Swits

Toprenners, biddend in een kerk. Dat heeft iets aandoenlijks. Maar oogt ook een tikkeltje pijnlijk. Hoewel zo’n coureur zich van zijn zwakste kant laat zien, moet zoiets tóch verboden worden. Want het beeld van een stoere stoemper dan wel gevleugelde klimmer, wordt daarmee aan stukken geslagen. Echte vedetten, hebben  namelijk geen hulp van Hem nodig. Die worden geacht ijzersterk te zijn. Mocht dat laatste aan erosie onder hevig zijn, is daar nog altijd de soigneur met zijn medicijnkast. Laat de stichtelijke hulp, maar over aan de zwakke van geest.

Even ter zijde: wielerkampioenen, de beginselen van Rome aanhangig, waren in hun jeugd dé ultieme misdienaars, wat géén toeval was. Het ‘knechten’, werd op het altaar met de wijwaterkwast en al, er ingestampt. Het is daarom nog steeds een raadsel, dat sommigen wielervedetten aan het seminarium waren ontsnapt.

Ook omgekeerd. Zoals kapelaan Switser, tijdens de jaren vijftig zielenherder in de Sint Nicolaaskerk te Amsterdam. Aan de man was ongetwijfeld een groot wielrenner verloren gegaan. Alles aan Swits, zoals wij de jongens van de geboortegolf hem noemde, was snel.  De broodmagere Switser, de heilige mis zien voordragen, was een adembenemende ervaring. De snelheid waarmee hij door de Roomse riten raasde, ging de verbeelding vér voorbij.  Alleen dáárom al, was Swits bij ons populair. Maar dé absolute heldenstatus kreeg hij, toen wij hem op zijn damesfiets met soepele tred, over de Prins Hendrikkade zagen scheuren. Swits, hoogstwaarschijnlijk onderweg, naar zijn geheime minnares, zoals later bekend werd. De hormonen van Swits, daar kon geen anabolenkuurtje tegenop, laat staan het celibaat.

Enfin, dit stukje gaat over de koers. Om precies te zijn over Jean Brankart, een Waalse renner tijdens de ronde van Frankrijk anno 1956. Brankart, kopman en als enige Franstalige in een landenploeg vol met Vlaamse renners. Dat móest wel misgaan. De taalstrijd was nog lang niet beslecht. Een conflict die Jean een jaar eerder, de eindzege kostte in dezelfde Tour. Jean, op de tweede plaats met uitzicht op het geel kreeg pech. Zonder met de ogen te knipperen, raasde zijn Vlaamse knechten door. Hun kopman verbijsterend achterlatend, die zich later in Parijs terug vond op de tweede plaats op een paar minuten achter winnaar Bobet.

Maar nu was het de Tour 1956, met nieuwe kansen. En of God het zo bedoeld had, de topvorm was weg. Voor de radeloze Jean Brankart restte nog één reddingsboei, de kerk. Waar hij voor een beslissende bergetappe, de Grote Kopman smeekte om een ‘paar goede benen’. Wat niet gebeurde. Jean Brankart eindigde deze Tour, op een kansloze negenendertigste plaats.

Bron: Miroir Sprint, jaargangen 1955 en 1956.

error: Inhoud is beschermd!
%d