De fiets van Hein

Vijftig jaar stond de fiets in een berging verscholen. Onder een dikke laag stof en vuil, met platte tubes én het stuur omhoog werd hij ontdekt door Stuyfssportverhalen. Volgens hedendaagse maatstaven is het een hopeloos, ouwerwets, gedateerd geval. Maar bij sporthistorici doet het het hart op hol slaan. Aan de racefiets van het merk ‘Nieuwenhoff’, kleeft namelijk een stukje onvervalste Amsterdamse wielergeschiedenis. Het is de koersfiets van tourlegende Hein van Breenen, zoon van een groentenman en geboren en getogen in de Nieuwmarktbuurt. Voor de niet kenners: begin jaren vijftig was Van Breenen dé meesterknecht van Wim van Est en Wout Wagtmans, en reed meerdere keren de Tour de France.
Oudere buurtbewoners kunnen het zich nog wel herinneren dat Hein, na zo’n Tour, gehuldigd werd, voor de groentenzaak van zijn ouders, in ‘zijn’ Korte Koningsstraat. Hoewel in Frankrijk actief op een fiets van het merk Locomotief, want sponsor, koerste Hein het liefst op zijn Nieuwenhoff, gebouwd in de Tweede Boomdwarstraat, hartje Jordaan.
Framebouwer Jan Nieuwenhoff had, in tegenstelling tot concurrent RIH-Sport, vlak om de hoek gevestigd, maar twee bekende renners op zijn merk rijden: Henk Faanhof en Van Breenen. En dat mocht iedereen weten. Nadat Faanhof, óp een Nieuwenhoff,  in 1949 de wereldtitel op de weg greep, voorzag  Ome Jan, zoals hij genoemd werd,  zijn fietsen met de kreet ‘Type Wereldkampioen’. En Van Breenen’s Franse avonturen verschenen ook de Reynoldsbuizen.  Hein van Breenen, prof van 1952 tot 1962, verkocht, na beëindigen van zijn loopbaan, de fiets aan buurman én vriend Ab Frantz.
Nadat Ab, 84 jaar, scherp van lijf en geest, een aantal jaren op zijn racefiets gereden had, verdween het karretje in de berging. Frantz, heeft Hein diens hele leven meegemaakt. Was zijn supporter, stond vooraan bij de huldigingen, ging met hem mee naar de koers en was erbij toen Van Breenen in 1990, een, later fatale, hartaanval kreeg.
Hein van Breenen, zestig jaar geworden  én Jan Nieuwenhoff, gestorven in 1964, zijn geschiedenis maar dé fiets is er nog. Als het vuil weg geveegd is komt ongeschonden lak te voorschijn. De fiets, afgemonteerd met toenmalig high-tech materiaal waaronder het allereerste spieloos trapstel gemaakt door Stronglight, is een stoffelijk relikwie van een rijk Amsterdams fietsverleden.

Dat was dus de winter van 1940…

Sneeuwwallen van meters hoog. Autowegen over een bevroren IJsselmeer. Twee maanden lang ijs! Schaatsen van Andijk naar Stavoren. Vingers, oren en tenen die massaal geamputeerd werden. Langlaufen op de Utrechtse Heuvelrug. Een skicentrum met ‘Zwitserse allure’ op het Kraantje Lek bij Bloemendaal. Waddeneilanden en complete landstreken voor weken onbereikbaar. Dat was de winter van 1940. Kom daar nu eens om… En, o, ja, er was ook nog een Elfstedentocht…
Het is een afstandje van niks. Durgerdam richting Uitdam, nog geen acht kilometer. Lopend doe je er een uur over en met de fiets de helft minder. Maar niet op zondag vijf februari 1940.
Zes uur in de ochtend waren ze vertrokken. Drie Durgerdammers, met een slee geladen met vijftig kilo vlees, op weg naar het, al weken lang, ingesneeuwde Uitdam. Liggend, kruipend over metershoge sneeuwwallen, de laatste kilometers over ijs, vechtend tegen de wind, kwamen ze rond half elf in een hongerig dorp aan. Net op tijd want één van de drie, de twintigjarige Freek Wirsing, kampte met een bevroren been.
Of de inwoners van het eiland Urk beter af waren is niet duidelijk. Wel dat de voedselvoorziening beter geregeld was dan in het Waterland. Over het bevroren IJsselmeer reden wekenlang vrachtauto’s om Urk te voorzien van voedsel, brandstof en post.
Er lag ook sneeuw, en niet zo’n beetje… Voor de ‘beter gestelde’ het sein om massaal op de langlaufski’s te staan. In de omgeving van het Amsterdamse Vondelpark, Bosplan, de Watergraafsmeer en meerdere delen van de stad werd volop gelanglauft. Bij het Bloemendaalse Kraantje Lek verscheen een tijdelijk ski-centrum met ‘Zwitserse allure’. En op de Donderberg bij Leersum, werden officiële langlaufkoersen gehouden. Over een parkoers van vijf kilometer startte ruim honderd  deelnemers waarvan ene F. Hekking als eerste terug was.
Terwijl de happy vew op lange latten mal aan het doen was vermaakte het grauw, op Friese doorlopers, zich uitstekend. Baanvegers, ongetwijfeld steuntrekkers, bleven in volle actie. In het hele land werd op vijvers, grachten en sloten geschaatst. Glijden tussen hoge wallen sneeuw wat nog iets anders was dan die eeuwige bevroren rietkragen bekend van koektrommels.
Op het IJsselmeer werd ook geschaatst. Tussen Andijk, Stavoren en terug kon je schaatsten. Nadat binnen korte tijd zes mensen in wakken reden en verdronken sloeg de schrik erin.
Op de Gouwzee hadden ze daar niet zo veel last van. Tussen Volendam, Marken en Monnickendam werd twee maanden lang geschaatst! Wat de Elfstedentocht voor Friesland is, is de Gouwzeetocht voor de Amsterdammer én de Waterlander. Het stoomtrammetje vanuit Amsterdam-Noord vervoerden, wekenlang, tienduizenden liefhebbers naar Monnickendam. Uitgevroren Volendamse en Marker vissers deden met gebakken vis, koek en zopie, goede zaken. Ook waren er schaatsenslijpers actief.  Volendammers, vanouds inventieve  grootmeesters om de portemonnee te vullen, hieven tol op auto’s die het ijs op gingen.  Op de wijdse vlakte was één onderbroken sliert van schaatsenrijders te zien. En tussen de schaatsers door reden arrensleden met verkleumde inzittenden. Hendrick Avercamp, de zeventiende eeuwse meester van het ijsgenre, had ongetwijfeld goedkeurend geknikt.
Terwijl in Duitsland  Generaloberst Kurt Student zijn troepen drilden en perfectioneerden voor de komende Blitzkrieg op Nederland, dachten ze in Friesland maar aan één ding: de Elfstedentocht. Op maandag 29 januari was het zover. Meer dan drieduizend Friezen en Hollanders hadden zich in de Leeuwardense Harmonie gemeld.  Met acht graden vorst en een  snijdende noordoosten wind werd de meute om vijf uur in de morgen losgelaten.
Op het, door aangevroren sneeuw, slechte ijs maakte zich Piet Keijzer, Auke Adema, Cor Jongert, Durk van der Duim en Sjouke Westra, zich los. In Dokkum werd door de kopgroep besloten, om, eenmaal in Leeuwarden, gezamenlijk over de finish te gaan. Een discutabele actie die de schaatsgeschiedenis in zal gaan als het ‘pact van Dokkum’.
Ruim elf uur na de start  gleed het pact hand in hand over de streep. Om zeven uur in de avond waren, van de drieduizend deelnemers pas achtenzestig aan gekomen wat staat voor twee procent. Door het onstellende slechte ijs en de snerpende kou vond het bestuur verder rijden onverantwoord. Schaatsers,  tussen Franeker en Bartlehhiem, werden van het ijs gehaald maar kregen tóch het begeerde Elfstedenkruisje. Dat was dus de winter van 1940…

Foto 1: Op het traject Hoorn Purmerend moest door zware sneeuwval de trein met de hand uit gegraven worden.
Foto 2: Kraantje Lek, Zwitserse allure.
Foto 3: Doorkomst Gouwzeetocht bij Marken.
Foto 4: Keukenpersoneel van het Lido reden op de Amsterdamse Stadhouderskade een wedstrijd.
Foto 5: En er was ook nog een Elfstedentocht.

Bron:  Algemeen Handelsblad jaargang 1940.

Vergeten winnaar Elfstedentocht

Hij stond al op de drempel van eeuwige roem. Nog héél even en hij kon toetreden tot het illustere clubje IJsheiligen met de daarbij behorende garantie dat zijn  naam generaties lang rond zal zingen.  En opeens, opeens kukelde hij in het ravijn van de vergetelheid. Op acht februari 1947 won Joop Bosman de negende Elfstedentocht om achtendertig dagen later alsnog gediskwalificeerd te worden.

Hij was nou niet echt een outsider. Eerder favoriet. Bij de Elfstedentocht van 1941 werd Joop Bosman, een automonteur afkomstig uit Breukelen, al eens tweede. Op acht februari 1947, de koudste dag van het jaar, met temperaturen van min veertien met stormachtige oostenwind, was Bosman, 29 jaar, de allereerste schaatser die, na de start op de Zwette, in de aanval ging. Bosman, op het slechte ijs een paar keer gevallen, demarreerde uit het peloton van tweehonderdzeventig rijders, en kreeg vier man mee. Na  Stavoren bleef Joop er net zo lang aan rukken en sleuren tot hij alleen overbleef met Klaas Schipper, een boer afkomstig uit Steenwijkerwold.
Bosman en Schipper, kop over kop, richting Bolsward met als obstakel kluunplaats Parrega, waar het duo uiteindelijk een nachtmerrie in zal glijden. Wat voor dat laatste nodig was? Een handkar, een stel eigenwijze dorpelingen, Abe de Vries, én een verslaggever van het sportblad Sportief. Door het slechte ijs moest in Parrega, over een stuk van vijfhonderd meter gekluund worden. Nauwelijks van het ijs gesprongen, werden Bosman en zijn kompaan door een stel overijverige dorpelingen vastgegrepen, in een handkar gezet, en de kluunplaats overgereden. Reglementair verboden. Verslaggever H.J. Looman van het sportblad Sportief, de tocht volgend per auto, doet in zijn blad daar uitgebreid verslag van. In zijn verslag merkte Looman fijntjes op dat de achtervolgers daar weinig hinder van hadden want die werden achterop een fiets door Parrega geloodst.
In de verderop gelegen kluunplek Vrouwbuurstermolen was het weer raak: Bosman en Schippers werden door dorpelingen op de schouders genomen: door Looman  ijverig in zijn notitieblokje genoteerd. Joop Bosman, gekleed in drie dunne truitjes, een onderbroek met daarin ter bescherming van zijn ‘huwelijksgereedschap’, een stuk konijnenbont én een lange broek, wist na een heroïsche race door een onherbergzame Friese ijsvlakte, de negende Elfstedentocht te winnen. Op een minuut kwam Schipper binnen, derde, op tien minuten, Jeen Nauta, vierde op vijftien minuten, Jacob Wynia, vijfde Jan van den Hoorn.
Bij het traditionele feest in de Leeuwarder Harmonie kwam er geen huldiging. Door beschuldigingen van Abe de Vries, die zich in Parrega met een auto had laten overzetten, dat de race niet volgens de reglementen verlopen was, besloot het bestuur dat eerst uit te zoeken. Voor de gemiddelde schaatssupporter was Joop Bosman, en niemand anders, de man die de tocht der tochten gewonnen had. In de weken erna kreeg de automonteur meer dan honderdvijftig brieven en telegrammen. Na achtendertig dagen sloeg zijn euforie om in een trauma.  De  beschuldiging van De Vries, negende in de uitslag, én het gestook van Looman en zijn collega’s, hadden hun doel bereikt. De eerste vier werden uit de uitslag geschrapt. Nummer vijf, Jan van den Hoorn, werd tot winnaar uitgeroepen. Abe de Vries, die als negende over de streep gleed, mocht de derde prijs ophalen.
Het vertrouwen dat Joop Bosman had in Friesland én de Friezen was voorgoed verdwenen. Vertelde hij, een week na zijn overwinning, in Sportief, dat hij zo graag in Friesland reed en dat de mensen daar zo gastvrij zijn. Veertig jaar later dacht hij daar heel anders over. Volgens Bosman word je als Hollander in de Elfstedentocht altijd door die Friezen geflikt.

Veldloop voorkomt opstand

Na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog bereidde Nederland zich voor op een verdedigingsoorlog en riep, tijdens de daarop volgende mobilisatie, tweehonderdduizend man op, die uiteindelijk, vier jaar mochten wachtlopen bij de grens of bij strategische doelwitten. In de donkere, vochtige spelonken van de Stelling van Amsterdam, de fortificaties rondom de hoofdstad, bivakkeerden meer dan zevenduizend soldaten. Kolkten aan de fronten in Vlaanderen en Noord-Frankrijk de adrenaline én het bloed rijkelijk, in de Stelling was verveling en ergernis troef. Probeer maar eens duizenden jonge kerels met een te hoge testosteronspiegel met vies eten, slechte huisvesting, wachtlopen, met de handen boven de dekens slapen, corvédiensten én een dubbeltje soldij per dag, rustig te houden.
Koos Speenhoff, dé Marco Borsato van vijfennegentig jaar geleden, mocht de boel opleuken. Koos trok van fort naar fort. Met liedjes als ‘Waar wordt een militair het meest verwend? Ja, in het Fort, Waar wordt een  ieder vetgemest? Ja, in het fort’, zette Koos, hoogstwaarschijnlijk, de boel nog meer op scherp. In sommigen forten braken rellen uit. Om verder oproer te voorkomen werd een Centrale Sportcommissie opgericht.
De mannen moesten de forten uit. Korporaals en andere onderofficieren, zonder enige sportervaring werden aangewezen om de boel te leiden. In het toenmalige Amsterdamse Stadion werden deze, in zes lessen, tot militaire sportinstructeurs klaar gestoomd. Eenmaal sportinstructeur hadden ze er wel zin in.
Over de jongens van de Stelling ging de ‘zweep er over’. Er werd getraind tot de knieën slap werden. De mannen van de Stelling hadden de dubieuze primeur als eerste soldaten uit de vaderlandse geschiedenis mee te doen aan de later zo gehate militaire veldloop.
Jonkheer Six, zelf vrijgesteld van militaire dienstplicht, stelde daarvoor zijn  landgoed Jagtlust  in ’s Graveland, ter beschikking. Voor de gelegenheid hadden de knechten van Six een parkoers van drie kilometer uitgezet. In december 1915 werden de voorheen lamlendige soldaten over een besneeuwd parkoers van  sloten, boomstammen, en een zandafgraving van drie meter diep, gejaagd. En ze vonden het nog leuk ook, wat natuurlijk niet zo was. Na afloop werd er, in het bijzijn van ‘hoge omes’, om het hardst geroepen dat ze het heerlijk vonden.
Leo Lauwer, sportjournalist van het sportblad Revue der Sporten, beschouwde de mobilisatie als een zege voor de lichamelijke opvoeding in het land. In zijn blad droomde Leo hardop dat de ‘psysieke ontwikkeling van ons volk zal bereikt worden bij algehele bloei van de sportmaatschappij’.
Met de  honderdduizenden hardlopers die nu, dagelijks over de wegen rennen, is  Leo’s wens beantwoord.



Revanche Elfstedentocht in Amsterdamse Bos

Het was de tijd van de buizenradio, kolenkachel, hoorspelen, ontstellend lullige muziek, spruitjeslucht, verzuiling, en burgerlijke vertrutting. Maar de jaren vijftig waren dan wél weer de hoogtijdagen van de sport. Stadions puilden ieder week uit en wielercriteriums werden bekeken door duizenden.  En als er geen sport te zien was, waren er nog sportbladen als Sportief, en Sportwereld waarin het journaille, niet gehinderd door live televisiebeelden, helden en mythen creëerde.
In de winter van 1954 hadden ze kolommen volgeschreven, waarbij de superlatieven over elkaar heen buitelden, over die onderwijzer uit Heerenveen die zojuist de Elfstedentocht gewonnen had. De media kon trots zijn: Jeen van de Berg, én de epos van de Elfstedentocht waren in één klap bekend. Het Vrije Volk en Sportwereld konden, eind februari 1956, dan ook geen buil vallen met het organiseren van de Bosrace, wat stond voor de allereerste schaatsmarathon in Amsterdam.
Liefst vijftigduizend toeschouwers trotseerden Arctische poolwinden om in het Amsterdamse Bos nou eens met eigen ogen een schaatsmarathon te zien. Op een parcours van vijf kilometer gingen meer dan honderd schaatsers de strijd aan voor een race over vijfenzeventig kilometer.
Een week eerder was de Elfstedentocht gehouden die eindigde met een fikse kater want er was geen winnaar. De complete kopgroep van vijf rijders, die hand in hand over de eindstreep kwamen, werd gediskwalificeerd. Voor het publiek maakte dat gegeven de koers alleen maar leuker want die stond in het teken van wraak en revanche. Gestreden werd er met het blanke zwaard. Vooral Maus Wijnhout één van de gediskwalificeerden, wilde zich bewijzen. Waarschijnlijk had Maus zich, na de Elfstedentocht, de haren uit zijn kop getrokken dat hij zich had laten overhalen om gezamenlijk over de finish te gaan. Volgens krantenverslagen was Maus de smaakmaker op de bevroren Friese wateren, dé potentiële winnaar .
Maar ook in het Amsterdamse Bos bleek Wijnhout niet het slimste jochie uit het schaatsklasje te zijn. De hele race had de inwoner uit Abbenes met zijn krachten gesmeten. Maus tomeloos op kop, gaten dicht rijdend, wilde alles en iedereen laten zien dat hij, Maus Wijnhout, de beste marathonrijder van 1956 was. Maus, inmiddels weg gezakt in de krochten van de schaatsgeschiedenis,  was sterk maar Jeen van de Berg de slimste want liet  in de eindsprint Wijnberg achter zich.
Volgens het verslag in sportblad Sportief was de sprint te machtig voor de toeschouwers, die politiekordons doorbraken en met duizenden het ‘gevaarlijk krakende’ ijs op kwamen gestormd om Jeen op de schouders te nemen. Het cynisme van de Amsterdamse sportliefhebber kennende zal dat laatste wel verzonnen zijn door de journalist van dienst.

Heintje Zwijntje en knuppelende agenten op WK 1925

Het circus dat wereldkampioenschap wielrennen genoemd werd streek, in augustus 1925, neer in Amsterdam. Op de houten dwarslatjes van de toenmalige Stadionbaan ging de wereldtop zijn kunsten vertonen. Héél Amsterdam wilde dat zien. Iedere avond trokken vijftienduizend bezoekers richting Amstelveenseweg. Als het volk op de overvolle tribunes een plaatsje zocht en de burgemeester zijn kont in het pluche van de ere-loge parkeerde, testte de politie voor de poorten van het Stadion de kwaliteit van hun wapenstokken uit. En Heintje Zwijntje was er ook bij…

Het organisatiecomité had zó z’n best gedaan. Ze mochten in Europa eens denken dat Nederland een land vol met jochies was, die de hele dag hun vinger in de dijk staken gadegeslagen door bewoners op klompen. Een jaar voorbereiding was er aan voorafgegaan om het wereldkampioenschap foutloos op de kaart te zetten.  En evengoed eindigde de eerste avond in een echec, wat de schuld was van het stroperige optreden van de jury.
Het Amsterdamse publiek, gewend aan een snel programma tijdens de wekelijkse populaire koersen, moest tussen de stayersseries door steeds een half uur wachten. En dat werd niet gepikt. De ellende begon al om half acht als het startschot had moeten klinken voor de eerste stayersmanche. De spanning ruischt door de massa pent de sportverslaggever van het Algemeen Handelsblad. Maar wat er ook gebeurde, geen stayer te bekennen. Volgens de verslaggever kwam er op de tribunes een stemming die niet propagandistisch was voor het wielrennen.
Er werd gescholden, gevloekt, getierd, gefloten, en massaal met de voeten gestampt. Ook buiten de hekken gebeurden er spannende dingen. Achter de overdekte tribune stond iedere avond een grote ploeg opgeschoten jongens die hun uiterste best deden, om zonder kaartje binnen te komen. Nadat de politie dat verhinderd had, werd er met stenen gegooid, waarbij de ruiten van de kleedkamers sneuvelden. Met de lange wapenstok  knuppelde de massaal uitgerukte hermandad erop los en verdreef de ongewenschte gasten.
De hele week waren tienduizenden toeschouwers in het Stadion, waaronder, in de ere-loge, burgemeester De Vlugt, maar ook Prins Hendrik, de man van koningin Wilhelmina. De Prinsgemaal, een verwoed jager op vrouwen dan wel op zwijnen was ongetwijfeld heimelijk supporter van de favoriet, de Duitse stayer  Saldow. Heintje Zwijntje zoals zijn bijnaam in de Jordaan luidde, zag zijn voormalige landgenoot aan de dood ontsnappen toen de rol van zijn motor afbrak en Saldow daar miraculeus omheen zeilde.
Naast het fietsen was het organisatiecomité druk bezig met de pot stroop.  De vertegenwoordigers van de UCI en de internationale sportpers werden met reisjes naar Volendam, Marken en Edam gefêteerd. Bij die tripjes waren ook renners aanwezig zoals Ernest Kaufmann en Jaap Meyer. In Edam was er een ontvangst op het stadhuis waar iedereen, hoe origineel,  een edammerkaas kreeg.  De reis naar Volendam vond plaats op een trekschuit getrokken door paarden.
In het palingdorp woonde niet echt creatieve geesten die uitblonken in originaliteit. Met een ‘ter plaatse gemaakte’ aardewerkpijp gevuld met ‘goede tabak’, wat nog iets anders was dan een joint, stapte het gezelschap in het trammetje richting Amsterdam-Noord. Bij een van de tussenstops, vermoedelijk in Monnickendam, stapte Kaufmann uit en rende met de tram mee om op het laatste moment erin te springen: dát was even lachen.
Ging het in het Stadion niet helemaal soepel, anders was het gesteld met de huisvesting van de renners. Gelogeerd werd in hotel Hof van Holland waar de eigenaar een wielerfanaat bleek te zijn.
In het Hof kon je niet alleen actuele sportbladen uit de hele wereld lezen maar hing het ook vol met fietsen, banden en fietsshirts. Wat Gustave Ducoté, journalist  van het Franse sportblad le Miroir des Sports lyrisch deed uitroepen dat hij op al zijn reizen nog nooit zo’n wielerparadijs had gezien.
En wat Jaap Meiers en Ernst Kaufmann betreft, het tripje deed wonderen. Beiden werden wereldkampioen sprint. Meijer bij de amateurs en Kaufmann bij de profs.

Foto 1: Finale sprint proffesionals. Kaufmann wint met lengte van Schilles.

Foto 2: Iedere avond vijftienduizend toeschouwers.

Foto 3: finale sprint amateurs. Links de latere winnaar Jaap Meijer, rechts Antoin Mazairac.

Foto 4: Lang wist Jan Snoek stand te houden maar ook de Hagenaar bezweek onder de aanvallen van Grassin.

Foto 5: Halve finale sprint. Moeskops geklopt door Schilles.

Bron: Gemeente-Archief Amsterdam Foto’s: Archief Stuyfssportverhalen

De begrafenis van Jong Klaasje

De bladeren van de zwarte walnootbomen  ruisen zacht,  vogels kwinkeleren en met een   zacht ritmisch getik is een tuinman bezig een heg te knippen. Het is ’s morgens elf uur,  op een doordeweekse dag. Op de Nieuwe Oosterbegraafplaats in Amsterdam is het met recht doodstil. Deze maand, precies vijfenzeventig jaar geleden, was dat wel even anders. Op 20 september 1934 werd een jonge wielrenner begraven. Duizenden Amsterdammers dromden rond zijn graf, en ondanks de uitgebreide politiemaatregelen was de menigte niet in het gareel te houden. De begrafenis van ‘Jong’ Klaasje van Nek werd er één in Siciliaanse stijl.

Lees verder: http://stuyfssportverhalen.com/2009/09/06/de-begrafenis-van-jong-klaasje/

Constant Huret de fietsende muze van Toulouse-Lautrec

Constant Huret en Henri Toulouse-Lautrec allebei Fransen, waar direct de overeenkomst mee ophield want ze leefden alle twee in verschillende werelden. Huret een ascetise, sobere  sportman die zijn dagen doorbracht op de wielerbanen, en Toulouse-Lautrec een zuipende bohémien die altijd te vinden was in de rosse buurt van Parijs.  En toch zijn hun namen voor eeuwig aan elkaar verbonden, want het was Toulouse-Lautrec, die Huret onsterfelijk maakte.
Toulouse-Lautrec, een misgroeide dwerg van nauwelijks anderhalf meter hoog, was de grondlegger van het impressionisme.
Henri zat niet alleen achter zijn schildersezel maar leidde ook nog eens een losbandig, spannend leven. Dat zijn atelier zich bevond op Monmartre, tussen de kroegen en bordelen,  was wél zo handig. Te midden van hoeren, lichtekooien, artiesten en misdadigers bracht hij zijn nachten door in ongure cabarets. Zoop absinth, dat gekmakende drankje, als water, en was bevriend met Vincent van Gogh. Woonde maanden achtereen in een bordeel, waar hij niet alleen zijn ‘pijp leegklopte’, maar ook de meisjes van plezier, óp linnen doek voor altijd jong liet blijven. Henri, een kleine man met een grote ‘jan’: hield niet alleen van de vrouwen maar ook van de spanning, de geluiden, de kleuren en opwinding van de wielerbaan.
De van God en klootjesvolk losgeslagen schilder bracht uren door op het Vélodrome des Arts Libéraux
, waar fietsen achter tandems dé sensatie was zoals in heel Parijs van eind negentiende eeuw. En de grote, absolute kampioen daarbij was Constant Huret.
Voor een verbaasd en uitzinnig Parijs publiek verbeterde Constant, op 1 juli 1896, het wereldrecord over honderd kilometer achter een zogenaamde quad wat staat voor een viermanstandem.
Dat record verbrak hij nog drie keer, maar won ook Bordeaux-Parijs: dat laatste in een recordtijd die 34 jaar standhield. Werd in Parijs in 1898 wereldkampioen. Won vier keer de Bol d’Or
, een vierentwintiguurskoers achter tandems. Kortom Huret was hot, dé vedette waar je graag mee gezien wilde worden.
Rene Bouglé, de vertegenwoordiger van het Engelse fietsenmerk L.B. Spoke maar ook van het kettingmerk Simpson, zag dat heel duidelijk. Het is rond 1900 als Bouglé, Toulouse-Lautrec de opdracht geeft tot het maken van een reclameaffiche voor zijn fiets- én kettingmerk. De kunstenaar annex koersliefhebber wist als geen ander hoe je, figuurlijk, een bed op moest schudden.
Want dat hij Constant Huret op een affiche voor eeuwig onsterfelijk maakte,  was logisch, maar het is voor toekomstige opdrachten altijd fijn als je ook de opdrachtgevers in de roem betrekt. Onder de letters La Châne Shimpson
staan achteloos William Spears Simpson én Louis Bouglé, directeur en vertegenwoordiger.
En wat Huret betreft: de man heeft niet lang kunnen genieten van zijn roem. Want twee jaar later, op vier september 1902, was het over en uit met zijn carrière. Tijdens een stayerskoers op de baan van het Parc des Princes werd hij door een motor aangereden, brak zijn enkel wat meteen het einde van zijn loopbaan was.

Foto’s: Archief Stuyfssportverhalen

Vlaamse Zuiderzeeballade

Vanaf maandagmorgen tot zaterdagmiddag zaten de kerels op zee: op hun botters achter de haring aan. Stormen, wilde zeeën en kou trotserend, wat niet altijd lukte want met een verontrustende regelmaat vergingen de scheepjes bij de vleet.
Maar als ze dan eindelijk, zaterdagmiddag heelhuids thuiskwamen, hadden ze wél ‘lekkere trek’. Want het enige wekelijkse pleziertje vond plaats op de zaterdagavond tussen de dekens. Met zout in de haren en zilt op de ‘bast’ werd de liefde bedreven, maar nooit langer dan tot twaalf uur want dan begon de heilige zondagrust. Op de zondag ging men drie keer ter kerke waar, sidderend en bevend, de hel en verdoemenispreken van de dominee ondergaan werd.
Voor de bevolking van Harderwijk was het leven, zo’n vijfennegentig jaar geleden, hard, grijs, saai en wreed. En opeens…, opeens stond hun wereldje op z’n kop. Maar daar waren dan wel meer dan veertienduizend Vlamingen voor nodig.
Na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog trokken honderdduizenden Belgen, voornamelijk Vlamingen, de grens over van het neutrale Nederland. Veel burgers maar ook militairen die onmiddellijk werden geïnterneerd.
Harderwijk én omstreken, een soort Goelag-Archipel avant la lettre,  leek daarvoor een geschikte plek want ver buiten de bewoonde wereld. Hartstikke dom natuurlijk, want zet veertienduizend kerels, zonder afleiding bij elkaar en je krijgt gedonder. Door verveling dreigde een oproer uit te breken.
Om dat te beteugelen werd een ‘Sport en ontspanningsbureel’ opgericht, met aan het hoofd ene Leon van Gastel, een korporaal die bij de beschieting van Antwerpen gewond was geraakt en zijn heil in Holland zocht.
Van Gestel bleek een organisatorisch talent te zijn. Behalve een boksschool en toneelvereniging wist de man ook nog een wielerbaan van ‘aangestampte asch’ te realiseren.

Terwijl de bevolking van Harderwijk zich iedere zondag liet geselen door de stichtelijke woorden van mijnheer de dominee was het op het kamp een dolle boel want  koersdag. Rondom de wielerbaan stonden de geïnterneerden, tien rijen dik. Aan de start geen halfgare streekidioten, maar toenmalige vedetten als een Piet Moeskops, Bosch van Drakenstein, Klaas van Nek, en Piet van Kempen.
Van Gestel bleek niet alleen over organisatorische kwaliteiten te beschikken. Tijdens de strenge winter van 1916 lag de Zuiderzee tot aan de horizon ‘dicht’. Wekenlang werd geschaatst, ook door Van Gestel en zijn mannen. Zwierend en zwaaiend achter de meiden aan brak er onder de schaatsers een ‘geweldige beroering’ uit.
Een stuk schots was afgebroken en dreef met twee mensen erop naar de open zee. Op één man na, durfde niemand durfde actie te ondernemen. Van Gestel, op zijn Friese doorlopers wist met inzet van zijn leven het tweetal te redden en kreeg daarvoor, van de Nederlandse regering, een onderscheiding.
foto 1: Tien rijen dik stond het publiek.

Foto 2: Start van een koers over één uur. Uiterst links Van Gestel.

Foto 3:  Vijftig kilometerkoers gehouden op 5 mei 1918. rechts winnaar Klaas van Nek, links Luyckx.

Foto 4: Leon van Gestel.

Foto’s: Archief Stuyfssportverhalen

Op jacht naar duizenden sigaretten


De lokale penoze, politieke patjepeeërs, en andere opportunistische gladjakkers zitten in de Vip-boxen. Op de tribunes de echte liefhebber, want de Amsterdamse Zesdaagse is een mix van topsport, amusement, kermis en een bruine kroeg. Maar wat is nou de echte charme van deze Zesdaagse? Natuurlijk het Velodrome zelf want klein, intiem, gezellig. Dat het ook nog eens in alle kieren en gaten ruikt naar de ‘koers’ is mooi meegenomen. Om te voorspellen dat de lokale pers van de Six  niet ‘los’ gaat, daar hoef je geen medium voor te zijn. 78 Jaar geleden ging dat wel even anders aan toe…

In de keukens hing de ‘zand-zeep-zoda-bakjes’, de was, en trouwens het hele huis, werd schoongemaakt met één staaf Sunlightzeep, gekookt werd in emaillen pannen van Brabantia, één keer in de week werd een schone onderbroek aangetrokken en uit de buizenradio liet Louis Davids weten dat die ‘naar de bollen ging’.
Welkom in de brave en sullige jaren dertig, waar toppunt van sensatie een overkomend vliegtuig was. Met de komst van de allereerste ‘Zesdaagsche Wielerwedstrijd’ sloeg de vlam in de pan, althans bij de lokale pers. Eindelijk reuring in de stad.
Van iedere spijker die in de demontabele baan, in de toenmalige Rai, werd geslagen, werd melding gemaakt,  en de vierentwintig gecontacteerde renners waren ‘helden’. Het favoriete koppel Piet van Kempen en Jan Pijnenburg daarvan werden mythologische daden verwacht.
En dan is het een vrijdagavond ergens in november 1932. Meer dan drieduizend toeschouwers horen en zien John Stol, de zesdaagsencrack van rond 1900, het startschot lossen. Hoogstwaarschijnlijk waren de rennerscontracten laag. Maar dat maakte ook geen reet uit want het was het tijdperk van de scherpschutters en premiejagers op de fiets. Vierentwintig renners jakkeren  honderdveerenveertig uur op een véél te klein baantje waarbij de snelheden opliepen tot vijfenvijftig kilometer: en  allemaal op jacht naar de premies.
In zes dagen tijd moesten de zakken gevuld worden!
Honderd gulden van dagblad Het Nieuws van de Dag voor het duo dat voor twaalf uur ‘s nachts een ronde voorsprong neemt, dat gewonnen wordt door het koppel Wals/Braspenning. Tussen de jachten door waren, ongetwijfeld, de soigneurs  in de afgesloten rennerscabines druk in de weer met de potten  strychnine-  en cocaïnetabletten…
‘Het publiek gilt, juicht, tiert en moedigt de renners aan om vooral te blijven jagen’ meldt het blad Sport In Beeld. Het Carlton Hotel looft premies van honderd piek uit, waarbij restaurant Witteveen niet onder kan blijven en gooit daar een geeltje boven op. Het is Jan Pijnenburg die alle grote geldpremies op strijkt. Als d’n Pijn ook nog een ‘electrische stofzuiger’ wint roept de omroeper, tot grote hilariteit, dat hij Jan had horen zeggen dat hij ‘nu aan trouwen dacht’. Nou, dat was even lachen zeg…
Ronduit verontrustend was de mededeling dat er ook flink gesprint werd om ‘duizenden sigaretten’. De firma Van Houten uit Weesp, ook niet mis, schonk ‘flinke premies in natura’ wat je niet af hoeft te vragen wat dat nou was…
In de Ferdinand Bolstraat was het zes avonden en nachten volle bak waar de Amsterdammers zich niet zaten te vervelen. In één van de jachten brak de voorvork van Klaas van Nek’s fiets waarbij Klaas, meer dan dood dan levend, naar het Wilhelmina Gasthuis werd afgevoerd. Wat het koppel Van Kempen/ Pijnenburg deed besluiten om een gewonnen prijs aan de ongelukkige Klaas te schenken. Als dat maar niet die sigaretten of die vreselijke Van Houten repen zijn geweest. Enfin uitstel van executie want een jaar later verongelukte Klaas in zijn auto bij een treinovergang…
Als filmoperateurs hun werk deden, de pers, met lekkende vulpennen, bloknootjes vol kalkten en radioverslaggever Han Hollander met neuzelige stem de superlatieven door de ether slingerde, kwamen Piet van Kempen en Jan Pijnenburg als overwinnaars uit de strijd.
Met ‘den wensch, dat deze Zesdaagschen nog door vele gevolgd zal worden’ besluit de verslaggever van Sport in Beeld zijn overspannen verslag.
Als over ruim drie weken de achttiende Zesdaagse van Amsterdam van start gaat, waarvan de renners het ruime startgeld al op de bankrekening heeft staan, denk dan ook even aan al die fietsende stumpers uit de jaren dertig, die met zakken vol repen, sigaretten, en radiotoestellen naar huis gingen …

Foto 1: Van iedere ingeslagen spijker in de baan werd melding van gemaakt.
Foto 2: Het Duitse koppel Gobel, liggend, en Schorn in hun box.
Foto 3: Het winnende koppel Piet van Kempen en Jan Pijnenburg.
Foto 4: De pers, niks gewend, was massaal opgekomen.

Foto’s: Archief Stuyfssportverhalen