Na een jaar speuren en onderzoek verschijnt het boek ‘Flirt met de Dood’, dat, gezien de recensies en verkoop, een succes blijkt te zijn. Maar het verhaal vertoont toch ‘witte vlekken’, feiten waar niet meer achter te komen is. Om de biografie van Piet Dickentman, Amsterdams allereerste international sportheld, te schrijven was een heidense klus, want de man was meer dan honderd jaar geleden actief. Dan is het maanden na het uitkomen van het boek! Struinend op een boekenmarkt worden drie vooroorlogse jaargangen van een het Vlaamse sportblad gescoord. Beduimelde, fragiele en kwetsbare tijdschriftjes maar barstensvol wielerverhalen, uitslagen én foto’s. En bladerend in één van die blaadjes stuit Stuyfssportverhalen op een interview met…Dickentman. In het drie pagina lange verhaal vult Piet, dan vier jaar gestopt als stayer, de ‘witte vlekken’ in . Een nachtmerrie voor de biograaf, maar ook weer niet. Want Mokums allereerste wereldkampioen vertelt een prachtig, smeuïg verhaal over de ‘cowboytijd’ van het stayeren waarbij renners miljonair werden maar ook als witjes dood vielen. De lezers maar ook de vaste bezoekers van deze blog, willen we dat niet onthouden…
‘Ik ben begonnen op de fameuze quint Mulder’, begint Piet zijn verhaal. ‘Wij reisden heel Europa af en op één van deze reizen ontdekte ik mijzelf als stayer. Piet, jongen, daar zit wat in, dacht ik. Ik probeerde het en het ging meteen goed, ik maakte naam waarna ik mij in Berlijn vestigde.’
Voor Dickentman was Berlijn het middelpunt van waaruit hij heel Duitsland en Frankrijk bestreek: de stayerslanden bij uitstek. ‘In mijngoede tijd’, gaat hij verder, ‘Was het stayeren de hoofdschotel van elk programma. Iedere zondag waren de banen afgestampt vol, of het nu in Berlijn, Dresden, Parijs, Maagdenburg of waar dan ook was.’Volgens Dickentman was dat geen kleinigheidje, want de Amsterdammer kon en moest volle bak geven. ‘Elke koers moest je de volle honderd kilometer rijden en goed ook, want steeds wist je dat je gevaarlijke concurrenten had, die op je plaats loerden. Die je wilden verdrijven.’
Brandenburg
In de geraadpleegde archieven kwam een beeld naar voren dat Dickentman een trainingsbeest was dat zijn lijf goed verzorgde, maar in de Sport Revue geeft hij nog niet bekende details prijs. ‘Het publiek eiste veel, het publiek eiste alles en daarom moest je je body tot het uiterste trainen. Zo reed ik steevast iedere morgen achter de motor, maar dat was nog niet alles. Vrijwel ieder dag ging ik de weg op en reed van Berlijn naar Brandenburg en terug en dat is een afstand van honderdveertig kilometer.’ Van Dickentman was ook bekend dat hij regelmatig op de fiets naar Amsterdam reed.
Ruige wereld
In Kopenhagen 1903 behaalde Dickentman de wereldtitel bij de profstayers, de enige in zijn indrukwekkende carrière die bijna dertig jaar duurde. Het prehistorische stayeren was een ruige wereld waarin renners en gangmakers wekelijks hun leven op het spel zetten, en dat laatste leverde bij de beoefenaars een bepaalde vorm van fatalisme op, dat op de toenmalige wielerbanen tot uiting kwam in een woeste, en wilde mores. Ook bij de wereldtitelstrijd in Denemarken.
‘Het was een mooie maar uiterst moeilijke race’, vertelt Dickentman. ‘De toestand was nogal gespannen. De nacht voor de race sliep mijn gangmaker met een getrokken pistool bij zijn motor. Zo bang waren wij dat de concurrentie de motor zou saboteren, want dat was géén bijzonderheid in die dagen. Robl (dé onklopbare stayer in die dagen: Stuyfssportverhalen), die ook in 1901 en 1902 de wereldtitel veroverde, was de grote favoriet. De avond voor de koers trakteerde hij al zijn vrienden op champagne, zó zeker was hij van zijn overwinning. Verder waren Contenent en Görnemann ernstge kandidaten voor de titel. Zestig kilometer lang heb ik gestreden voordat ik hen, maar vooral Robl, van mij afgeschud had. Maar het lukte, want daarna was ik zeker van de overwinning. Robl liet ik ten slotte negen ronden achter mij, terwijl Görnemann vijftien banen verloor. Later heeft de koning van Denemarken, die de gehele race meemaakte, mij eigenhandig de overwinningsmedaille uitgereikt’.
Herr Knorr
De wereldtitel was lekker meegenomen, verhoogde zijn marktwaarde maar was niet zijn belangrijkste overwinning. ‘Mijn mooiste overwinning was op de wielerbaan van Steglitz in het Berlijn 1910. Herr Knorr (dé allerbelangrijkste manager in die tijd: Stuyfssportverhalen) had ruzie met de UCI en wij, zijn renners, mochten van hem niet aan het wereldkampioenschap in Antwerpen meedoen. Als wraak organiseerde Knorr, in Berlijn, het Oberweltmeisterschaft. Daar deden tien gewezen wereldkampioenen aan mee. Deze honderd kilometerrace die de mooiste van mijn leven was, won ik. De Steglitzbaan was binnen een dag uitverkocht. Er zaten meer dan dertigduizend man. De minste plaatsen kosten toen drie mark, in die tijd een heel bedrag. Knorr heeft er schatten aan verdiend. Toen ik na afloop van die wedstrijd aan hem vroeg of het goed gegaan was met de financiën, antwoordde hij met Nah gerade ausgekommen. Hij vroeg er ook bij of ik ’s nachts om vier uur met mijn automobiel even op de baan wilde komen. Om hem met iets te helpen. Ik ben gegaan en zal die tocht nooit meer vergeten. Samen hebben wij het geld, dat Knorr die avond verdiend had, in mijn wagen geladen. Tientallen zakken met klinkende munt heb ik toen naar de bank gereden, omdat mijnheer Knorr Gerade auskomen was.’
Foto 1: Vlak voor het startschot van de Grote Prijs van Berlijn. Rechts Piet Dickentman, naast hem, met witte pet, herr Knorr, en uiterst links Franz Krupkat: in 1927, tijdens de Grote Prijs van Leipzig doodgevallen.
Foto 2: Diploma behorende bij de wereldtitel en hangend in de kantine van Olympia, de club van Piet Dickentman.
Foto 3: De strijd is gestreden en Piet Dickentman heeft de wereldtitel binnen. Links gangmaker Adolf Thormann. De twee mannetjes naast Dickentman zijn bondsbobo’s Jacq Heck en J. Gelderman.
Foto 4: de kantine van de Amsterdamse wielervereniging Olympia waar zich de fiets, shirts, diploma en overwinningslint van Piet Dickentman zich bevinden. Belangrijke Nederlandse sportrelikwieën dat eigenlijk in een museum thuis hoort.
Foto’ s: Archief Stuyfssportverhalen, Hilco Koke