Vrijen?

De eerste twee dagen van november. Dan gaat om middernacht, de hekken van de hemel wagenwijd open. De geesten van overledenen komen die nacht op aarde, om feest te vieren met hun geliefden. In het schijnsel van flakkerende kaarsen, wordt op het  graf van de beminde de hele nacht gedanst, gezopen, gevreten en gevreeën. Kortom, het dodenfeest Dia Los Muertos, in Mexico groots gevierd.

De Dood dus, in het Velo d’Hiver, nooit ver weg. Velo d’ Hiver hét sportpaleis van Parijs tijdens de belle epoque. Waar de schaduw van Magere Hein in de spelonken geduldig staat te wachten. Op die ene avond, ergens in het november van 1904 houdt hij zich gedeisd. Heins zeis was nog niet scherp genoeg. Zeker niet voor dat armzalige kwartet stayers en gangmakers, die op dat moment een duel uitvechtenen in dat verdoemde sportpaleis. Met Taddy Robl uit München, en lokale favoriet Louis Darragon in de hoofdrol.

Twee wereldkampioenen, ‘getrokken’ door gangmakers Franz Hoffmann, en Henri Cissac. Een viertal waarvan het lot vast legt. Zes jaar later verongelukt Robl. Robl, een cultheld avant la lettre. De man, één van de beste stayers ooit, leeft er op los. Met in zijn entourage, een stoet mooie vrouwen. Taddy, verongelukt in 1910, krijgt een heldenbegrafenis en wordt bijgezet op het Alter Süderlicher Friedhof in zijn geliefde München. De begrafenis, én het graf voor de inmiddels berooide voormalige wereldkampioen stayeren, wordt betaald door een rijke minnares, wat wel zó romantisch is.

Hein krijgt Louis Darragon ook te grazen. In 1918 in dat zelfde Velo d’ Hiver, verongelukt Louis. Voor Henri Cissac en Franz Hofmann heeft hij ook een fijn scenario. Ciccac, zijn gangmaakmotor ingeruild voor een bolide, verongelukt dodelijk tijdens een autorace gehouden in het goddeloze jaar 1908. Franz Hofmann, hoe kan het anders, verongelukt op de wielerbaan van Marseille tijdens een stayerskoers.

Dan is het najaar 2013, als Stuyfssportverhalen het Alter Sudelicher Friedhof bezoekt. Een dodenakker waar je voor geen goud wil zijn, als de zon onder gaat. Zo’n kerkhof waar Stephen King, Bram Stoker, Edgar Allen Poe en andere jongens van het horrorgenre hun inspiratie opdoen. Een sombere dodenakker, waar onkruid en scheef gegroeide bomen het gevecht zijn aangegaan met de vervallen zerken.  Na een uur zoeken en struinen door borsthoog onkruid, wordt Taddy’s graf gevonden. In een zee van groene woestenij, is zijn graf een eiland van rust. Het graf is duidelijk als één van de weinige goed onderhouden.

En dan komt die ene vraag. Of deze verhalenverteller op Taddy’s graf vervolgens heeft gezopen, gevreten, gedanst dan wel gevreeën? Wat denken jullie zelf..?

Bron: La Vie au Grand Air jaargang 1904, Stuyfssportverhalen,