Bram Stoker, Edgar Allan Poe, Stephen King en andere grootmeesters van het griezel- en horrorgenre konden er een puntje aan zuigen. De journalist van de Berliner Lokalanzeiger had dan ook een scherp oog voor het lugubere detail. Zondagmorgen 18 juli 1909, nam hij, in blije afwachting, zijn plaatsje in op de tribune van de hagelnieuwe wielerbaan gebouwd in de Botanische Garden van Berlijn. Verkneuterend op wat ging komen, controleerde hij nog maar even de scherpte van zijn potloden. Voor hem kon de openingskoers van start gaan. Zo’n leuke stayerskoers waarvoor het stadion met ruim zesduizend toeschouwers was uitverkocht. Op de aanplakbiljetten Contenet, Ryser, Stellbrink en Stol. Jongens, die de rol van de zware motortandem lieten sissen. En heet ging het zeker worden.
Nadat de zware motortandem van Fritz Ryser door een klapband midden in de volle tribunes was beland ontplofte de benzinetank: tevens het moment dat het horrortalent van die onbekende journalist van de Lokalanzeiger ontwaakte. De man zat er boven op. IJverig noteerde hij zijn gruwelijke verslag, wat menig lezertje een dag later bij de ontbijttafel zijn bordje deed wegschuiven. Zijn opening mocht er zijn. ‘Een plotselinge gil uit duizenden kelen’, schrijft hij punctueel, om er op te volgen dat hij tevens twee lichamen door de lucht zag suizen. Terwijl de houten tribune in de hens stond bleef de scribent bij de les. Gelukkig wel. Want zijn verslag leest weg als een spannende horrorthriller.
Een dame gekleed in een zwart kanten jurk staat in vuur en vlam, pent hij neer. Het inferno van Dante is kinderspel bij wat hij vervolgens noteert. De opeengepakte mensenmenigte, sommigen zwaar verbrand, verdringt en vertrapt elkaar om door de kleine uitgangen weg te komen. Om achteloos te vervolgen dat de zwaargewonde gangmakers Emil Borchardt en Porte naar het middenterrein werden gesleept. Van alle kanten klonk gekreun en gekerm, vervolgt hij zijn infernaal verslag. Verbrande mensen worden naar buiten gedragen en onder de restanten van de motor komt een verkoold en onherkenbaar geworden lichaam te voorschijn.
Had hij zich nou alleen maar tot de koele en kille cijfers beperkt, want negen doden en vijftien zwaargewonden - erg genoeg – dan was er niets aan het handje. Maar de man weet van geen ophouden, gaat helemaal los. Hij moest ook zo nodig buiten het stadion even polshoogte nemen. Waarmee zijn verslag meteen een nóg verschrikkelijker wending aanneemt. De kreunende, schreeuwende zwaargewonden, observeert hij vol bloederige details, werden volgens hem stuk voor stuk op baren gelegd en naar het ‘Unfallstation’ gebracht.
Terwijl het nieuws in Berlijn langzaam doordringt, de wagens van de brandweer, op de Potsdammer-Strasse met luide schellen af en aan reden, werkt hij zijn verhaal naar een nachtmerrieachtige, gruwelijk climax toe. Want van de andere kant, zo schrijft hij, kwam langzaam een rijtuig aangereden, waarin twee mannen gezeten die het bloederige lijk van een man op hun knieën hadden liggen.
Om zijn verslag onheilspellend te beëindigen met de vraag, waar de volgende dodenrit plaats zal hebben.
Foto 1: Een kwartier na de ramp. Foto 2: Fritz Ryser achter de motortandem, Foto3: De start voor de dodenrit. Links Fritz Ryser, Henry Contenet, John Stol, en Europees kampioen Arthur Stellbrink. Op de pas geopende wielerbaan reden Contenet en Stol reden met een bril, want hadden last van de carboleumdampen waarmee het hout van de baan was bewerkt.
Geef een reactie