Meegaan met de tijd…

Onder de  kreet ‘meegaan met de tijd’ is in Heerenveen  Olympia’s Tour, de oudste rittenkoers van het land, van start gegaan.
Wat dat ‘meegaan’ betekent, vertelde organisator Frank Boelé afgelopen maandag in De Telegraaf.  ‘Geen idioot lange energievretende etappes meer. Kort en snel, dat is het concept in deze tijd. Dus geen negen maar zes dagen met zeven etappes,’ aldus Boelé.
94 jaar geleden dacht men daar iets anders over. Op zondag 30 januari 1916 startte de Hima-rondrit door Nederland. De zeven renners die vertrokken voor de deur van het Americain-Hotel in Amsterdam, kregen  zes etappes, wat staat voor twaalfhonderd kilometer, voor hun kiezen. Fietsenfabriek Hima, sponsor van de rit, had toenmalige vedettes (op de foto v.l.n.r) als een De Roos, Jan van Gent, Piet Dickentman, Franssen, Klaas van Nek, (onderste rij), Straat, Piet van der Wiel, organisator Adler, en Cor Blekemolen gecontracteerd.
De eerste etappe, met finish in de stad Groningen, voerde naar Enkhuizen, waar met de stoompont (zie: foto) de overtocht naar Stavoren werd gemaakt.
De rennerskaravaan bestond uit vijf  auto’s met onder meer  Leo Lauer, sportredacteur van Revue der Sporten
, en eregast Jaap Eden. De laatste, al zwaar aan de drank, werd meegenomen als ‘attractie’ voor het volk. Aan de ‘artistieke afwisseling’ was ook gedacht,  want zanger  Koos Speenhof  maakte de tocht ook mee. Met leutige liedjes als ‘Het broekie van Jantje’ en ‘Brief van een moeder aan haar zoon die in de nor zit’ werden de avonden gepast doorgebracht.
Een noviteit was de aanwezigheid van een ‘filmwagen’, mét achter de camera ene  Mullens. Dat de laatste een jaar later ook van de partij was, bewijst het filmpje op  http://www.delete-it.nl/oudommen/?page_id=2700.
Bij politieverordening was wielrennen op de weg verboden en om dat te omzeilen werd de koers gereden als zogenaamde toertocht, wat dus niet zo was. Na Groningen eindigden de etappes in Enschede, Den Bosch, Vlissingen, Rotterdam om te finishen in Amsterdam.
Koersend over stoffige, slechte   grintwegen, nagekeken door verbijsterde boeren, burgers en buitenlui werd niks en niemand ontzien.
Honden en katten waren hun leven niet zeker. Tussen Groningen en Enschede werd een hond aangereden. ‘Klaas van Nek tuimelde eroverheen. De hond jankte. Klaas niet. Klaas bekeek zijn karretje. Klaas steeg op. Trapte. Lachte. En in de verte jankte de hond’, aldus Lauer in de Revue der Sporten.

Bron: Revue der Sporten jaargang 1916.

‘Ik werd van het dak gehaald’

Met de komst en de daarbij behorende commotie van de Giro d ‘Italia zijn we bijna vergeten dat er ook nog Amsterdammers zijn die deze koers gereden hebben. Stuyfssportverhalen sprak met Appie Donker, 80 jaar, deelnemer aan de Ronde van Italië  1957.

Het was de tijd dat een renner nog met een tube om de nek reed, en  pijnlijke steenpuisten op de kont werden veraangenaamd met een biefstuk in de broek.  Dwangarbeiders van de weg werden ze genoemd. Vanuit een ploegleidersauto een drinkbus aangereikt krijgen? Dat  kwam alleen voor in koortsige visioenen.
In 1957 ging dat iets anders aan toe. Dorst? Dan stormden de gregario’s, dat prachtige Italiaanse woord voor ‘knecht’, een kroeg binnen en plunderden de drankvoorraad. Tot wanhoop en woede van zo’n  kroegbaas die alles deed om zijn nering te beschermen. Appie Donker, knecht, hobbelde wel mee. Wist hij veel. Vermoedelijk daardoor kreeg hij van een kastelein, als één van de weinige renners, een klap met een knuppel in zijn nek. Niet dat het hem iets kon schelen.
Groot avontuur
Voor Appie Donker was de ronde van Italië één groot avontuur. Nóóit een berg gezien, sterker, nóóit in een vliegtuig gezeten, kwam opeens de almachtige wielerbaas Kees Pellenaars naar zijn werk. Of hij zin had om de Giro te rijden. Dat kwam zo: Appie, loodgieter in dienst van zijn eigen vader, was een verdienstelijk beroepsrenner. Pikte zijn prijsjes mee, maar kende ook dagen dat hij vloog. Dan was de kleine Amsterdammer voor niemand te houden Ook niet in de Ronde van Vlaanderen voor B-professionals.
Van Est en Wagtmans
‘Ik  had een heel goed voorjaar’, begint Donker (foto: rechts) zijn relaas. ‘Ik won die ronde, die ging over hetzelfde parkoers als nu.
Op Kees Pellenaars, toentertijd ploegleider van de Locomotiefploeg, maakte dat de nodige indruk. Ik was dan wel prof, maar verdiende daar niet genoeg mee. Ik werkte gewoon bij mijn vader en  ‘s middags na vieren kon ik pas trainen. Op een gegeven moment werd ik ergens van een dak gehaald waar ik aan het werk was.  Pellenaars stond beneden. Of ik mee wilde naar de Giro, met de bedoeling om te knechten voor Van Est en Wagtmans. Ik moest daar toch over nadenken, want verdiende buiten mijn loon toch lekker bij in de criteriums. Pel haalde mij over met de belofte dat ik voor ieder dag in Italië vijfentwintig gulden kreeg, toentertijd een redelijk loon.’
Giradengo
En daar ging Appie, samen met zijn ploeggenoten  met een vliegtuig op weg naar Milaan. In zijn bagage zat niet alleen rennerskleding, maar ook een stuur én zadel.
‘Van de organisatie kregen wij een fiets van het merk Giradengo, waar dat stuur en zadel opgezet werd. Die fiets was iets te groot, ook hadden ze er een  voorblad van 52 tanden op gemonteerd terwijl iedereen met een tand méér reed. Ik was veel te bescheiden en liet het maar zo’.
Voor Appie Donker volksjongen uit Mokum begon een avontuur dat hij zich meer dan 53 jaar later nog goed kan herinneren. Nooit een col gezien, wél van stadsgenoot én Tourrenner Hein van Breenen daar de verschrikkelijkste verhalen over gehoord.
Jan Nolten
‘Na een paar dagen van redelijke vlakke etappes waarin ik een paar keer bij de eerste twintig zat, kwam Daan de Groot naast mij rijden. Kijk Appie, zei hij, daar liggen ze. In de verte doemden de Dolomieten op. Tot mijn verrassing ging ik goed omhoog. Ik hoor Jan Nolten toentertijd dé klimmer van Nederland, achter mij nog roepen dat ik het rustig aan moest doen want hij kwam in moeilijkheden. Ik had een duidelijke rol, moest de kopmannen helpen en meer niet. Door mijn mindere trainingen heb ik erg afgezien. Evengoed eindigde ik vijfenvijftig plaatsen achter winnaar Gastone Nencini (foto: links).’
Appie Donker koerste veertien jaar bij de profs, was daarvoor topamateur en won meer dan zestig koersen. In zijn geheugen zijn dat feitjes, getallen,  dat hij inmiddels wel ‘gelooft’.   Maar laat hem vertellen over de Giro en je ziet hem zichtbaar genieten van herinneringen die onbetaalbaar zijn. Voor geen geld had hij dat Italiaanse avontuur willen missen, zelfs niet dat ‘geeltje’ per dag, dat hem belooft was door Pellenaars.
‘Of ik veel verdiend heb in de Giro? Ik heb geen cent ontvangen.Ik was de zoveelste renner die door Pel geflikt werd.’

Foto’s: Archief Wim van Eyle

Het proletariaat mocht vegen

Tijdens doodstille en gure winternachten, wanneer de wind uit het noordoosten komt én de maan vol is, schijn je het wel eens te horen. Het zijn horrorachtige geluiden van scherp geslepen schaatsen op keihard ijs,  ritmisch getokkel van razende fietsen over klepperende houten latten, flarden van geroezemoes, én het gejuich van duizenden mensen. Stephen King weet daar wel raad mee, en mediums staan begrijpend te knikken want het is dan ook sporten in de twilightzone. Daarvoor moet je dan wél op het Museumplein zijn: honderd jaar geleden hét magische middelpunt van de vaderlandse sport.  Komende mei gaat dat zich herhalen als het startschot klinkt voor de Giro d’Italia.
Dat had hij nou nóóit kunnen denken dat hij geschiedenis ging schrijven. Zelfs niet in zijn meest woeste fantasieën. Niet dat hij ook maar één seconde tijd had om ook maar érgens over ná te denken. Pieter Bijlsma had het veel te koud, want die twintigste januari 1881, wachtend op het open stationnetje van Medemblik,  vroren zijn oren bijna van zijn hoofd.  Met onder zijn armen een paar Friese doorlopers  én een zak brood belegd  met spek, stond Pieter op het punt in te stappen in de hijgende, dampende en pruttelende stoomtram.  Pieter was op weg naar Amsterdam, om precies te zijn naar het Museumplein, waar de Amsterdamse IJsclub een internationale schaatswedstrijd had uitgeschreven. Samen met vierenzestig andere schaatsers ging de Westfries een gooi doen naar de hoofdprijs van tweehonderd zilveren guldens.
Met zekere spanning keek het bestuur van de Amsterdamse IJsclub uit naar de komst van Bijlsma en zijn collega’s. Na jaren  wedstrijden te hebben georganiseerd op onder meer de Buitensingel, tussen  het Raam- en Zaagbolwerk, wat staat voor het Raamplein, en de Weteringschans, was het bestuur er in geslaagd een vaste wedstrijdbaan te  vinden. Op het Museumplein, achter de P.C. Hooftstraat werd in 1880 een terrein onder water gezet van 760 meter bij 22 meter.
‘Noordelijke koeltjes’
Door een vorstloze winter kon  pas een jaar later het eerste startschot gegeven worden, waarbij wedstrijdrijders maar ook recreanten de nieuwe baan de hemel in prezen.  Beschut door de huizen van de P.C. waren rijders namelijk gevrijwaard tegen  ‘noordelijke koeltjes’: negentiende-eeuws jargon voor een noordoostenwind.
Megalomanie én arrogantie horen bij het Amsterdamse gemeentebestuur als een bijbel bij een dominee. Dat is nu, met de bouw van de Noord-Zuidlijn, maar was ook honderdtwintig jaar geleden. Hadden steden als Londen, Parijs en Wenen een wereldtentoonstelling, Amsterdam moest en zou dat ook hebben. En kreeg dat ook. Of de ijsclub met zijn lullige baantje maar even wilde ophoepelen want die tentoonstelling werd, in 1882, onder meer gepland op hun terrein.
Kat knijpen
Na eerst elders op het plein een ijsbaan te hebben gehad werd begin november 1890 een nieuwe baan geopend. Net op tijd. Twee weken later begon het te vriezen en tot eind januari lag er ijs. Maar liefst 51 dagen én 21 avonden werd er geschaatst. En bij avond, als de weinige gaslantaarns de strijd aan gingen met de duisternis, bleek de kat stevig geknepen te worden. Want ‘menig Amsterdamse juffer leverde al zwierend een aangenaam schouwspel op’ noteerde een journalist in het Algemeen Handelsblad, verlekkerd.
Er waren ook decadente avondfeesten waarbij mannen de voorkeur voor ‘den travesti’ bleken te hebben. ‘Een enorm breed geschouwerde juffrouw bleek geweldig beentje over te rijden’,  noteerde dezelfde journalist. Tot zijn genoegen maakte een Amsterdamse ‘smeris’, al schaatsend, daar een eind aan.
Komende revolutie
Terwijl de elite van Amsterdam zich zwierend en zwaaiend vermaakte, liep Jelle Pieter Troelstra zich warm voor de komende revolutie en was  het proletariaat op  Kattenburg, Wittenburg, Oostenburg én de Jordaan bezig om te overleven. In de volksbuurten werd geleden want honger, kou en ziekten als tuberculose eisten hun tol. In strenge winters lag de haven,  bij uitstek de werkgever, plat en het begrip ‘bijstand’ was onbekend. Sommige geluksvogels konden op het Museumplein terecht,  maar niet als schaatser.  De barre winter van 1890 zorgde voor een flinke portie werkgelegenheid.
Op topdagen, als de bourgeoisie aan het zwieren was, was er werk voor 135 man. Baanvegers en ‘schaatsenbinders’ streken die winter bij elkaar zevenduizend piek aan fooien op. Naast recreatie waren er ook wedstrijden.
‘Kolf’ op schaatsen
Op 6 én 7 januari 1891 was er een internationale hardrijderij voor liefhebbers: gewonnen werd door Jaap Eden. Voor de aanvang van deze wedstrijd beleefde een ander wintersport zijn première: de allereerste ijshockeywedstrijd van Nederland (foto links boven) vond plaats. Een bijeengeraapt team van Haarlemse schaatsers nam het op tegen een Engelse club. Het Algemeen Handelsblad noemde de sport een soort ‘kolf op schaatsen, waarbij de spelers met een kolfstok een bal van de eene zijde van het veld naar de andere geslagen wordt’, om er aan toe te voegen dat ‘de regels geheel overeenkomen met die van het voetbalspel.’ Geschaatst werd op houten doorlopers.
Het succes van de  ijsbaan was de Internationale Schaats Unie niet ontgaan. Die liet dan ook, op 13 en 14 januari 1893  het allereerste wereldkampioenschap in Zuid verrijden, waarbij Jaap Eden met de wereldtitel aan de haal ging. Op het zelfde plein maakte Jaap Eden ook furore als wielrenner (foto’s rechts en links beneden). In 1886 werd, op de toenmalige paardenrenbaan achter het Rijksmuseum, de eerste Amsterdamse wielerbaan aangelegd. Een vlakke baan van vierhonderd meter met een breedte bij vijf meter.
Waskaarsenfabriek
Een van de eerste profkoersen van dit land vond op deze locatie plaats. De Engelse broodrijders Temple, Woodside en Allard namen het, in een race van veertig kilometer, op tegen hun landgenoot James Rellew. De laatste streed niet op een fiets maar op een paard. Jockey Rellew én zijn knol kregen klop. De wielerbaan, die geen lang leven was beschoren, werd in 1895 vervangen door een houten baan met steile oplopende bochten. De allereerste race op deze piste, een koers over tien kilometer, werd gewonnen door Eden. Een jaar later werd de baan verplaatst naast het Concertgebouw om in 1900 te verhuizen naar de Zeeburgerdijk (nu hoek Makassarstraat).
Voor patiënten met luchtwegaandoeningen gaf sporten op het plein een extra dimensie. Vlak naast de baan aan de Hobbemakade stond een grote waskaarsenfabriek waarvan de schoorstenen de hele dag een vette walm uitstootte. In 1903 werd de fabriek gesloopt.
Het Amsterdamse proletariaat had op het Museumplein dus niets te zoeken. Die kon de  jaarcontributie van 7,50 gulden, toegang inbegrepen, niet ophoesten.  De toffe, sportieve Amsterdammer zocht zijn heil wel op de grachten en sloten rondom de stad, want gratis baantjes trekken. Het Museumplein was voor de elite.
Juppen
Dat de Amsterdamse IJsclub, uitbater van de baan, goed in de slappe was zat, bewees ze met de bouw van het clubhuis. Aan de Van Baerlestraat, recht tegenover het Concertgebouw, verrees in 1903 een prestigieus gebouw. In het clubhuis werd niet alleen genoeglijk gekeuveld over de verrichtingen van de schaatsers maar het gaf tijdens de Eerste Wereldoorlog ook onderdak aan Belgische vluchtelingen: dat dan weer wel. Het gebouw werd in 1950 gesloopt. De ijsbaan zelf werd midden jaren dertig gesloten en verplaatst naar een terrein achter het Olympisch Stadion.
Het Museumplein is nu domein van juppen, concertgangers, museumbezoekers, demonstranten, skaters en basketballers. Maar met de start van de Giro d’Italia staat het plein in het middelpunt van de mondiale sport. En voor de winnaar van de tijdrit gaat  het journaille superlatieven te kort komen. De pers zal het ongetwijfeld over een historische winnaar hebben: en dat hebben ze dan mooi mis.
De man die de primeur had, zijn plaatsje in de sportgeschiedenis van het plein als allereerste innam, was een simpele boer uit Medemblik. Met een zak vol rinkelende, zilveren guldens, keerde Pieter Bijlsma honderddertig jaar geleden als winnaar terug naar West-Friesland.

Bronnen: Gemeente-Archief Amsterdam, ‘Een halve eeuw wielersport, George Hoogenkamp 1917’

Als je dan toch dood gaat…

Wielrenner Briek Schotte bewees dat de dood iets melodramatisch heeft, want zijn hemelvaart  had uit de pen van een Hollywood scenarioschrijver kunnen komen. Briek Schotte, krom gebogen over zijn fiets met een tube over zijn schonkige schouders was het archetype van de onverzettelijk Vlaamse kasseienstoemper. Beroepsrenner tussen 1940 en 1959, twee keer wereldkampioen, won alle  Vlaamse klassiekers, sommige meerdere keren.
D’n IJzeren Briek, volksheld, rukte ooit met zijn tanden een tube van de velg omdat zijn handen daarvoor te verkleumd waren. Kijk naar foto’s van Briek en er doemen beelden op van lugubere kasseienpaden mét zwoegende besmeurde renners. Zijn hele leven, de reden van zijn bestaan, maar ook zijn grote liefde en passie stond in het teken van de Vlaamse koers.
Op vier april 2004, de dag dat de Ronde van Vlaanderen door zijn geboortedorp Kanegem  denderde, blies    Briek Schotte, 84 jaar, zijn laatste adem uit en werd door de Grote Ploegleider tot Hem geroepen.
Lou Nova
Vermoedelijk had Lou Nova nooit van Briek laat staan de Ronde van Vlaanderen gehoord. Lou Nova, Amerikaan, was bokser, en géén slechte. Nadat hij in 1935 de wereldtitel zwaargewicht bij de amateurs greep werd hij prof. De eerste tweeëntwintig gevechten bleef the Cosmic Punch, zoals zijn bijnaam luidde, ongeslagen. Na afloop van zijn drieëntwintigste fight tegen Tony Galato werd Nova wakker in het ziekenhuis waar artsen ternauwernood zijn oog konden redde.
Na zijn revalidatie bleek de voormalige amateurwereldkampioen geen ‘opgewarmd lijk’ te zijn waarop beginnende boksers zich mochten uitleven. Lou Nova nam zijn plaatsje in de ring weer in en betwiste meer dan twintig partijen, waarvan hij een handvol verloor. Nova, en dat maakt de man zo fascinerend, was geen grijze boksende muis die in de pijlloos diepe krochten van de boksgeschiedenis terechtkwam.
Zo vocht Nova, in het New York van 1939, tegen Max Bear. Deze partij werd op de televisie uitgezonden: een unicum want het was de allereerste live tv-uitzending over boksen. Voor het nietsvermoedende thuispubliek moet dat gevecht een traumatische aangelegenheid geweest zijn, want het bloed spatte van het scherm. Lou, lekker op dreef, sloeg het gezicht van Bear tot pulp waarbij de ijzersterke Bear bijna stikte door een heftig bloedende onderlip.
Twee jaar later, op 29 september 1941, kreeg Lou de kans om het Nirvana van het boksen te betreden, want hij werd gecontracteerd voor een gevecht om de wereldtitel zwaargewicht. Tegenstander was de legendarische Joe Louis. Voor aanvang van het gevecht ontdekte verbijsterde journalisten dat Lou, in de kleedkamer, op zijn hoofd stond. The Cosmic Punch was de eerste pugilist die de voordelen van het joga ontdekt had. Niet dat het veel hielp, want in de zesde ronde werd hij door Louis neergehaald.
Voor Lou Nova, die na zijn bokscarrière een succesvolle loopbaan als acteur in Hollywood begon, was het gevecht tegen Joe Louis, publicitair, financieel én sportief het absolute hoogtepunt van zijn bestaan. Daar moet hij zijn hele leven bewust van zijn geweest, want exact vijftig jaar later, op 29 september 1991, stierf de boksende acteur…
Klaas de Lange
Ze woonden allebei in de Kerkstraat in Oostzaan, waren buurjongens en lid van wielervereniging DTS. Gerard van Beek en Klaas de Lange waren gepassioneerde wielrenners. De toen 28-jarige Van Beek was een redelijk goede beroepsrenner die zijn geld voornamelijk verdiende in de Zesdaagsen.
Zijn buurjongen Klaas, 19 jaar, wilde niets liever dan in de voetsporen van zijn buurman treden. Samen trainden ze en waar mogelijk gaf Van Beek (foto link) tips, en nam de jongen onder zijn hoede. Voor De Lange, was Van Beek een held van een andere planeet. Helemaal toen  Gerard hem één van zijn shirts gaf.
Dan is het 15 maart 1951. Voor de familie Van Beek, de buren en héél Oostzaan stond de klok even stil. Tijdens de Zesdaagse van Berlijn was Gerard van Beek dodelijk verongelukt.  Zestien weken later werd Klaas de Lange  begraven. Tijdens een clubkoers in de Wijde Wormer, notabene op de verjaardag van zijn vader, klapte De Lange op een tegemoet komende auto. Klaas, stierf in het shirt van zijn buurman.

Dank aan John Brouwer de Koning en zijn wonderlijke data-base die de tip gaf over Lou Nova’s sterfdatum, maar ook aan Hans Middelveld.

De begrafenis van Jong Klaasje

grafpiet9 009De bladeren van de zwarte walnootbomen  ruisen zacht,  vogels kwinkeleren en met een   zacht ritmisch getik is een tuinman bezig een heg te knippen. Het is ’s morgens elf uur,  op een doordeweekse dag. Op de Nieuwe Oosterbegraafplaats in Amsterdam is het met recht doodstil. Deze maand, precies vijfenzeventig jaar geleden, was dat wel even anders. Op 20 september 1934 werd een jonge wielrenner begraven. Duizenden Amsterdammers dromden rond zijn graf, en ondanks de uitgebreide politiemaatregelen was de menigte niet in het gareel te houden. De begrafenis van ‘Jong’ Klaasje van Nek werd er één in Siciliaanse stijl.

Het levensverhaal van de wielerfamilie Van Nek laat zich beschrijven als een smartlap van de Zangeres Zonder Naam, want één groot drama. Neem  Klaasje van Nek. Net een seizoen als  profwielrenner bezig, had hij al  een aardige palmares opgebouwd. Twintig lentes jong  behoorde hij tot de beteren van het land. Klaas had als aankomende renner totaal geen ontzag voor de gevestigde namen. Op hun thuisbaan Tilburg klopte hij  Slaats én Pijnenburg, dé baancracks van die tijd. Klaas, een goede achtervolger, had een voorkeur voor de koppelkoers.  Als je Van Nek als koppelgenoot had, zat je snor. Voor de Zesdaagse van Amsterdam, eind  1934 gehouden,  had hij al een contract en was gekoppeld aan Jan van Hout.
Thuis  kreeg hij alle medewerking. Zijn ‘natje en drogie’ stonden altijd klaar. Daar zorgde  moeder Van Nek wel voor. Hij mocht koersen zo veel hij wilde, maar één ding mocht hij nóóit doen! Klaas van Nek mocht nooit, maar dan ook nóóit, stayer worden. Dat had hij zijn moeder plechtig moeten beloven. En zijn vader had daar nog aan toegevoegd dat hij hem ‘de benen zou breken’…
Monumentaal graf
Stayeren was bij de familie Van Nek een traumatische aangelegenheid, want twee maanden na de geboorte van Klaas viel zijn oom Piet dood. Tijdens de Leipzigger Ostpreis, een stayerskoers in het gelijknamige Leipzig,  verongelukte Piet van Nek. Van ‘dankbare’ supporters kreeg Piet een monumentaal graf op de Nieuwe Oosterbegraafplaats: twintig jaar later werd zijn neefje bij hem te ruste gelegd…
De oekaze van moeder van Nek was niet voor niets. Had de familie net de rouwverwerking van Piet achter de rug maakte diens broer, ook Klaas geheten, een bijna doodsmakkerd, en natuurlijk weer achter die vreselijke motor. Dat gebeurde in 1921, op de Raaiberg, de lokale baan van Bergen op Zoom.
Zijn neefje, door iedereen Jong Klaasje genoemd, (foto rechts, gestart door zijn vader) bleef ver weg van de gangmaakmotor, maar kreeg daardoor toch niet een schriftelijke bevestiging dat hij ongeschonden uit de strijd kwam. In 1933 tijdens de Zesdaagse van Amsterdam, op de eerste avond, brak de  de jonge Van Nek de voorvork van zijn fiets, en vloog daar door de baan uit. Geruime tijd werd voor zijn leven gevreesd. Hersteld begon voor hem het seizoen 1934, dat ook zijn laatste zou worden. In september van dat jaar verongelukte Jong Klaasje. Maar niet op de racefiets…
Stoomtram
Zaterdagavond 15 september. Op de wielerbaan van Leeuwarden had Klaas van Nek een achtervolging gereden tegen Flip Reynders afkomstig uit Breda. Na de koers ging Van Nek direct naar huis. In zijn auto, een Ford Coupe, lagen niet alleen de overwinningsbloemen bestemd voor zijn verloofde, maar zaten ook Sam Hoevens, een coureur uit Amsterdam, ene  Ridel, een soigneur, én Flip Reynders, (foto links) eerder op de avond geklopt door Klaas. Flip die een dag later in Alkmaar moest rijden, kreeg van Van Nek een lift.
Foto Flip Reijnders-2In de doodstille polders rondom Warmenhuizen klonk een keiharde klap. Op de onbewaakte overweg was Klaas’ auto frontaal op de stoomtram vanuit Alkmaar gebotst. Uit  het wrak van de auto, die vijfenzestig meter werd meegesleurd, werden de ontzielde lichamen van Sam Hoevens, 29 jaar, Flip Reynders 25 jaar én Jong Klaasje gehaald. Soigneur Ridel overleefde de klap. Na Klaas’ hemelvaart brak  in Amsterdam een soort massahysterie los,  ongetwijfeld veroorzaakt door de tragiek die de familie Van Nek achtervolgde. Het heengaan van Jong Klaasje was een hype avant la lettre, de hele stad wilde bij zijn uitvaart aanwezig zijn. Niets  fijner dan collectief een traantje wegpinken, wat al begon  bij het sterfhuis van Klaas op de Amsterdamse Weg.
Kruislaan
Vijftien volgauto’s en duizenden volgden de kist op weg naar de Nieuwe Oosterbegraafplaats. ‘De bloemenkransen, afkomstig van talloze vereerders van den jonge keerel, waren zo talrijk dat de lijkkist er onder bedolven werd’, schreef Het Nieuws van de Dag. Maar dat was maar een voorproefje van wat op het kerkhof te wachten stond. Alsof het verderop spelende Ajax een thuiswedstrijd had: de Kruislaan was zwart van het volk, en op het ‘Ooster’ was er geen doorkomen aan. ‘Uitgebreide politiemaatregelen mochten niet baten’, schreef Het Algemeen Handelsblad, ‘om de duizenden mensen in het gareel te houden. Mensen drongen op naar het graf’, gaat de journalist hijgerig verder, om te vervolgen dat het voor de voorste rijen een hachelijke zaak werd want dreigden verdrukt te worden anders wel in het gedolven graf te vallen.
Dat ‘een elk eerbiedig het hoofd ontblootte’ toen de stoet het kerkhof opkwam, was niet meer dan logisch want zonder pet of hoed was, vijfenzeventig jaar geleden, een vorm van naaktloperij.
Bij het graf gekomen ging het volk pas echt los, want ‘velen barstten in snikken uit’. Tijdens gestaag neervallende regen werd de kist neergelaten. In de hectiek bleek de scribent van de krant een scherp oog voor details houden, want, zo schrijft hij, ‘De vader van Klaas moest ondersteund worden’. Aan het graf ook collega’s van Jong Klaasje zoals Jan Pijnenburg, Wals, Slaats en Jan van Kempen maar ook de Duitse gangmaker Josef Käser. Voor de laatste moet het een déjà vu geweest zijn. Twintig jaar eerder stond hij aan dezelfde groeve. Toen Piet van Nek dodelijk verongelukte, zat Josef op de motor…
Sam Hoevens, begraven op Vredenhof, liet een weduwe en dochtertje Dientje na. Met Dien, later getrouwd met gangmaker Joop Stakenburg, speelde de Engel van het Noodlot een wreed spel.  Vijftig jaar na de tragische dood van haar vader was Stakenburg betrokken bij een auto-ongeluk. Op de Duitse autobahn, onderweg naar een stayerskoers in Wenen, liet Joop het leven.…
Het is nu september 2009. Klaas én Piet van Nek zijn weggezonken in de krochten van de geschiedenis. Geen mens in Amsterdam die nog weet wie ze waren. Maar op het ‘Ooster’ liggen oom en neef, gezamenlijk, nog steeds te wachten op de jongste dag. Hoewel de zwarte letters op de grafsteen door weer en wind verdwenen zijn en daardoor de tekst, nauwelijks te lezen,  als een reliëf op het graniet liggen wordt het graf nóóit ‘geruimd’. Door de historische, én monumentale waarde is het graf namelijk uitgeroepen tot beschermd monument.
Na een leven vol pech en tegenslag hebben Piet en Klaasje dan toch een klein mazzeltje…

Bronnen: het Gemeentearchief Amsterdam

‘Eene hardrijderij om poen, spek en bonen’

hardschaatsen_amstel02513Amsterdam, eind negentiende eeuw. De Jordaan, Kattenburg en andere toenmalige Vogelaarwijken werden geteisterd door honger, armoede, kraamvrouwenkoorts en andere enge besmettelijke ziekten. Gewoond werd in vochtige, koude kelders en krotten.  Pieter-Jelle Troelstra kraaide zijn revolutie, en een arbeider verdiende amper tien gulden in de week maar moest daarvoor wél zestig uur aan de bak. Máár een ijspret dat ze hádden…!

 

Neem de winter van 1879. Eind november begon het te vriezen en 16 december hield de Amsterdamse Skatingclub op de Keizersgracht, tussen de Reguliersgracht en Vijzelstraat, een wedstrijd in het schoonrijden.

 

En op twintig december schreef de Amsterdamse IJsclub ‘eene hardrijderij’ uit op het ijs van de Amstel. Vierenzeventig schaatsers, voornamelijk Friezen, gingen de strijd aan om de hoofdprijs van tweehonderd zilveren guldens.

Trijpen pantoffels

Het werd een volksfeest op de Amstel  (plaatje links boven) waarbij de aanwezige kinderen het, voor ouders altijd opbeurende, liedje over een zekere Gijs zongen: (Zeg Moeder waar is Gijs, Zeg Moeder waar is Gijs. Daarginder, onder het ijs…!)

Het was  Marten Castelein (foto rechts) uit Saarwoude, schaatsend op trijpen pantoffels mét houten ‘doorlopers’,  die met de buit naar It Heitelân toog. De Amsterdamse IJsclub had de smaak te pakken en schreef op 1 februari 1881 een ‘groote internationale wedstrijd-hardrijderij’ uit met over de duizend gulden aan prijzen. Maar met het naderen van de wedstrijddag begon het te dooien. marten-castelein1

Op 28 januari 1885 was het dan zover: de eerste internationale schaatswedstrijd in Nederland.   Plaats van handeling: de Groote Wielen bij Leeuwarden waar een baan uitgezet was met een lengte van 1600 meter met één keerpunt. De uitnodigingen waren de deur nog niet uit of daar was die brief van de Noor Axel Paulsen, de zich zelfbenoemde World Champion Speed and Figure Skater

Axel, die er duidelijk trek in had, kon een gebrek aan onzekerheid niet ontzegd worden. In zijn brief daagde hij iedere Hollander én Fries uit voor ‘match’ met inzet van 1200 piek.  Of de organisatoren dat maar even aan zijn toekomstige tegenstanders bekend wilden maken, zo besloot Paulsen. Een boodschap die je wel aan  de jongens van de toenmalige schaatsenrijdersbond kon toevertrouwen.

Brandewijn

Op 21 januari kwam Paulsen in Leeuwarden aan. Dezelfde dag vertrok hij, schaatsend, vanaf zijn herberg, naar de Grooten Wielen, waar de schrik hem om zijn hart sloeg. Op de bijbanen trainden, getergd én gemotiveerd tot in het merg van hun botten, Axels toekomstige tegenstanders, die met ‘forschen  slaagen bijna onhoorbaar over het ijs flitsen’. Hoogstwaarschijnlijk werd er getraind op adviezen van trainer De Salis: en die hield er merkwaardige opvattingen op na. Zo adviseerde hij zijn rijders hun liezen en kuiten in te smeren met brandewijn.

Axel_Paulsen.jpgTerug naar Axel Paulsen (foto links). die een dag later heimelijk Leeuwarden uitsloop. De wedstrijd, waarvoor deelnemers zes gulden inschrijfgeld moesten neerleggen, werd bezocht door duizenden bezoekers.  Winnaar werd P. Bruinsma uit Sneek die het duizelingwekkende bedrag van zeshonderd  gulden in zijn boezeroen kon steken. Tweede werd Renke van der Zee uit Workum. Renke ving driehonderd gulden. En T. Veninga kreeg voor zijn inspanningen nog altijd 120 piek. De wedstrijd was niet alleen een Fries onderonsje maar ook een uitbarsting van nationalisme. Leeuwarden stond op zijn kop en tot diep in de nacht  klonk het ‘Fryslân boppe’.

Arrenslede

En  dan  was het opeens 25 november 1890! Het begin van een winter waar Erwin Krol, Gerrit Hiemstra, Piet Paulusma en Helga van Leur superlatieven voor te kort zouden komen. Op die dag kwam de wind uit het noordoosten en binnen twee dagen was het Monnickerdammergat bevroren. Eind november was de ijslaag al tien centimeter en op 5 december lag de Zuiderzee dicht.

Op de Amsterdamse grachten reden arrensleden en op de Gouwzee bij Monnickendam werd een ijskermis gehouden, waarbij zes Markers door het ijs zakten. Hoewel het ijs in de provincie steeds dikker werd, zakten er op 17 december twaalf schaatsers doorheen en verdronken.

De orgelman

Niet alleen schaatsers liepen risico. Ook die ene orgelman, die, onbedoeld, de hoofdrol vervulde in zijn eigen smartlap. Tijdens de korte baanwedstrijden in Bergambacht had hij, met zijn vrolijke deuntjes, de boel nog opgeleukt. Zijn orgel duwend tegen een snijdende noordoosterwind, toog hij terug naar ‘huis en haard’. Een dag later, op de weg tussen Stolwijk en Gouda, werd zijn ontzielde lichaam gevonden. Met zijn  handen bevroren aan het pierement had de orgelman de geest begeven. Vader Abraham had het niet beter kunnen bedenken.

Jeroen Bosch

‘Voor niks gaat de zon op’ moeten ze in Drente gedacht hebben. De lokale ijsclub wilde best iets doen tegen de heersende honger maar daar moest wel ‘iets’ tegen over staan. Op 24 december hield de Hoogeveensche IJsclub een hardrijderij voor mannen boven de twintig jaar met inzet levensmiddelen. Hongerige Drenten kregen de kans hun voorraadkast te vullen met spek, bonen, erwten, vet en andere ‘lekkernijen.’

Meer dan tachtig stakkers die dachten te kunnen schaatsen meldden zich. Een lege maag doet gekke dingen met de mens…

Op klompen en soms op kousen werd er over het ijs gestumperd. Het moeten taferelen zijn geweest waar Jeroen Bosch patent op had. Met die sukkelaars wist de uiteindelijke winnaar, Cornelis Zwart,  een uitgevroren schipper afkomstig uit Noordbarge, wel raad.   De verliezers deden letterlijk mee voor ‘spek en bonen’ want kregen als beloning voor het volksvermaak, brood met spek en een ‘mok’ koffie.  10321

Legende

Heel wat sjieker moet het toegegaan zijn op het hoofdstedelijke Museumplein (foto rechts) waar  in het weekeinde van  13 en 14 januari 1892 het eerste officiële  wereldkampioenschap schaatsen  plaats vond. De organisatie was in handen van de Amsterdamse IJsclub. Kaartjes kosten  één gulden maar ondanks die woekerprijs passeerden duizenden toeschouwers de kassa. En niet voor niks, want ze waren getuige van de opkomst van een Legende.

Jaap Eden greep niet alleen zijn eerste wereldtitel in het schaatsen, maar brak ook nog eens het wereldrecord op de 1500 meter in een tijd van 2.35

Bronnen o.a.:  Koninklijke Nederlandse Schaatsenrijdersbond, jaarverslagen vanaf  1882-1892. ‘De barre winter van 1890/1891, Drente’