De gewone maatschappij lag hem niet. Huisje, boompje, beestje? Hij gruwde daarvan. De brave burgermaatschappij kon zijn rug op. Johnny Schlebaum, een vrije jongen die zich niet liet knechten. En al helemaal niet door een baas. Johnny, zoon van een kolenhandelaar uit de Jordaan. Sterk als een gorilla in de paartijd. Loste voor zijn ouwe heer regelmatig en in zijn eentje een schuit vol kolen. Waarschijnlijk daardoor kon de wereld van de antraciet en cokes hem gestolen worden. Johnny Schlebaum besloot stayer te worden. Beschouwde dat als een heus vak. En een vak moet je leren. Volgens hem kon je dat maar in één land: Duitsland.
De voormalige kolensjouwer liep in moffenland stage. Was, als onbekende noodgedwongen alleen actief op de kleine baantjes. Van die wielerpistes die graag een héél goedkope buitenlander op de affiche hadden. Schlebaum reed daarom voor noppes of heel weinig geld zijn koersjes. Johnny, de rebel uit de Jordaan, vocht in het ruige circuit van kanslozen om zijn plekje. Dat waren jaren van anoniem lijden, sappelen en afzien. Een harde leerschool waarbij de kloten regelmatig eraf werden gedraaid. Na drie jaar was de opleiding voltooid. De kolensjouwer uit de Jordaan was stayer.
Johnny Schlebaum, serieus genomen, kreeg in 1920 zowaar een contract voor de Grote Prijs van Antwerpen. Johnny kwam en won. Voor de Jordanees een zoete wraak. Hoe vaak had hij wel niet om een contractje gebedeld bij Jan van de Berg, directeur van het Amsterdamse Stadion? Van de Berg ging overstag en Schlebaums naam prijkte ook op de Mokumse affiches. Wat een journalist zich Johnny’s kolenloopbaan deed herinneren. Prompt verscheen een verhaal in de krant waarin de Jordanese stayer met de bijnaam ‘roetmop’ werd neergezet. De scribent, met gevoel voor sensatie maakte zijn lezertjes ook wijs dat ‘Roetmop’ een gewezen schoorsteenveger was. De media ging daarmee aan de haal. Kreeg er niet genoeg van. Foto’s, woeste verhalen wel of niet waar, en gedichten vulden de kolommen. Johnny, dat jochie uit de Lindenstraat, werd een cultheld. En met zijn niet aflatende aanvalslust in de koers was zijn kostje gekocht.
Schlebaum, een mooie jongen, voelde zich artiest. En had maar één missie: het publiek vermaken. En die kwamen aan hun trekken. Als Johnny, razend populair in Amsterdam, voor de zoveelste keer woest ten aanval trok, loeide het hele stadion de oeroude schoorsteenvegerskreet ‘hoeiii’.
Johnny Schlebaum boerde als stayer financieel goed. Werd vier keer kampioen van Nederland en behoorde in het interbellum tot de beste rolrijders van Europa. Kocht van zijn geld een sigarenzaak. En dat laatste had hij nou nóóit moeten doen. Dodelijk voor zijn image. Het beeld van ‘a Rebel Without a Cause’, kantelde. De definitieve ‘doodsteek’ was dat er een sigaar naar hem werd vernoemd. De Schlebaumbolknak. Lulliger kon het niet. Was Johnny nou maar gestorven in het harnas… Dan had zijn naam nu nog rondgezongen. Maar Roetmop zakte weg in de grijze anonimiteit en stierf op achtenzestigjarige leeftijd.
Foto 1: Het ‘oude’ Amsterdamse Stadion. Links Johnny Schlebaum.
Foto 2: Johnny Schlebaum, boven, trekt ten aanval.
Foto 3: Schlebaum met de naar hem vernoemde sigaar.
Bron: Sportief jaargang 1947, Het Nieuws van de Dag jaargang 1958.
Geef een reactie