duw en was uit balans,’’ zegt een Koenen teleurgesteld. Hetgeen voor Mevrouw De Kruis en Umbro ongekende perspectieven opent om aan de hondenmand te ontsnappen.

geplaatst: Amsterdams Stadsblad