In het spoor van Olaf Bjaaland

Het was één van de laatste grote ontdekkingsreizen. De  eerste tocht naar de Zuidpool werd  volbracht door Noorse avonturiers. Mannen van Noors graniet met Vikingsbloed in de aderen. Taai als de huid van hun trekhonden. Gisteren, veertien december, was het precies honderd jaar geleden dat Roald Amundsen, Helmer Hanssen, Sverre Hassel, Oscar Wisting én Olav Bjaaland óp ski’s mét temperaturen van min vijftig graden als eerste de Zuidpool wisten te halen.
Leider van de expeditie Amundsen wist precies wie hij in zijn team moest hebben. Als één van de eerste benaderde hij Olav Bjaaland. Olav, weliswaar timmerman van beroep, behoorde ook tot de Noorse top van het langlaufen. Won in 1902 de fameuze en nu nog gehouden Kings Cup in Holmenkollen. Nadat de timmerman het gewicht van de loodzware houten sleden met technische ingreep, meer dan zestig kilo had terug gebracht  vertrokken de Noorse avonturiers op 19 oktober 1911 van de Walvisbaai.
Het werd zo’n echte ontdekkingsreis waar jongensboeken patent op hebben compleet met bevroren lichaamsdelen. Met luguber detail dat onderweg de helft van de sleehonden geslacht werden om zelf de nodigen proteïntjes binnen te krijgen. Voor Olaf was de heldenrol weg gelegd. Bjaaland met zijn onverwoestbare conditie nam de expeditie op sleeptouw. Ver voor de sleehonden uit, mét Arctische sneeuwstormen tegen, trok de skikampioen een kaarsrecht spoor: de expeditie volgde. Binnen zesenvijftig dagen werd de Zuidpool als eerste bereikt.
Terug in Noorwegen was het voornamelijk Amundsen die eeuwige roem oogstte. Voor de overige expeditieleden wachtten de anonimiteit.  Bijna waren ze  vergeten. Bijna maar niet helemaal. Bij de Olympische Winterspelen van 1952, gehouden in Noorwegen, werd Olav Bjaaland uit de vergetelheid gerukt. Olaf, de laatste in leven zijnde van het vijftal bracht op ski’s  het Olympische vuur naar Oslo.
Olaf Bjaaland stierf in 1961 op achtentachtig jarige leeftijd.

Bron: Wikipedia. Foto 1: Olaf Bjaaland met de trekhonden, Foto 2: Olaf Bjaaland verricht de opening van de Spelen van ’52.

Met dank aan de wonderlijke database van John Brouwer de Koning.

Onvergetelijk etentje met voormalig bougiekoning

Een leven dat klinkt als een smartlap. Zoon van een arme weduwe, een  wasvrouw die zich een slag in de rondte werkte. Na de lagere school gaat hij zijn mammie helpen. Op een zware transportfiets rijdt  hij de hele dag door Parijs om de vuile was op te halen. Dag in dag uit je uit de te naad trappen, daar kan geen trainingsschema tegen op. Vijf jaar later is het niet alleen 1895 maar is  Albert Champion  ook wielrenner. Als achttienjarig talentje komt hij onder de hoede van de Engelse trainer Choppy Warburton.
Choppy, voorbeeld  voor generaties soigneurs en sportartsen want de eerste wonderdokter in het wielrennen. Ver voor het begrip ‘doping’ wist Choppy de geheimen om zijn  renners op ‘scherp te zetten’. Om je als coureur door Choppy te laten verzorgen was een flinke dosis fatalisme voor nodig. Koersen op de heksendrankjes van Choppy, een mix van strychnine, cocaïne en laudanum, was bloedlink. Zijn jongens kwamen regelmatig schuimbekkend van de fiets, en één van zijn renners, Arthur Linton, wist het uiteindelijk niet na te vertellen. Warburton was niet alleen een kundig gifmenger maar ook een handig pr-man. Als in het voorjaar van 1896 zijn poulain Champion een contractje weet los te peuteren in Amsterdam, weet Choppy wel hoe je de tribunes vol krijgt. Met schreeuwende reclames geeft Warburton op van zijn Parijse ontdekking. In een koers achter levende gangmaking gehouden op de Willemsparkbaan, krijgt Albert Champion klop van lokale favoriet Cees Witteveen. Albert Champion, wijs geworden in de straten van Parijs, had het snel bekeken met de Britse ‘drogeur’ en ging zijn eigen weg.
Of Champion inmiddels achter de samenstelling van Choppy’s ‘drog’ was gekomen is een donkerbruin vermoeden want  in 1899 wint hij onverwachts Parijs-Roubaix : toen al een hoog genoteerde koers.  Voor Champion lagen de contracten voor het uitzoeken. Albert koos voor Amerika! In een tijdsbestek van vier jaar wint hij in the States meer dan zeventig koersen achter de motor. Champion inmiddels door een blessure wielrenner af, gaat de autohandel in en vindt een bougie uit die beter was als het gangbare. Dan gebeuren er zaken waar Hollywood patent op heeft. De voormalige winnaar van Parijs-Roubaix begint een bougiefabriek, met Ford als grootste afnemer, en is binnen een paar jaar dollarmiljonair. 
Albert verkoopt zijn nering, en gaat terug naar Parijs. De voormalige bougiefabrikant kon je van alles betichten maar niet dat hij een egoïst was. Voor behoeftige en voormalige strijdmakkers had hij, wat je nu noemt een sociaalplan, gemaakt.
Dat laatste moest als surprise tijdens een feestmaaltijd aan zijn vrienden verteld worden.   Een verrassing werd het. Terwijl de drank in de man is, de voormalige renners elkaar verwachtingsvol aan zaten te kijken, kreeg de gastheer last van zijn eigen bougie, gevolgd door een fatale hartverlamming. Albert Champion, man in bonus, werd negenenveertig jaar.

Foto 1: Albert Champion, foto 2: l.n.r. Arthur Linton, Choppy, Jimmy Michael en Tom Linton. Foto 3: De Amsterdamse Willemsparbaan, gelegen achter het Rijksmuseum anno 1898. Bron: Le Miroir des Sports jaargang 1923. Les Sports Illustres jaargang 1930.

‘Heb ik jou wel eens verteld…’?

Het was balanceren op de rand van een jeugdtrauma. Want steeds diezelfde vreselijke verhalen…!  God-nog-an-toe wat heb ik als jochie afgezien. Als een terugkerende vloedgolf kwam dat telkens over mij heen. Hoe mijn vader, geboren in 1900, de zondagen doorbracht op de Zeeburgerwielerbaan. Vertelde die ouwe met veel gevoel voor details hoe hij met zijn vriendjes vanaf de Duvelshoek, een Amsterdams achterbuurtje in het kwadraat, via de Hoogte Kadijk richting Zeeburg wandelde. Hoe de stad ophield bij molen De Gooier. Lopend over de Zeeburgerdijk met rechts maagdelijke polders en links in de verte de Zuiderzee. Op weg naar de houten wielerbaan. Hoe hij eerst bij zijn vader moest bedelen om twee centen. Opa, een diamantslijper met grote belangstelling voor de jeneverkruik, gaf hem dat gul. Hoogstwaarschijnlijk kon opa dan even ongestoord de zondagmiddag met opoe de bedstee in. Eén cent voor de entree en de ander voor een bosje zoethout…
En ja, die ouwe had ze allemaal aan het werk gezien: dat ik mij daar wél even  van bewust was.  Hoe hij Piet Dickentman, Amsterdams allereerste sportheld, achter de grote motor strijd zag leveren. Dat de timmerman na afloop van Piets race de latten van de baan weer moest vast timmeren. Die verhalen kon ik drómen. Over zijn grenzeloze verbazing toen hij Major Tailor, de afro-Amerikaanse sprinter,  aan het werk had gezien. Een zwarte wielrenner anno 1908, daar kon de vrouw met de baard op de kermis niet tegen op.
Vijfenvijftig jaar verder. Pa is lang geleden gaan hemelen. De wielerbaan haalde het eind van de Eerste Wereldoorlog niet, de maagdelijke polders zijn veranderd in de Indische Buurt, en  Piet Dickentman is niet alleen mijn grote held maar ik ben ook nog eens gefascineerd door de prehistorische sportgeschiedenis. Tja, het leven kan vreemd lopen.  Maar toch ook weer niet. Want zoveel is er eigenlijk niet veranderd…
Vanmorgen was ik ook op de wielerbaan want het Velodrome van Sloten.  Weliswaar niet lopend maar met de auto. Samen met mijn kleinzoon van veertien. Het kampioenschap van Nederland 50-kilometer stond op stapel. De renners staan opgesteld voor de start.
‘Zeg jongen’, hoor ik mij opeens zeggen. ‘Heb ik jou wel eens verteld dat ik in 1980 op deze baan achter de motor reed? En dat Matthé Pronk en Gaby Minneboo, met acht wereldtitels op zak, de tegenstanders waren.’ Terwijl hij een zakje chips open scheurt zie ik zijn ogen met een verveelde blik wegkijken.
Raar, maar ik had het sterke gevoel dat mijn vader ergens begrijpend stond te knikken…

Foto 1 en 2: De Zeeburgerwielerbaan. Foto 3: Piet Dickentman achter Jan Slesker op de Zeeburgerwielerbaan.

Sjlemiel won de eerste marathon van New York

Tienduizenden deelnemers, twee miljoen toeschouwers, langs het hele parkoers honderddertig optredende bands. De marathon van New York, dit weekend van start, is met recht de grootste ter wereld. Ruim een eeuw vond de aftrap plaats. Aantal deelnemers? Twee!

Londen 1908, de Olympische marathon. Nog maar driehonderd meter te gaan en  Olympisch goud lag voor het grijpen. En dan gebeurt er iets dat sport zo fijn maakt. Marathonloper Pietri Dorando in winnende positie krijgt een totale ineenstorting, begint te zwalken, valt neer, krabbelt overeind. Tweeënzeventigduizend toeschouwers zagen hoe toegesnelde officials Pietri letterlijk over de streep slepen. Weg Olympisch goud! Na protesten van het Amerikaanse team wordt de Italiaan gediskwalificeerd. Tot grote ontzetting van de hordes Italiaanse toeschouwers werd de yank Johnny Hayes, als tweede geëindigd, tot winnaar uitgeroepen.
De aanwezige tifosi, gastarbeiders in Londen, waren rijp voor een rolberoerte.  Het nieuws van Pietri’s dramatische uitschakeling ging de wereld over. In Little Italy, New York, keken de Gotfathers elkaar veel betekenend aan. Hayes, van Ierse afkomst én de officials waren hun leven niet zeker. Sluwe manager speelden daar handig op in.
Enkele maanden na de fatale Olympische race vond in de Madison Square Garden de revanche plaats: de eerste marathon van New York was een feit. Dorando versus Hayes om de eer wie de snelste was. Een marathon rennen in een bloedhete hal met slecht twee deelnemers is net zo spannend als het paren van schildpadden. Maar niet in een uitverkocht  Madison Square Garden. Nicotinewolken en  hitte hadden het sportpaleis veranderd in een soort voorgeborchte van de hel. Het kolkende publiek, verdeeld in twee kampen want Ieren en Italianen waren dagenlang door lokale kranten al ‘lekker voorgekookt’.
Pietri Dorando, rennend in een shirt met reclame voor een sigarettenmerk, werd gedurende de race door verzorgers nat gehouden met flessen spuitwater. Tot ongenoegen van het Ierse publiek. Op de tribunes braken her en der spontaan vuistgevechten los.
Uiteindelijk won de Italiaan in een tijd van 2.44. uur de race. De rivaliteit tussen Johnny en  Pietri was goed voor beider bankrekening. Door heel Amerika werden revanchekoersen georganiseerd. Van de tweeëntwintig won Dorando er zeventien, wat hem meer dan tweehonderdduizend lire opleverde. Een gigantisch bedrag indertijd.
Terwijl Johnny Hayes mét zijn gouden plak allang en breed weg gesukkeld zijn in de sportgeschiedenis, leeft de herinnering aan Pietri Dorando nog steeds voort. Want  niets beklijft zo lekker als een verliezende sjlemiel. De dramatische foto van Pietri’s finish, is inmiddels een klassieker voor iedere sportliefhebber.

Foto 1: Pietro Dorando trainend door New York. Foto 2: De start in Madison Square Garden, links Dorando en rechts Hayes. Foto 3: Pietri’s finish, een klassieker voor iedere sportliefhebber.

Bron: Revue der Sporten jaargang 1908.

Geen woord Nederlands bij de Onoverwinnelijke

De man kende een merkwaardige sportcarrière. Hij was vier keer veldloopkampioen van Frankrijk, maar vertegenwoordigde ook Nederland op de Olympische Spelen van 1908. Was Frankrijks bekendste hardloper, maar brak ook diverse Nederlandse  records: die decennia lang op zijn naam stonden. In Parijs maar ook in Rotterdam was hij een held. Als hij in de havenstad weer eens een grote wedstrijd gewonnen had, werd hij door fans op de schouders gehesen. Het volk wilde met hem gezien worden. Of hij met zijn supporters communiceerde, is hoogst onzeker. Jacques Keyser sprak geen woord Nederlands.

Dat hadden ze moeten weten, dat hij niet de Franse nationaliteit had. Chauvinistisch als de Franse pers was, hadden ze hem dan nóóit de bijnaam l’ Invincible gegeven. Je kon het het   voornamelijk Parijse journaille niet eens kwalijk nemen. Als je niet beter wist dan was Jacques Keyser één van hen.
Keyser, sprak en leefde als een Parisien. Jacques, Nederlandse vader en Belgische moeder, woonde zijn hele leven al in de lichtstad waar hij als hardloper een zeer bekende verschijning was. Keyser, de ongekroonde koning in de Franse atletiek. Won vrijwel alle baanwedstrijden op de middenafstand. Was van 1910 tot het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog Frans kampioen veldlopen. De Onoverwinnelijke was een internationaal erkende atleet. De sportpagina’s maakte regelmatig voor Jacques ruimte vrij.  Zoals op maandag 10 januari 1910. Een dag tevoren was Keyser de snelste in de wedren van Versailles naar Parijs, waar hij tweehonderd vijftig hardlopers het nakijken gaf.
Keysers hardloopavonturen waren in zijn vroegere vaderland niet ongemerkt voorbijgegaan. Het toenmalige Olympisch Comité was er als de kippen bij. Als één van de negentien atleten vertegenwoordigde hij Nederland op de Spelen van 1908. Le Invincible bleek ook maar een gewoon mens te zijn. Volkomen uit vorm, werd hij in de series uitgeschakeld.
Meer succes had hij in Rotterdam, waar hij door Pro Patria, een lokale atletiekclub, was ingelijfd. De man kon aardig rennen maar sprak géén woord Nederlands. Voor het grauw maakte dat niets uit. Die had Jacques Keyser tot held verheven met alle enge bijkomstigheden. Voor Keyser moet winnen in de havenstad een helse ervaring zijn geweest. Met de overwinningsbloemen moest hij al zijn supporters eerst een hand geven alvorens op  warme schouderpartijen gehesen te worden.  Keyser die rende tot de Eerste Wereldoorlog stierf  in 1954 op negenenzestigjarige leeftijd.

Bron: Revue der Sporten jaargang 1911 en Wikipedia.

Foto’s: Keyser op weg naar de Franse veldlooptitel 1914, foto 2 en 3: Keyser tijdens de race Versaille-Parijs 1911.

‘Schitterende voorstelling, Wielrennen op ’t Toneel’

Sportscholen kunnen niet meer zonder. En voor wielrenners is het dé manier om tijdens slecht weer hun conditie op peil te houden. In 1904 beleefde Nederland de primeur van de hometrainer. Met dank aan een obscuur variéténummer.

Dwergen, jongleurs, de sterke man, acrobaten, dompteurs, het doorgezaagde weesmeisje, én de vrouw met de baard. Frits van Haarlem had ze allemaal naar Carré gehaald. Maar wat hij nu op zijn bühne had was voor Amsterdam, maar ook voor Van Haarlem, dé variétékoning anno 1904, een echte primeur. Alleen Frankrijk had het eerder gezien. En nu was het in Nederland. Dat kostte Frits wel een aardige duit maar dan had hij wél iets te bieden: een duel tussen Jimmy Walthour en Dolly Warden, een wielrenner versus een renpaard. Ieder avond, een week lang. Kom dat zien, kom dat zien! ‘Schitterende voorstelling, Wielrennen op ’t Tooneel, de laatste Amerikaanse noviteit’ kopte de advertentie in het Nieuws van den Dag.
De Amsterdamse bourgeoisie, dol op sensatie, werd op haar wenken bediend. Een schuimbekkende knol tegen zo’n rare wielrenner. In Carré verscheen, zoals een journalist van het Nieuws van den Dag beschreef, ´een toestel gevormd door drie cylinders die door de voorstuwende beweging van het rijwiel uiterst snel in tegenovergestelde richting worden gedraaid´. Waarmee de introductie van de hometrainer een feit was. Dolly Warden, bereden door een zekere Kreamer, rende zich de schompes op een soort lopende band.
Volgens de journalist van dienst waren beide toestellen aangesloten op een grote ronde schijf met wijzers waarop het publiek de race kon volgen. De fantasie van de scribent nam gelijke tred met de snelheden op het toneel. ´De tijd zal niet ver weg zijn dat races niet meer gehouden zullen worden in open veld in weer en wind, maar binnenskamers´, pende hij ijverig.
Na de dressuur van babyolifantjes, besprongen door honden, én het optreden van Martinnetti & Grossi, ‘de beste kunstwielrijders ter wereld’, was het de beurt aan Walthour en Dolly Warden voor een race over achthonderd meter. Walthour, wiens tweelingbroer Bobby als stayer furore maakte, werd door Dolly met drie seconden geklopt. Het valt niet geheel uit te sluiten dat de race door Van Haarlem geregisseerd was. En dag later de ‘grote revanche’, liet hij, via een advertentie in de krant weten. Ook lokale wielrenners die zich geroepen voelden het tegen Dolly op te nemen, waren van harte welkom maar wel eerst even melden bij de directie van Circus Carré.
Ongetwijfeld kreeg beroepsrenner Kobus Vrouwes een aardige zak geld, want ook Kobus zette zijn reputatie op het spel en ging het duel aan met Kramer en zijn knol.
Zowel Jimmy Walthour als Vrouwes zijn weggezakt in de krochten van het wielergeheugen. Wat bleef was de hometrainer.

Foto 2: Kobus Vrouwes

Foto 2:  Hometrainwedstrijd in het Berlijn van 1909 met links Robl, Willy Arend en Peter Gunther.

Bron: Nieuws van den Dag oktober 1904, Revue der Sporten jaargang 1909.

‘Wij blijven in de Apollohal spelen’

Het kon er kolken. Spoken. De muren stonden dan bol en de pannen op het dak lagen te trillen. In de Apollohal gingen de profbasketballers van Amsterdam dan weer los. De kip met de gouden eieren werd geslacht want de club verkaste naar de sfeerloze Sporthallen Zuid. Met desastreuze gevolgen. Supporters bleven weg, en de inkomsten kelderden. Afgelopen voorjaar werd de club failliet verklaard. Met een beetje geluk keren oude tijden terug. Komende week start de nieuwe competitie met basketbalclub  Apollo als de grote nieuwkomer.

Het was een beetje ingezakt. Maar nu zindert het er als vanouds. Als je de Apollohal binnenkomt klinkt er weer geroezemoes. Er staat ‘iets’ te gebeuren. De Geest is weer terug in het basketbaltempeltje. Wat daar voor nodig was? Een fusie! De clubs Mosquito’s en Lely, de twee spelers van de hal,  hebben de handen ineen geslagen en zijn gefuseerd. De geboorte van basketbalclub Apollo was een feit.
‘Het is één grote club geworden’, vertelt Menno Fluks, coördinator van Apollo. ‘Dit is echt schaalvergroting. We hebben nu heel veel mankracht, dat werkt wél zo gemakkelijk. Apollo is goed opgezet. De nieuwe club heeft zeshonderd leden, dat geeft massa. De samenwerking was net zoals een verhuizing. Je gooit dingen weg en begint met een schone lei’.
Die lei was niet zo vuil als Fluks suggereert. Het basketbal in Zuid was de laatste jaren één groot succesnummer. Met name de jeugdteams van Mosquito’s behoorden tot de sterkste van dit land.  Waarom dan toch die fusie?  Antwoord: het faillissement van de Amsterdamse Basketbal Club, kortweg ABC genoemd.
‘Lely en Mosquito’s vormden een zogenaamd basketballbolwerk met ABC’, legt Fluks uit. ‘De twee clubs kregen van ABC een geldelijke ondersteuning. De profclub de revenuen. Talentvolle jeugdspelers stroomden door naar de Sporthallen Zuid. Met de teloorgang van ABC zijn er veel jeugdspelers zonder contract gekomen. Deze jongens dreigen voor topbasketbal verloren te gaan.’ Fluks heeft het over Jessey Voorn, Aron Royé, Mattijs Hak, Jirian Roodheuvel, Dimeo van der Vaart, Simon Fluks, spelers, niet alleen uit de jeugdopleiding van Lely en Mosquito’s,  maar ook vaak al vaste waarden in het Nederlands team. ‘Door de economische crises vinden deze jongens geen contract’, gaat Fluks verder. Wij hebben ze opgevangen. Ze spelen nu voor Apollo in de promotiecompetitie’, of trainen gewoon mee in afwachting van iets anders.
Je hoeft geen waarzegger te zijn om te voorspellen dat met zo’n talentvol team de kans groot is dat de eredivisie weer gloort. Oude tijden in de Apollohal? Volgens Fluks kan dat zomaar.
‘Als wij ooit eredivisie gaan spelen, dan maken wij niet de fout die ABC maakte door in Sporthallen Zuid te spelen. Wij blijven in de Apollohal.’ Maar daar zit hem ook de kneep. De hal moet geschikt gemaakt worden voor topbasketbal. En daar hangt een prijskaartje aan. ‘Alleen al aan scheidsrechterskosten zijn we zo’n beetje duizend euro per wedstrijd kwijt.
In de eredivisie speel je vaak twee keer per week, al met al een heleboel wedstrijden. Dus reken maar uit. Dan hebben we het nog niet eens over bijkomende kosten als een spelersbus, de verzorging en trainers, laat staan de spelerscontracten. We zijn bezig met sponsors te zoeken.’

Foto’s: Boven Mattijs Hak, Jessie Voorn, en onder Simon Fluks, drie spelers uit de jeugd van Mosquito’s, waren profs in Spanje en in Weert. Door de economische malaise  nu als amateur bij bc Apollo. Foto’s: Hilco Koke. 

Elvire’s grote geheim

Terwijl in het stiekeme, achterbakse, door dominees geregeerde Nederland het vrouwenfietsen verboden was liepen ze bij de zuiderburen lichtjaren voorop. In Vlaanderen waren koersende meiden volkomen geaccepteerd. Liefst honderdduizend toeschouwers waren in 1933 naar Hoboken getrokken om getuigen te zijn van het Europees kampioenschap voor vrouwen.

Ze geloofde het zelf niet. Maar het stond echt op het aanplakbiljet vermeldt. Meiden, woonachtig in het dorp Ermebodegem werden op 25 juni 1930, uitgenodigd mee te doen aan de jaarlijkse lokale kermiskoers voor dames. Een wielerkoers waar nog eens tweehonderdvijftig frank te verdienen viel. Zoveel geld verdiende ze als fabrieksarbeidster in een maand niet. Tóch had ze haar bedenkingen. Ze was pas veertien jaar, en had niet eens een fiets. Vriendinnen maar ook collega’s van de fabriek, die het al waren opgevallen dat Elvire de Bruijn, veertien jaar, zo gespierd was, haalden haar over om mee te doen.
Dan is het zover. Kermisdag, koersdag! Met een ‘geritselde’ oude fiets en zonder dat haar ouders het wisten, haalde De Bruijn in het lokale staminee haar rugnummer op.  Met zeven minuten voorsprong op de vier andere rensters schreef  Elvire haar eerste koers op naam. En dan gebeuren er zaken die een regisseur van een hedendaagse soap niet had kunnen bedenken.  
Met bloemen en een dikke gevulde enveloppe werd ze door haar ontroerde ouders bij thuiskomst ontvangen. Pa en ma De Bruijn zagen wel toekomst in de wielercarrière van hun enigste kind. Besloten werd daarin te investeren. Het baantje in de fabriek werd opgezegd en een koersvelo besteld.
Vijf dagen later, nauwelijks getraind, werd het voormalige fabrieksmeisje in een sterk veld derde bij de Grote Prijs Schoonaarde. De Bruijn, inmiddels trainend met koersende kerels uit de streek won een maand later haar eerste grote wielerronde: wat ook het kampioenschap van België was. Aan het eind van het seizoen 1930 stond de teller van gewonnen wedstrijden op negen. Het seizoen daarop ging Elvire bijna veertig keer met de bloemen naar huis. Goed de winter doorgekomen moest 1932 haar doorbraak worden.  De Bruijn stelde niet teleur.
In Vlaanderen met zijn vele, door toeschouwers druk bezochten  dameskoersen, waarbij goed geld viel te verdienen won de Erembodegemse, zevenendertig koersen. Als De Bruijn het dameskoersen ringeloorde draaide ook het fluister én geruchtencircuit op volle toeren. Bij de concurrentie, de pers én de supporters waren vreemde dingen opgevallen.  Haar zware stem. Die bovenmatig gespierde dijbenen. En dan die mannenkleren die ze altijd aan had. Ogenschijnlijk trok Elvira zich daar niet zó veel van aan. Met koersen verdiende ze lekker, won waar ze wilde en grossierde in titels. Werd vier keer Belgisch kampioen, pakte meerdere keren de officieuze de Europese, maar ook de wereldtitel.
Ondanks al die successen was Elvire de Bruijn een diep ongelukkig eenzaam mens. Ze droeg een groot geheim met zich mee. Volgens de burgerlijke stand was ze vrouw maar zelf wist ze beter. Alles in haar schreeuwde dat ze een man was. In een tijd dat seksuele voorlichting zwaar taboe was liet Elvire de Bruijn zich opereren tot man. Als Willy de Bruijn heeft ze nog een aantal jaren bij de mannen gekoerst maar het grote succes bleef uit. In 1989, op vierenzeventig jarige leeftijd overleed Elvire ‘Willy’ de Bruijn.

Bron: Sportrevue jaargang 1934, Les Sports Illustres jaargang 1931.

Foto 1: Elvire de Bruijn, Foto 2:  Start Europees kampioenschap 1931,  Foto 3: De Bruijn oppermachtig.

De geschiedenisboeken in met dank aan een Rote Teufel

Laat het maar over je heen komen. Het noodlot is tóch al vastgelegd. Het overkwam hem twee keer. De eerste keer kostte dat een Olympische medaille. De tweede keer zijn leven. En toch, ondanks al die misère, nam hij zijn plaatsje in de wereldgeschiedenis in. Eind oktober is het precies zeventig jaar geleden dat Heywood Lane Edwards stierf, en was daarmee de eerste Amerikaanse gesneuvelde uit de Tweede Wereldoorlog.

 Heywood Lane Edwards, halfzwaargewicht worstelaar, deelnemer aan de Olympische Spelen in Amsterdam, was tijdens het Olympische toernooi ver, heel ver gekomen. Voordat de geboren en getogen Texaan het besefte, zat hij in de finales want bij de laatste vier. De student aan de United States Naval Academy voelde al de Olympische medaille aan zijn nek hangen. Kreeg lekkere gevoelens bij de gedachte  aan al die lekkere highschool girls die daar als gebraden duiven op af gingen komen. Nog drie  tegenstanders, waarvan hij van één moest winnen, en eeuwige roem lag onder handbereik.  
Na achtereenvolgens van de Zweed Sjöstedt, de Zwitser Böglgi én Levebre uit Frankrijk verloren te hebben, wachtte de Amerikaan de ondankbare vierde plaats. Weg podiumplaats.   Voor Edwards geen glorieuze intocht in zijn geboorteplaats San Saba, maar dreigende vergetelheid. Van aanstormende hero tot stumper. Met dat gekmakende onverwoestbare Amerikaanse optimisme werd in Amsterdam nog een paar dagen feest gevierd alvorens zich weer in te schepen op het stoomschip de Expedition.
Terug naar de States, waar Edwards zijn worstelpakje omruilde voor de platte pet van de Navy. En dan is het 31 oktober 1941! Na heel  West-Europa in een adembenemend tempo veroverd te hebben, staat de Wehrmacht aan de kusten van de Noordzee, is de Luftwaffe bezig Londen van de kaart te vegen en de Kriegsmarine met  hun U-boten zijn de nachtmerrie van de Atlantische Oceaan. En op de Atlantic, in de buurt van IJsland gebeurde uiteindelijk wat het lot allang bepaalde. Het pad van een voormalige Olympische worstelaar werd gekruist met dat van een jongen afkomstig uit Hannover.
Erich Topp, net zesentwintig, Kapitänleutnant van de U-552, bemand met een piepjonge bemanning, had in geallieerde kringen een reputatie op te houden. Had al meer dan tien schepen naar de kelder gejaagd. Was in de Heimat een held. Erich, vuurrode bos haar met idem dito baard werd in wekelijkse Wochenschau, nieuws gedraaid in de bioscopen, de Rote Teufel genoemd.
Topp met inmiddels op de commandotoren van zijn schip een metersgrote geschilderde  rode duivel, wist dat geduld beloond werd. Al dagen lag hij met zijn schip ten westen van IJsland te wachten op dat ene geallieerde konvooi dat een maand eerder uit Newfoundland was vertrokken. Schepen vol met munitie, wapens en vliegtuigen beschermd door oorlogsschepen waaronder de destroyer Reuben James, met captain Edwards op weg naar het  in doodsnood verkerende Engeland.
Nadat de eerste torpedo in de boeg ontplofte, zag Topp in zijn periscoop Edwards’ schip als een vulkaan ontploffen. Heywood Lane Edwards, kapitein van een neutraal schip want een maand vóór Pearl Harbour, had de bedenkelijke eer om als eerste Amerikaan in de Tweede Wereldoorlog te sneuvelen. De voormalige Olympische worstelaar mocht zijn plekje in de geschiedenis innemen. Een oorlogsschip werd naar de Texaan vernoemd, in de geschiedenisboekjes rolt zijn naam en Woody Guthrie, de folklegende, zong over Heywood.
En de Rote Teufel?  Als één van de weinige U-bootkapiteins was Topp de hele oorlog actief, bracht tweeëndertig transportschepen en vier torpedojagers tot zinken. Was onderscheiden met het ridderkruis, behoorde tot de vier succesvolste U-bootkapiteins, maar had de rest van zijn lange leven, hij werd eenennegentig, immens spijt van zijn zoals hij dat later noemde ‘onvergetelijke fout’ om een neutraal schip aan te vallen.

Foto 1: Heywood Lane Edwards 1905-1941, Foto 2: Erich Topp 1914-2005, Foto 3: De Reuben James. Foto 4: De U-552.
Bron: de wonderbaarlijke database van John Brouwer de Koning, Officieel Gedenkboek Olympiade Amsterdam uitgegeven 1930,  www.uboat.net, http://www.navsource.org/   http://www.youtube.com/watch?v=sJS5nxDt0jI

Sweethart of Amsterdam een eeuw geleden geboren

Als eerste vrouw uit de geschiedenis won zij op de Olympische Spelen een gouden medaille bij atletiek. Dinsdag 23 augustus is het precies honderd jaar geleden dat Betty Robinson werd geboren.

De eerste zeven Olympische Spelen, onderdeel atletiek, was een aangelegenheid van en voor kerels waar vrouwen niets te zoeken hadden. Aletta Jacobs, Wilhelmina Drucker en andere, internationale feministische voorvrouwen vochten voor gelijke rechten. Met succes. Tijdens de Spelen van Amsterdam in 1928 mochten vrouwen voor het eerst meerennen, of zoals Leo Lauer, hoofdredacteur van Sport in Beeld schreef, ‘Het zwakke geslacht ontwaakt uit den atletische slaap’.
Sport in Beeld, ruim tachtig jaar geleden hét sportmagazine van de Lage Landen, had duidelijk maar één doelgroep: de toffe jongens. En die wilde naast sportverhalen vooral heel veel plaatjes van automobielen en ‘lekkere meiden’. Leo Lauer voelde dat feilloos aan en bestrooide zijn blad lustig met olijke noten wat staat voor veel foto’s van snelle bolides en bevallig kijkende Amerikaanse filmsterretjes. Illustraties van sportsters zoals zwemsters, vaak niet moeders mooiste, werden óf weg gemoffeld dan wel in een tweekolommertje geplaatst. Op de komst van  Inge de Bruin, de sexy zwemkoningin met ‘goddelijke rondingen’, moest nog zestig jaar gewacht worden: het leven voor een sportliefhebber in de roaring twenties was hard en wreed.
Maar tijdens de Spelen van ‘28 was er opeens Betty Robinson, een zeventienjarige hardloopwonder uit Amerika. Betty, stralende glimlach in een leuk fris koppie was wat je nu noemt fotogeniek. Dat ze hard kon rennen was voor de massaal aanwezige pers mooi meegenomen. Ook Leo Lauwer ruimde voor Betty in zijn blad de nodige ruimte in. Tijdens de Spelen van Amsterdam was Betty Robinson niet alleen de sweetheart of the Olympics maar schreef ook nog eens sportgeschiedenis. Spelenderwijs vermorzelde de Amerikaanse in de voorrondes al haar tegenstanders waaronder de Hollandse loopsters Grooss, Brieger en Angenendt.  Betty stond in de finale: pas haar derde officiële wedstrijd. In een tijd van twaalfenhalve seconde kwam ze winnend over de streep en veroverde als eerste vrouw in de sporthistorie een gouden medaille op de Spelen.
Vier jaar later: de Spelen van Los Angeles 1932. En dat beloofde Betty’s Nirvana te gaan worden. Maar het liep anders. In 1931 was de golden girl betrokken bij een vliegtuigongeluk. Betty, voor dood uit het wrak gehaald werd naar de eerste de beste  begrafenisondernemer gebracht.
Na ontdekt te hebben dat ze nog leefde lag Robinson zeven weken in coma en revalideerde nog eens twee jaar om weer te kunnen lopen. De Spelen van 1932 kon ze vergeten. Lichamelijk gehandicapt maakte ze vier jaar later haar comeback. Door haar ongeluk kon ze niet meer knielend starten. Aangezien Betty nog steeds over een formidabele sprint beschikte werd ze opgenomen in het Amerikaanse estafetteploeg.  Op de Spelen van Berlijn, voor de ogen van Adolf Hitler, won ze met haar ploeg  de gouden medaille. Betty Robinson die op 23 augustus aanstaande precies honderd jaar geleden geboren werd overleed op achtentachtigjarige leeftijd.

Foto: Voor de Canadezen Rosenfeld en Smith pakt Betty Robinson als eerste vrouw een Olympische  gouden medaille 

Bron: De wonderlijke database van John Brouwer de Koning, Sport in Beeld jaargangen 1928 en 1932, ‘Olympia 1936, Duitse uitgave’.