Grandeur

Geen rangen en vooral geen standen. De Tour de France is voor het volk. Ook  die van 1960, wat tevens een mooi jaar was. In Frankrijk wel te verstaan. De Franse Republiek, aangevoerd door monsieur le president De Gaulle, bij wie enig nationalisme niet vreemd was. ‘Frankrijk kan Frankrijk niet zijn, zonder zijn grandeur’, was één van zijn uitspraken. Dat was wáár.
Want opeens was daar Brigitte Bardot, ontworsteld aan de benauwende jaren vijftig en zojuist de sixties binnen gehuppeld. Bardot,  een frivole, sexy stoeipoes, met als bijnaam BB, waar hele generaties  potente  jongens, ontsnapt aan de aandacht van ouders én mijnheer pastoor, met overdreven ijver haar afbeelding aan de muur van hun jongenskamer prikte. Garantie voor  woeste fantasieën. Wat er vervolgens in die jongensbedden gebeurde moeten we maar niet aan denken.
Frankrijk 1960,  waar de leden  van terreurorganisatie  OAS, voor het eerst het handboek ‘Hoe knutsel ik een plasticbom in elkaar’, ter hand namen:  beoogde doel,  president Charles de Gaulle. De jongens van de OAS, duidelijk aanleg voor het helse, brachten een jaar  later hun geleerde in de praktijk. In september 1961 ontplofte in een wegberm een dertig kilo zware bom, gevuld met vijftien liter napalm. Waaraan De Gaulle, in zijn Citroën wonderlijk en ongedeerd aan ontsnapte.
In dat geharnaste lijf van monsieur le President, een gewezen oorlogsheld, bleek ook maar een gewoon jochie schuil te gaan. Dat hij Brigitte aan de muur van z’n slaapkamer  had hangen is onwaarschijnlijk. Wél  dat hij via de media de Tour volgde. Zaterdag 23 juli 1960, had hij in zijn agenda met rood omcirkeld. Op deze door God aan de president geschonken dag, trok de Tourcaravaan door zijn dorpje Clombey-Les-Deux-Eglises, en langs het huis van Frankrijks eerste burger.
‘De Tour is genadeloos en wacht op niemand’, wat een stoffig, maar waar cliché is.   Laat staan dat er zomaar gestopt wordt. Behalve voor de eerste man van de Vijfde Republiek. De Gaulle tussen het volk, en beschermd door twee gendarmerie nationale, die je onbewust aan films van Inspector Clouseau doen denken, audiëntie verlenend aan de renners. Waarvan sommigen, uit misplaatste eerbied hun koerspetje voor af deden, door De Gaulle duidelijk gewaardeerd. Met een Vive La France  zegende hij vervolgens het koersende volk.
Met enige fantasie is Charles De Gaulle met een geharde Tourrenner te vergelijken. De man overleefde maar liefst eenendertig moordaanslagen. Probeer dát maar eens te evenaren.  De Gaulle stierf uiteindelijk, zittend in zijn lievelingsstoel op tachtig jarige leeftijd. 

Bron: Le Miroir des Sports, jaargang 1960, Biografie Charles de Gaulle.

Boulevard der Verdriet

Piepende remmen. Lucht van verschroeid rubber. Krakende koersfietsen. Het zachte, weemakende geluid van schedels op hard steen.  Dan stilte! Onderbroken door gekreun. Geen ploegleider te ontdekken. En het peloton ijlt in de verte door.
Op de Boulevard der Verdriet krijgt ieder zijn deel, en wordt er géén onderscheid gemaakt. Maar wél toevallig dat het altijd de schlemielige knechten betreft.  Giuseppe Fallarini en Maurice Lavigne, broeders in het leed. Fallarini, een  bloedende hoofdwond,  door mannen met alpinopet van het asfalt geschraapt. Giuseppe vierentwintig jaar, afkomstig uit Piëmont, Italië.  Maakte als renner ondermeer reclame voor inmiddels legendarische ploegen als een Molteni, Bottecchia en Ignis-Frejus: voor de originele shirts, zijn hedendaagse verzamelaars bereid  om daar  een nier voor af te staan.
Een wetenschap die  Giuseppe op dat moment gestolen kon worden. Tijdens de zevende etappe van de Tour, anno 1958 had de man andere zorgen. Duizelig en wankelend zocht hij de restanten van zijn Frejusfiets. Het moet een deerniswekkend gezicht zijn geweest om Giuseppe Fallarini, zwaaiend op z’n karretje weg te zien rijden.
Dan was er ook nog Maurice Lavigne, een modale knecht, uitkomend voor een regionale Franse ploeg. Ach gossie, die Maurice, als Lord Wanhoop gesneuveld op boerenlandweggetje.  Dat moet die ene anonieme vrouw ook gedacht hebben. Zo’n moedertype overlopend van empathie, die al het leed van de wereld op haar schouders neemt. Madam Anonyme, met zo’n  typische jaren-50 haarkapje deed wat ze kon doen.
’Ach jongen toch, heb je zoveel pijn…’?, lispelde ze ongetwijfeld haar troostende woordjes. Waarbij ze natuurlijk aan de moeder van Maurice moest denken.
Maurice Lavigne en Giuseppe Fallarini , twee onbekende knechten wiens namen voortleven in de  bijschriften van twee wondermooie foto’s gepubliceerd in de Miroir de Sprint 1958. Jongens die evengoed hun kleine deel uit de wielerkoek wisten te peuzelen.
Giuseppe acht jaar prof, won acht koersen. Maurice Lavigne had het na drie jaar met zes gewonnen koersen wel bekeken. Dat de Engelsman Brian Robinson de etappe won is ter kennisgeving. Aardiger is dat Maurice Lavigne drie jaar geleden, op zevenentachtig jarige leeftijd zijn laatste adem uitstootte.
Iets waar Giuseppe Fallarini nog niet aan toe is. De man is met zijn zesentachtig jaar nog steeds onder ons.

Strychnine

Je bewust laten afkeuren voor militairendienstplicht.   Om maar niet onder de ‘wapenen te komen’ waren wielrenners daar heel creatief in. Militaire dienst, voor een wielrenner de dood in de pot.  Maar niet voor Dante Gianello. Die ontdekte tijdens z’n  dienstijd een verborgen talent.  Dante, in 1932 ingelijfd bij het 81e Infanterie Regiment van Montpellier, had nóóit op een koersfiets gezeten. Sterker, hij kón niet eens fietsen. Maar daar kwamen zijn maten snel genoeg achter. Tijdens oefeningen, gehouden  op een zware dienstfiets,  fladderde de kleine Dante, volle bepakking, tegen de heuvels op.
Maar genoeg sterke dienstverhalen verteld, we gaan verder met de koers. Speciaal de Ronde van Frankrijk anno 1935. Waar Dante 23 jaar, als een begenadigde klimmer zijn opwachting had gemaakt. Dante, eerder dat seizoen al Toulon-Nice-Toulon gewonnen en ook nog eens als tweede in de loodzware ronde van Baskenland, haalde  Parijs als 22e in het eindklassement.
‘Ja, en…?’,  denken jullie. Inderdaad! Voor dat Dante, 1.60 meter klein en zestig  kilootjes, eindelijk de voorpagina’s haalde, moest er nog drie jaar gewacht worden.
In  de  Tour 1938, met de etappe Cannes-Digne, ging  Dante, zoon van Italiaanse ouders, eindelijk los in het gebergte, om met  twee minuten voorsprong te winnen. 
Wat het begin moest zijn, van een grootste carrière, werd uiteindelijk één grote catastrofe. Een dag later, klauterend tegen de col de Vars, stortte de kleine klimmer letterlijk in. Oorzaak? De dokter had hem geprepareerd met drie gram strychnine. Goed om hordes ratten mee te verdelgen, maar iéts teveel voor een renner.
En het gaat nog erger worden. Dante Gianello, redelijk de oorlog door gekomen, belandt  op vijftien augustus  1945, in een kopgroep van de Grand Prix du Debaquement: een koers in de buurt van Marseille. Een Jeep van het Amerikaanse bevrijdingsleger, niet op de hoogte met de Europese koersmores, ramt dwars door Dantes groepje heen. Eén renner blijft op de weg liggen.  Dante, werd met een verbrijzeld linkerbeen,  opgenomen in het lokale hospitaal. Waar een chirurg zijn been amputeerde.
Dante Gianello, de éénbenige, voormalige coureur, stierf in 1992 op tachtig jarige leeftijd.

Bron: onder meer Le Miroir des Sports jaargang 1938.

De Parkiet

Amper 1.58 meter kort, en tweeënvijftig kilootjes aan de haak. Koersend op het allerkleinste fietsje dat de framebouwer had geknutseld. Maar onderschat nóóit kleine mannen. Daar kwam  Sneeuwwitje ook achter na die dampende, uitputtende  nachten met zeven van die kereltjes.  Maar terug naar de koers en wél de Tour de France van 1949, die droog, zwaar  én heet was. Dat was ook de Tour waarin   Jacques Marinelli, zoon van Italiaanse gastarbeiders,  heel Frankrijk aan zich bond.  Jacques Marinelli, uitkomend voor het regionale team Ile-de France,  onbekend en onbemind. Tot de vierde etappe Boulogne-sur-Mer-Rouen over honderdvijfentachtig kilometer.  Een etappe waarin  petit Jacques samen met  Lucien Teisseire er tussen uit piepte. 
Fabrieksarbeiders, kantoorpikken en ander ongeregeld volk,  na het werk in de lokale bistro aan de Pernod, hoorde op de kroegradio dat die Teisseire de etappe won, en dat ene Marinelli de gele trui had veroverd. Jacques Marinelli, koersend in een knalgroen shirt, begon aan zijn triomftocht. Voor het journaille kwam het rennertje  als een geschenk uit de wielerhemel. Die schreven zo’n renner naar mythische proporties. Of het allemaal waar was? Dat viel toch niet te controleren, wat de charmes van de jaren vijftig was. Jacques, klein van stuk, en in dat groene shirt, kreeg ook z’n bijnaam want  de ‘Parkiet’. 
Op de cover van de Miroir Sprint zag  de Parkiet zich zelf verlegen kijkend terug. Rijdend naast de minzaam lachende  Fausto Coppi. De Parkiet vijf dagen  in de gele trui. Totdat hij in de Pyreneeën werd weggeblazen door dezelfde Fausto Coppi. Jacques Marinelli had geen reden tot  klagen. In het Parijse Parc des Princes, eindigde hij zijn Ronde van Frankrijk, als derde in het eindklassement,  naast Coppi en Bartali.
Na de gedenkwaardige Tour 1949, haalde de Parkiet nooit meer dát niveau. In 1954 stapte hij definitief af. Marinelli, immens populair in Frankrijk buitte zijn populariteit  slim uit. Haalde hij als renner nooit de top, wel als geslaagde zakenman.
Anno nu is Jacques Marinelli nog steeds niet vergeten. Helemaal niet in Melun, iets ten zuiden van Parijs, waar jaarlijks een wielercriterium wordt verreden opgedragen aan Jacques. Waarbij  de straten van Melun zijn opgeleukt met levensgrote parkieten. Jacques Marinelli is  nog steeds onder ons.
Bron: Miroir Sprint jaargang 1949.

Koning

De drie kruisjes waren bijna aangetikt. En de biologische klok tikte genadeloos door. Kléber Piot, acht jaar beroepsrenner,  met maar vijf, lullige overwinninkjes. Hóe moet je zo’n armetierige carrière  láter aan je  kleinkinderen uitleggen?  Een fijn vooruitzicht.  En zoveel kansen kreeg hij niet meer. Vóórdat de  anonimiteit  genadeloos over hem heen gleed  besloot Kléber daar iets aan te doen. 
Kléber Piot, perfecte naam uit een detective van Agatha Christie, koos als decor daarvoor de Tour de France anno 1950. Kléber,  neus voor publiciteit, wachtte met zijn putsch tot de etappe Pau-Saint-Gaudens. Wat eigenlijk een gereguleerde zelfmoordpoging was, want een rit over  de lugubere colls als de Aubisque, de Tourmalet en de Aspin. 
Piot, modaal profje, afkomstig uit Parijs, uitkomende voor de regionale ploeg Ille-de France,  piepte er bij het begin tussen uit. Eenzaam dansend tegen de Tourmalet, én de Aspin met ruim tweeënhalve minuut  voorsprong op Bartali, Geminiani en Bobet, –  kerels die de sportpagina’s dagelijks vulden,  – belandde  Piot in zijn eigen Nirwana.
En nét op het moment dat zijn enige Tourzege, in zicht kwam krijgt die doldrieste  Parijzenaar in de afzink van de Aspin, een lekke band.
Een uit een ploegleidersauto springende mecanicien, die een nieuw wiel ‘stak’, was voor Piot een koortsige droom. Piot moest zelf depanneren. Voordat die rottige vleugelmoeren van zijn wiel los waren gedraaid, én een nieuwe band was omgelegd, werd hij voorbij gereden door  Bartali, Bobet, Ockers en Geminiani.
Evengoed had Kleber niks te klagen. De Miroir-Sprint, hét sportblad van Frankrijk, uitgegeven in duizelingwekkende oplages, plaatste Piots heldenepos, in een paginagrote foto,  op de cover van het blad, en riep hem daarbij uit tot Koning van de Pyreneeën.
Ondanks deze vorstelijke bijnaam, stopte de Parijzenaar een jaar later met koersen. En reken maar dat Kléber, die bewuste Miroir  tot vervelens toe onder de neus van zijn kleinkinderen had gestopt.
Kléber Piot, de held van de Pyreneeën, stierf op negenenzestigjarige leeftijd.

Bron: Miroir de Sprint, jaargang 1950.

Kroegbaas

Alle spijkers, obstakels én puntige keien op de weg, waren voor hém bedoeld. De ene lekke band was nog niet gedepanneerd of de andere volgde. Hoeveel pech kun je als renner verdragen? Wat dát betreft stond Florent Mathieu voorin de rij. Florent, knecht in de nationale Belgische Tourploeg van 1948. Fietste de longen uit z’n tanige lijf  voor kopmannen als een Stan Ockers, Briek Schotte en Raymond Impanis. En alsof dat nog niet genoeg was, had de man zijn handen vol aan het verwisselen van lekke banden. Van hem zélf dan!
Ach, voor die Florent maakte dat niets uit. De man was erger malheur gewend. Toen de Wehrmacht in mei, zijn België binnen stormde, stond Florent Mathieu als soldaat in de eerste linies. België bezet door de Teutoonse hordes, waarbij de arme Florent, als krijgsgevangenen overgebracht werd naar Duitsland. Waar hij in 1945 werd bevrijdt. Terug in het vrije België, nam hij zijn ouwe stiel als broodrenner weer op.
De taaie Florent, gepokt en gemazeld door de geschiedenis, zag zich zelf terug in de Tour, als knecht in de nationale ploeg. In 1947 maakte hij zijn debuut en eindigde als 27e in Parijs. Maar dán schrijft hij zijn eigen kleine geschiedenis want de Tour 1948. Het steentijdperk van de koers. Biefstuk als ontbijt. Steenpuisten op het zitvlak, uitgeknepen met een roodgloeiende, hete tang. Reserveband om de schouders. Een paar stimulerende amfetaminerakkers achter de huig. En koersen maar. De man had een onverwoestbare mentaliteit. Getroffen door de ene na de andere lekke band. Zóveel, dat het begon op te vallen. Hét sportblad, Miroir de Sprint, plaatste Florent Mahieu, al pompend op de cover van het blad. Of hij dat erg vond? Vast niet.
Dat hij naast zijn knechtenwerk en ander pech nog drie keer bij de eerst tien eindigde in een etappe, kan daarom niet genoeg geprezen worden
Florent Mathieu, niet veel later de koersfiets aan de haak gehangen, opende na zijn koersavonturen een kroeg. Met de bijpassende naam Au Galibier; hét trefpunt voor iedereen die van sterke verhalen hield. Uiteraard verteld door de man achter de toog, want de ouwe Florent himself.
Florent Mahieu, die ouwe taaie Tourveteraan, stierf op tachtigjarige leeftijd in 1999.

Bron: Miroir de Sprint jaargang 1948.

Filmsterren

Alles klopte, want, perfectie tot in het détail. Shirts die leken ontworpen te zijn in haute couture studio’s. Strakke koersbroeken, tot tien centimeter boven de knie. Spierwitte sokjes, de enkel nét bedekkend. Donkerbruine, afgetrainde benen. Een oogopslag als een vlammenwerper. Rijdend op fietsjes, gespoten in geraffineerde kleurcombinaties, voorzien van verchroomde stukken. Met merknamen op de fietsbuis, die rechtstreeks uit de opera van Milaan leken te komen.
Italiaanse wielrenners, begin jaren zestig, filmsterren op de koersfiets. Hét voorbeeld van hele generaties rennertjes in de Lage Landen. Ook Franco Balmamion. Franco, in 1962, op eenentwintigjarige leeftijd de Giro d ‘ Italia gewonnen. Deed dat kunstje een jaar later nog eens over. Tijdens de Tour van 1963 maakte Franco zijn debuut. Met héél hoge verwachtingen. Want zeg nou zelf, een coureur met twee overwinningen in de Giro, daar kun je als gokker best een klein kapitaaltje opzetten. Ach gossie, die stumpers die dat deden…
Balmamion, kopman van de legendarische Carpanoploeg. Met aan zijn zijde de hondstrouwe knecht, én streekgenoot Germano Barale, een renner van vele oorlogsfronten. Of die Barale zijn kopman op de hoogte had gebracht van de gevaren die loerde op het parkoers van de derde etappe, Namen-Roubaix? Want dáár grijnsde de Hel van het Noorden, met open muil. Bij het betreden van het steneninferno was het dan ook meteen raak. Stront aan de knikker. Bloed aan de paal, of beter gezegd aan het hoofd van Balmamion. De renner, afkomstig uit Piemonte, liet héél even zijn concentratie zakken. Franco Balmamion, de jongen die Fausto Coppi moest doen vergeten, sloeg tegen de kasseien. Met zijn loodsmannetje Barale boven op hem. Het werd het begin van la Commedia Italiana.
Het aanblik van Franco was dan ook angstaanjagend. De Piemontees bewusteloos. Het bloed rijkelijk stromend langs het hoofd. Met een hysterische Barale naast hem. De laatste, heilig overtuigd dat Balmamion naar een betere wereld was vertrokken. Met de inhoud van zijn bidon probeerde Germano zijn meester bij te brengen. Ondertussen, hysterisch schreeuwend, ‘Spreek, Franco, spreek’. En de Tour? Die raasde door. Die hadden geen weet dat Franco Balmamion, door Tourarts Dumas, in de ambulance werd geschoven. Franco Balmamion, later nog vijf keer uitgekomen in een ronde van Frankrijk, waar hij nooit indruk maakte. Wat rest is die prachtige, maar helse foto van de kopman uit Piemonte. Franco Balmamion, met zijn negenenzeventig jaar is nog steeds onder ons. En Barale? Die vertrok in juli 2017, op drieëntachtig jarige leeftijd, uit dit ondermaanse.

Verlamd

Als Lord Wanhoop op weg naar het bal masqué. Lijden als levenskunst, waarbij gesnapt door die ene onbekende Franse fotograaf met een fijne neus voor drama.  Albert Ramon,  koersfiets op de schouder, sjokkend tegen de Col d‘Aubisque. Wielrenners, lopend met een kapotte  fiets heeft iets diep triest. De treurigheid hing dan ook om Ramon heen als een cocon.  De  Tour de France 1948, zevende etappe Biaritz-Lourdes over tweehonderd kilometer. Terwijl grimpeurs als een Bartali, Robic en Bobet vér voor Albert uit, tegen de hellingen op dansten, kwam hij ten val. Brute pech, met een  kapot wiel als resultaat. En geen materiaalwagen in de buurt. Ramon, wapperende koersbroek, kon maar één ding doen: lopen. Met die zware fiets op z’n schouder tegen die steile rotberg op. Nagestaard door een ploegje onthutste locals. Ramon, knecht in de Belgische nationale ploeg, voor de eerste én tevens laatste keer aan de start van de Tour.
Albert én de Tour, dat was géén goede chemie. Trouwens, dat hele koersen was voor de man, afkomstig uit Brugge, geen gelukkig huwelijk. Zijn echte kruis moest namelijk nog komen. Maar even terug naar die bewuste etappe, waar Albert, inmiddels gedepanneerd, als 91e, nét binnen de tijd, binnenkwam. Wat uitstel van executie was. Zes etappes later moest de inwoner van Brugge opgeven.
Gezien zijn schamele financiële verdienste in Frankrijk, kon voor  Ramon  die hele Tour de France, z’n rug op. Albert, beroepsrenner, verdiende zijn geld véél gemakkelijker. Als kermiscoureur won hij in zijn eigen land meer dan veertig koersen,  waaronder de Ronde van België én het nationaal kampioenschap. Maar ook voor Albert Ramon was zijn lot bestemd.
Tijdens de kermiskoers van Waarschot, gehouden ergens in september 1951, botste de Bruggeling tegen een auto. Albert, tien jaar prof, was voor de rest van zijn leven verlamd aan beide benen. Albert Ramon stierf in 1993 en werd drieënzeventig jaar.

Bron: Bud Club jaargang 1948.

Camion

‘Vlieg er maar in, jongen. Demarreer zo vaak je kunt. Maak ze gek man.’ Ploegleiderkreetjes zijn van alle tijden. Een beetje renner laat dat soort praatjes  van zijn schonkige schouders glijden. Niet Jules Merviel, die slurpte dat  gretig op. Jules, ongetwijfeld, door de soigneur op scherp gezet, sloeg na de start als een hitsige hengst op hol. Welkom in de Tour de France anno 1935, met de twaalfde etappe, Cannes-Marseille, over bijna tweehonderd kilometer, dwars door de gloeiendhete bakoven van de Provence.
Jules, in het shirt van de nationale Franse ploeg, had niets te verliezen. Na elf etappes stond hij op een kansloze 35e plaats. Zalig zijn de sukkels en de onbevangen gekkies, voor hen is er altijd een plekje in het wielerparadijs gereserveerd. Dappere Jules, 29 jaar, had wel zin in het Nirvana. Handen boven op het stuur, stromen zweet langs het gezicht, worstelde hij zich over de toppen van het Massif de l’Esterel, en sprokkelde een voorsprong van twintig minuten bij elkaar. Urenlang koersen op de grens van totale verzuring, weinig drinken én gestraald door een meedogenloze, bloedhete zon, áltijd slecht voor de reflexen.
Daar kwam Jules, met kokende hersenen ook achter. Tien kilometer voor het stadje Hyeres, waar  Jules héél even de andere kant op keek. En zag daardoor een  stilstaande vrachtauto geladen met een lading hout, niet. Merviel klapte  met volle snelheid tegen de camion aan.
Bewusteloos, én bloed uit de oren, dan hoef je geen EHBO’er te zijn om te weten dat het mis is. Zo iemand laat  je liggen. Daar had een zekere Brument, chauffeur van één van de volgauto’s, nooit van gehoord. Brument, brandende peuk nonchalant tussen de lippen, sleepte samen met drie handlangers de arme bewusteloze vluchter rücksichtslos naar de kant van de weg. Jules Merviel, afkomstig uit Saint-Beauzély Midi-Pyreneeën , afgeleverd in het plaatselijke hospitaal, waar een schedelbreuk, en een gebroken sleutelbeen werd geconstateerd.
Dat Jules Merviel, afkomstig uit Sani-Beauzély, Midi-Pyreneeën, op geheel eigen stijl uit dit leven vertrok, lag in de lijn der verwachtingen. Jules, 70 jaar, verongelukte bij een verkeersongeluk.

Bron: Le Miroir des Sports, jaargang 1935.

Onzichtbare Man

Een profrenner, als een geconditioneerde postduif,  geobsedeerd om de finish te halen. Plus een gewetenloze schurk van een ploegleider. En een rondearts die zijn opleiding kreeg  in een abattoir.  Een dodelijke combinatie. Zeker voor  Giuseppe Pintarelli, een  simpele Italiaanse  knecht tijdens de Tour van 1958. Giuseppe,  derde jaar prof, met maar één schamele overwinning op zijn conduitestaat. Weliswaar behaald tijdens de Giro d’ Italia, maar toch…
Maar op die achtentwintigste juli 1958 rook  Giuseppe zijn kans. De derde etappe Duinkerken-Le Treport over honderdtachtig kilometer.  Twintig renners, met zes minuten voorsprong op het peloton, ijlend over de landwegen van Normandië. En nog vijftig kilometer te gaan. 
Hoe het precies kon gebeuren is niet duidelijk. Een massale valpartij. Eén grote catastrofe.  De complete kopgroep op één hoop. Bloed over de straatstenen. Gewonden renners. Fietsen in de kreukels. Voornaamste slachtoffers, Janssens, Ferlenghi, Mallejac, en de Zwitser Graeser. En onderin de stapel, lag Giuseppe. De laatste maakte de indruk of hij door een vleesmolen was gehaald. Een ploegleider met een beetje menselijk gevoel, had die jongen onmiddellijk uit de strijd gehaald. Wat niet gebeurde. In plaats daarvan viel  Pintarelli in de handen van een veearts. Die met zijn rol pleisters wel raad wist.
De aanblik van  Giuseppe Pintarelli, dát  moet auteur H.G. Wells, voor ogen hebben gehad toen deze zijn boek de ‘Onzichtbare Man’ schreef. Bepleisterd en omzwachteld vervolgde de arme Giuseppe zijn weg.
Dat Bavin als eerste over de streep van deze etappe kwam, dat zal wel. Maar de morele overwinnaar was Pintarelli als vierenvijftigste geklasseerd,  in dezelfde tijd als de winnaar.
Giuseppe Pintarelli, Parijs uiteindelijk gehaald, had zijn bekomst van de Tour en waarschijnlijk van dat hele koersen. In Frankrijk zagen ze hem niet meer terug, en in 1961 werd de koersfiets definitief opgeborgen.
Giuseppe Pintarreli, afkomstig uit Rovereto, Noord-Italie overleed op eenenzeventig jarige leeftijd.

error: Inhoud is beschermd!
%d bloggers liken dit: