Een keurige verschijning! Dát is de juiste omschrijving! De man zit niet alleen ‘strak’ in het pak maar heeft internationaal ook nog eens naam gemaakt als cineast. Maar in het weekend gaat hij los: dan blijkt hij een latent erotische relatie met modder, blubber en prut te hebben. Mart Dominicus, filmmaker, cineast, regisseur én docent aan de filmacademie is dan ook een gepassioneerde veldrijder.
Vette, zuigende klei? Heerlijk! Kluiten verse koeiestront om je oren? Man, dát is pas kicken! Plassen vol met zachte, stinkende blubber? Daar kan je lekker door heen rossen. Want hoe smeriger de koers hoe mooier hij dat vindt. ‘Muddy Martje’ wordt hij in het peloton genoemd. Mart Dominicus koestert zijn bijnaam, is er trots op. Zo’n bijnaam moet je namelijk verdienen. Die krijg je niet in lullige regionale koersjes. Als één van de weinige hoofdstedelijke veldrijders trekt Dominicus, vijftig jaar, ieder weekend het land in waar hij de strijd opzoekt. En dat zijn veldritten in obscure dorpen diep verscholen op het platte land waar geen Hollands gesproken wordt maar Brabants, Zeeuws en plat Twents.
De docent aan de filmacademie maakt geen gebruik van een patserige auto vol met reservefietsen én verzorgers maar gaat gewoon met de trein. Iedere week weer een logistieke onderneming, maar tsja, ‘Muddy’ heeft dan ook geen rijbewijs. Maar wat bezield nou een man, die internationaal naam gemaakt heeft met prachtige documentaires, om iedere week op een fietsje door viezigheid te raggen? .
‘Ik ben een Brabander’, antwoord hij met een blik of dat alles verklaard. ‘Met de veldrit ben ik opgegroeid. Iedere zondag gingen wij daar naar toe om te kijken. Ik volg dat al heel lang. Het crossen heeft iets boerigs’.
Voordat Mart Dominicus de geneugte van het rammen door modder en prut verder gaat onthullen vertelt hij eerst over zijn andere passies: het maken van films, Alfred Hitchock en natuurlijk de Western. Vooral dat laatste want daar is hij een autoriteit in!
Er is niets, maar dan ook werkelijk niéts die je, bij het zien van Dominicus, doet denken aan klapperende saloondeurtjes, rokende colts, duels, verlaten stoffige Mexicaanse stadjes, en onheilspellende filmmuziek van Ennio Morricone. Maar dát is een vergissing! Mart Dominicus geldt als een autoriteit op dat gebied.
‘Ik heb zo’n vijf grote sportdocumentaires gemaakt, maar internationaal maakte ik naam met ‘Go West Young man’ een zogenaamde road movie over de oorsprong van de western. Deze film maakte ik samen met Peter Delpeut. Die film is de hele wereld over gegaan. Maandenlang hebben wij opnames in Amerika gemaakt. Ik ben van jong af aan een westernadept. Ik verzamel dat genre films. Waarom? Westerns zijn prachtige verhalen maar ook de spanning tussen cultuur en natuur. Het Amerikaanse landschap is zó boeiend, zó onberekenbaar. Wij leven in een parklandschap en kennen dan niet.’
Al vier jaar heeft Dominicus geen film meer gemaakt. De oorzaak? Zijn werk als docent regie aan de filmacademie. Maar het creatieve proces blijft trekken. Een nieuwe film komt eraan. En die gaat over de moderne dans, want dat heeft, volgens Dominicus, net zo veel fysieke elementen als het veldrijden.
Maar we gaan even terug naar de modder, slijk en andere viezigheid. Dominicus had als wielrenner een late roeping: om maar even in het Rooms, Brabantse jargon te blijven Zijn geboortegrond mag dan doordrongen zijn van de koers én de veldrit maar het is nog maar vijftien jaar geleden dat hij een racefiets besteeg.
‘Ik ben vrij laat met koersen begonnen. Het bleek al snel dat mijn wielerhart in de winter lag bij de veldrit. Hier in Amsterdam leeft het niet. Ik moet echt het land in. Ik zoek mijn wedstrijden met zorg uit. In mijn klasse ben ik een redelijke middenmoter. Het niveau ligt heel hoog. Die boerenjongens trainen zó fanatiek. Ik moet mij behelpen met de schaarse vrije uurtjes. Maar evengoed werd ik, half januari, dertiende bij het nationale kampioenschap.’
Dominicus is zich héél bewust dat hij een, laten we zeggen, vreemde liefhebberij op na houdt. Hij ziet ze wel denken hoor, zijn studenten en anderen, dat die kerel niet helemaal spoort, als hij euforisch het verschil onthuld tussen Limburgse modder of Brabantse prut. Nou, daar heeft die dan mooi schijt aan!
‘Het is zó leuk!’ verdedigd hij manmoedig zijn modderfetish. ‘Neem alleen al de sfeer in de kleedkamer. Bij een wegkoers is het net een mand vol met krabben. Iedereen is wantrouwig, op zijn hoede. Het zijn concurrenten op leven en dood waar de combine en intriges nooit ver weg is. Bij de cros is het heel ontspannen. In het veld is iedereen op zich zelf aangewezen. Het is een gevecht van één tegen één. Ik zit nu al uit te kijken naar het nationale kampioenschap van volgend jaar. Dat wordt in Heerlen gehouden. Dat is een rondje naar mijn hart.’
Met glanzende ogen beschrijft Muddy Martje een soort Hel van Dante maar dan in een modderuitvoering, waar je volgens hem, tot aan de naven van je wielen in de zachte blubber wegzakt. ‘Ik fiets daar dwars door heen,’ verklaard hij met een toon die geen tegenspraak duldt.
Het modder en prutgedeelte hebben we gehad en we gaan even terug naar de wereld van het celluloid én ‘witte doek’ want er is ook nog ene Josey Wales! En dat is geen veldrijder maar de ongeschoren, shabby scherpschutter gespeeld door Clint Eastwood: de ultieme westernheld.
‘Voor het maken van mijn westerndocumentaire hebben wij alle zogenaamde trails gevolgd. Dat zijn weggetjes waar zo’n honderdvijftig jaar geleden ‘frontiers’ naar het westen trokken. We zijn begonnen in Kansas City, en vervolgens kriskras naar het westen gereden. Ik ben op, al lang vergeten, filmlocaties geweest, heb regisseurs gesproken, interviewde cowboys die weken lang met hun kuddes in de wildernis verbleven. Maar de man die ik dolgraag in mijn film wilde hebben kon ik maar niet te pakken krijgen. Of hij had net geen tijd. Ik heb alles in het werk gesteld om Clint Eastwood voor mijn lens te krijgen. Via, via kreeg ik het toch voor elkaar maar daar ging een half jaar overheen. Die tijd had ik niet want die docu moest uitkomen. Daar baalde ik zó van.’
Laat die Eastwood, met zijn sterallures, even lekker door de stront zakken. Maar goddank bestaat voor Dominicus, na zo’n teleurstelling, nog zo iets als de jaarlijkse cros van Nes aan de Amstel, eind deze maand. Weliswaar een regionale koers maar toch…
‘Het parkoers gaat daar over een erf van een boerderij. De kluiten koeienvlaaien vliegen dan om mijn oren. Vorig jaar ging ik daar onderuit. Kwam ik in een kuil vol stront terecht’, onthuld hij, tevreden knikkend.
Geplaatst: Mug februari 2009. Foto: Hilco Koke