Paula

Op alle van hem bekende foto’s, kijkt een angstige, sombere man schichtig en depressief in de lens. Dat de man veel arbeidsvreugde had, valt dan ook te betwijfelen. Peter Günther, meer dan vijftien jaar profstayer. Won zo’n honderdvijftig koersen, waaronder het wereldkampioenschap in 1911. Günther verdiende met zijn sport een kwart miljoen goudmark. Daar stond wel iets tegenover. De man loerde regelmatig de dood in de ogen. En dat doet wat met de mens.

Dat gedonder begon al bij zijn debuut in op vijf juli 1903, gehouden op de wielerbaan van zijn thuisstad Keulen. In de derde ronde knalden twee motoren tegen elkaar. De aanstormende Peter, achter gangmaker Otto, kon het inferno niet ontwijken. Peter Günther voor dood van de wielerbaan geschraapt, verbleef vier maanden in het Krankenlager. Evengoed ging hij toch iets té lang door met zijn levensgevaarlijke sport. Het waarom? Vraag dat maar aan een psychiater. Enfin, Peter, ontsnapt aan de aandacht van Siegmund Freud de aartsvader van de psychoanalyse, stond op 7 oktober 1918 aan de start van de Grote Hooftprijs van Düsseldorf. Wat een grote macabere finale werd. In de negenenveertigste ronde, krijgt zijn motor pech. Peter Günther, vijfendertig jaar, maakt een fatale val, en sterft een dag later aan een schedelbreuk. Gunther werd begraven op het Sudfriedhof in Keulen. Een begraafplaats bezocht door Stuyfssportverhalen.

Op het Sudfriedhof in Keulen, was de Deutsche Gründlicheit vér te zoeken. De administratie op het kantoor, was van onthutsende eenvoud. Een tiental ordners en geen computer. Goddank was daar ene Claus, doodgraver van dienst. Een zwijgzame kale man in fluorescerend jack. ‘Ah, dem Radfahrer’, riep de delver op de vraag waar Günthers graf was. Vijf minuten later stond Stuyfssportverhalen aan de tombe van Peter Günther.

De herfst hing in de lucht. De geur van de dood is aanwezig.  Op de uitgestorven begraafplaats is alleen het zachte geschraap, van harkende tuinmannen te horen. Onder dennenbomen staat een bemoste, en iets gebutste sarcofaag. Het is de rustplaats van de wereldkampioen. Aan de voorkant een medaillon met de afbeelding van de ongelukkige stayer. Op de sarcofaag, een in steen uitgehakte stayershelm.

En dan is er ook nog gangmaker Werner Kruger (zie grote foto), waar Günther graag achter koerste. Kruger, een dikke struise man, voorzien van een  pronte kont, wat garantie gaf op een goede zuiging. Dikke Werner zoals zijn bijnaam luidde, kwam tijdens de Grote Prijs van Keulen, gehouden  in 1931 ten val. Met gebroken ribben, hersenschudding, én een doorboorde long werd Werner in de ambulance geschoven.  Met de woorden, ‘Nu moet ik sterven’, blies hij enige dagen later in de armen van zijn echtgenote Paula, de laatste adem uit. Werner Krüger, 53 jaar, was het zesenvijftigste dodelijke slachtoffer van de stayerssport.


Bron: Album der Radwelt jaargangen 1903 t/m 1918,  Illustrierter Radrenn-Sport, jaargang 1931.

Meloen

Willy Stinson flikte het toch maar. In het Boston van 1900 raasde Willy (foto), achter een motortandem,  naar vierenzestig kilometer in het uur. Een wereldrecord.  Wat tevens de aftrap was voor een krankzinnige wedloop om dat aan te vallen. Een ratrace die tot op de dag van vandaag duurt.

Willy Stinson met zijn gangmakers  Stafford en Miles roken geld. Het trio ging hun record verzilveren en waren gecontracteerd voor de L.A.W. RaceMeet, een koers gehouden op de wielerbaan van Walham, Massachusetts. De koers was amper aan de gang toen het  meteen vreselijk mis ging.

Bij het uitkomen van de bocht, raakten drie motoren in een slip. Een catastrofe was een feit. De achteropkomende motortandem van Willy Stinson, klapte er vol bovenop. Stuurman Harry Miles en gangmaker William Stafford werden letterlijk gelanceerd.  

Miles, met zijn hoofd tegen een elektriciteitspaal, werd zwaar gewond naar de rennersboxen gesleept en op een stretcher gelegd. Volgens de streekkrant The North Adams Evening Transcript, was Harry’s schedel gebarsten als een overrijpe meloen, waarbij zijn hersens op de stretcher lagen. Binnen enkele minuten blies Harry, 25 jaar, zijn laatste adem uit.

Met gangmaker Stafford liep het ook niet best af. Door de journalist van dienst in zijn meest gruwelijke details beschreven.  Williams laatste momenten op dit ondermaanse, mochten er namelijk zijn. De man z’n schedel was verbrijzeld, en de neus gebroken. Met als extraatje dat door de val, zijn kunstgebit in zijn keel was geschoten. Dat Stafford, 25 jaar, daaraan overleed was ter kennisgeving.

Het aanwezige publiek had vermoedelijk een levenslange trauma opgelopen. De op hol geslagen motortandem vloog over de balustrade, en kwam middenin tussen de toeschouwers terecht. Waarbij geen doden vielen, maar ‘slechts’ gebroken botten.

Bron onder meer La vie au Grand Air jaargang 1903.

Kanonnier

11 November, Wapenstilstandsdag. Het einde van de Eerste Wereldoorlog, in Frankrijk, België én Engeland groots herdacht. Meer dan negen miljoen jongens bliezen op de slachtvelden van Vlaanderen en Noord-Frankrijk hun laatste adem uit. Eén van hen was Marius Thé.

De Duitse pers noemde hem de Koning van de Gangmakers. Een curieuze bijnaam. Fransman, Marius Thé, wekelijks actief als gangmaker op de levensgevaarlijke Duitse wielerbanen, met zijn tientallen al dan niet dodelijke ongelukken. Marius wist daar alles van. In 1902 tijdens de Grote Prijs van Leipzig, een stayerskoers over honderd kilometer hoorde Marius die ene gevreesde, weeë klap. Zijn renner, Tom Linton had zojuist, met z’n voorwiel, de achterkant van de motor geraakt. Met gebroken botten, en ander enge, inwendige kneuzingen verbleef Tom maandenlang in een Duitse krankenläger.

Voor Marius Thé geen rede om te stoppen. Integendeel, want Paul Dangla, een voormalige boekhouder afkomstig van het Franse platte land, naam de plaats van Tom in. Op 18 juni 1904 vonden Marius en Paul, (zie foto), zich zelf terug aan de start van het Golden Rad von Magdenburg. In de zuiging van Marius’ motor, met tachtig kilometer in het uur, kreeg Paul een klapband. Een week later stond Thé aan het vers gedolven graf van zijn vriend Paul. De laatste werd begraven op het cimetiére de Dolmayrac in zijn geboorteplaats l’ Agen. Ter waarschuwing voor adrenalinejunks in spé, werd Paul’s stayersfiets op zijn graf geplaatst. Precies een eeuw later werd deze bruusk gestolen, maar dat terzijde.

Marius Thé dus. Die meer dan vijftien jaar actief was, in zijn bloedlinke stiel. Een wonder dat hij het zonder ongelukken er van af bracht. Evengoed werd Marius niet oud. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, meldde de gangmaker zich als vrijwilliger bij het Franse leger. Brigadier, kanonnier Marius Thé van het 13e Regiment artillerie, sneuvelde tijdens de slag om Arois op 10 september 1915.  Marius Thé, drieënveertig jaar, werd samen met zevenhonderd gevallen makkers, begraven in een zogenaamde kameradengraf.

Bron: Album der Radwelt jaargangen, 1902 tot en met 1915, Memorial website van de Franse Oorlogsbegraafplaatsen.

Vrijen?

De eerste twee dagen van november. Dan gaat om middernacht, de hekken van de hemel wagenwijd open. De geesten van overledenen komen die nacht op aarde, om feest te vieren met hun geliefden. In het schijnsel van flakkerende kaarsen, wordt op het  graf van de beminde de hele nacht gedanst, gezopen, gevreten en gevreeën. Kortom, het dodenfeest Dia Los Muertos, in Mexico groots gevierd.

De Dood dus, in het Velo d’Hiver, nooit ver weg. Velo d’ Hiver hét sportpaleis van Parijs tijdens de belle epoque. Waar de schaduw van Magere Hein in de spelonken geduldig stond te wachten. Op die ene avond, ergens in het november van 1904 hield hij zich gedeisd. Heins zeis was nog niet scherp genoeg. Zeker niet voor dat armzalige kwartet stayers en gangmakers, op dat moment een duel uitvechtend in dat verdoemde sportpaleis. Met Taddy Robl uit München, en lokale favoriet Louis Darragon in de hoofdrol.

Twee wereldkampioenen, ‘getrokken’ door gangmakers Franz Hoffmann, en Henri Cissac. Een viertal waarvan het lot vast lag. Zes jaar later verongelukte Robl. Robl, een cultheld avant la lettre. De man, één van de beste stayers ooit, leefde er op los. Met in zijn entourage, een stoet mooie vrouwen. Taddy, verongelukt in 1910, kreeg een heldenbegrafenis en werd bijgezet op het Alter Süderlicher Friedhof in zijn geliefde München. De begrafenis, én het graf voor de inmiddels berooide voormalige wereldkampioen stayeren, werd betaald door een rijke minnares, wat wel zó romantisch was.

Hein kreeg Louis Darragon ook te grazen. In 1918 in dat zelfde Velo d’ Hiver, verongelukte Louis. Voor Henri Cissac en Franz Hofmann had hij ook een fijn scenario. Ciccac, zijn gangmaakmotor ingeruild voor een bolide, verongelukte dodelijk tijdens een autorace gehouden in het goddeloze jaar 1908. Franz Hofmann, hoe kan het anders, verongelukte op de wielerbaan van Marseille tijdens een stayerskoers.

Dan is het najaar 2013, als Stuyfssportverhalen het Alter Sudelicher Friedhof bezoekt. Een dodenakker waar je voor geen goud wil zijn, als de zon onder gaat. Zo’n kerkhof waar Stephen King, Bram Stoker, Edgar Allen Poe en andere jongens van het horrorgenre hun inspiratie opdeden. Een sombere dodenakker, waar onkruid en scheef gegroeide bomen het gevecht zijn aangegaan met de vervallen zerken.  Na een uur zoeken en struinen door borsthoog onkruid, wordt Taddy’s graf gevonden. In een zee van groene woestenij, is zijn graf een eiland van rust. Het graf is duidelijk als één van de weinige goed onderhouden.

En dan komt die ene vraag. Of deze verhalenverteller op Taddy’s graf vervolgens had gezopen, gevreten, gedanst dan wel gevreeën? Wat dachten jullie zelf..?

Bron: La Vie au Grand Air jaargang 1904, Stuyfssportverhalen,

Prefect

Een oekaze. Uitgevaardigd, door het hoofdbureau van de Parijse politie. Het werd de hoofdcommissaris namelijk té gortig. Toeschouwers waren hun leven niet meer zeker. Tijdens lokale stayerskoersen, vloog er iets té vaak een motor de bocht uit. Om stuiterend tussen het opeen gepakte publiek terecht te  komen. Volgens de commissaris waren de snelheden té hoog. Het verbod gold voor de Parijse wielerbanen waar stayers, gegangmaakt door zware motoren, angstaanjagende snelheden haalden. Een zwaar ongeluk op de Buffalowielerbaan, waar zo’n motor uit de bocht vloog, liet op de burelen van het hoofdcommissariaat de stoppen door slaan: (zie het verhaal ‘Bij elkaar geveegd’, elders op deze blog).

Stayerskoersen verbieden durfde de Parijse prefect niet. Daarvoor was de sport té populair, en de Franse stayers volkshelden. Een tussenoplossing werd gevonden. Om de snelheden te verlagen werd de meedraaiende rol – vrijwel achter de motor, –  op bevel, twintig centimeter van het achterwiel geplaatst. Wat om des keizers baard was, want de snelheid bleef té hoog, en  de stayerssport bloedlink.

Ook tijdens de ‘Honderd van Parijs’, gehouden eind oktober 1906. Aan het vertrek de Amerikanen Bobby Walthour, Hugh McLean en de Franse favoriet én wereldkampioen Louis Darragon (zie, foto). Dat Darragon de koers won, vóór McLean en Walthour, zal die commissaris een rotzorg zijn geweest. Ongetwijfeld leunde de man tevreden achterover, dat de koers veilig was verlopen. Waar Hugh McLean en Louis Darragon geen boodschap aan had. Voor hen stond het lot tóch vast.

Op vier september 1909, trainend op de wielerbaan van Boston, met een snelheid van negentig kilometer komt McLean ten val, en sterft ter plekke. Hugh werd 26 jaar. Ook die arme Louis Darragon, ontsnapte niet aan de Zeis. Op vijfendertig jarige leeftijd, na een succesvolle stayerscarrière van meer dan twaalf jaar, staat Louis aan de start van een stayerskoers gehouden in het Velodrome d’ Hiver. Halfweg koers breekt zijn pedaal. Louis Darragon’s uitvaart, werd door duizenden Parijzenaren bijgewoond.

Bron: La Vie au Grand Air, jaargang 1906, Album des Radwelt jaargangen 1909, en 1918.

Murphy

Charles Pegue

Papa moest geld verdienen. Geld om zijn hoofd en die van z’n dochtertje boven water te houden Charles Peque een weduwnaar uit Parijs, had een jaar eerder zijn jonge vrouw naar het kerkhof gebracht. Charles bleef alleen achter met Marie, een peuter van drie jaar. Voor het kind wachtte het weeshuis. En dat ging Charles nou nét te ver. Charles ging voor zijn kind zorgen. Wat niet gemakkelijk was in 1907.

Peque, geen kantoorpik, noch had hij had een reguliere baan. De man verdiende zijn franken op de wielerbanen als gangmaker. Met redelijk succes. Charles de vaste entraineur van stayer Paul Guignard:  een klein morsig kereltje behorend tot de wereldtop.  Peque en Guignard, niet alleen actief op de Franse banen maar vooral in Duitsland, waar het grote geld te verdienen was. Ook tijdens die ene zondagmiddag 9 juni 1907. Waar het Franse duo was gecontracteerd voor de ‘300 Kronen’,  een stayerskoers over honderd kilometer, gehouden op de Spandauwielerbaan in Düsseldorf, met een goed gevulde prijzenpot van tienduizend goudmark. 

Op de affiches een internationaal stayersveld met de Amerikaan Nat Butler, de Zwitser Fritz Ryser, de Vlaming Thuur Vanderstuyft en thuisrijder Peter Günther.  Een stayerskoers zoals in het Duitsland van vóór de Grote Oorlog er wekelijks tientallen waren. Zo’n koers die anoniem werd bijgezet in de marge van de wielersport. Het scenario verliep anders. In de eenennegentigste kilometer klapt de voorband van Peque’s motor. De Parijse weduwnaar hard tegen het harde beton gesmakt, waarbij  de eveneens gevallen Guignard, door de helse machine vijftien meter werd mee gesleurd.

Murphy’s wet is onverwoestbaar. Want ‘alles wat fout kan gaan, gaat fout’! Peque versuft opgestaan, zag tot z’n afgrijzen, de aanstormende gangmaakmotor van Vanderstuyft op zich afkomen. Met een gebroken kaak én schedel werd Charles afgevoerd naar het lokale krankenlager. Waar hij de volgende dag om drie uur in de middag de naam van zijn dochtertje uitstootte. Om even later de geest te geven. Charles Peque werd bijgezet in het graf bij zijn vrouw. Aan de groeve de kleine Marie.

Bron: La Vie au Grand Air jaargang 1907, Album der Radwelt jaargang 1907.

Onbekende

‘Kareltje, Kareltje, Verbist, had ge niet gereden op d’n pist, dan had ge nu niet gelegen in Uwe kist’.  Een regel uit een nogal macaber liedje, massaal gezongen in de Vlaamse staminees. Karel was dus wél actief  op de piste. Karel was stayer achter zware motoren. Een levensgevaarlijke stiel, waarbij hij ongetwijfeld, de risico’s tegen elkaar had afgewogen. Het gewicht van de vele goudmarken liet de weegschaal doorslaan.

Karel, zoon van een arme moeder. Maakte in 1907 zijn debuut op de gevaarlijke Duitse wielerbanen. Won een jaar later tien grote koersen, waaronder het prestigieuze Grote Prijs van Duitsland. In 1909 stond er honderddertigduizend goudmark op Karels rekening, waarin hij zijn moeder ruihartig in liet delen. En dan, dan is er geen koffie maar 21 juli 1909. Belgische nationale feestdag. Op geleukt met een stayerskoers gehouden op de Karreveldwielerbaan in Brussel. Karel als publiekstrekker op de affiches. Uitverkocht huis, voor een stayerskoers over een uur.

Met nog maar één minuut te gaan, ligt Karel in gewonnen positie. De Grote Hemelse Regisseur had een fijn gevoel voor een dramatische finale. Karel krijgt een klapband. Acht dagen later krijgt Verbist zijn postume hulde, met een  begrafenis die groots, meeslepend en dramatisch was, waarbij zo’n beetje heel Antwerpen afscheid van hem nam. Met als grote finale Karels monumentale graf, nog steeds bevindend op de gemeentelijke begraafplaats in Wijnegem, vlakbij Antwerpen.

Karel Verbist, allang vergeten in het collectieve geheugen. Behalve in Wijnegem, zijn geboorteplek, waar een pad naar Karel is vernoemd.

Als je denkt alles van Karel Verbist te weten duiken, er weer van die onbekende foto’s op. Zoals bovenstaande van Verbist’s begrafenis.  

Kachelen

Piet Dickentman, achter Adolf Thormann. Aan het stuur Gerrit de Regt. Foto gemaakt in 1902.

Zo’n onbenullig berichtje. Weggestopt in een stoffig, vergeeld, en inmiddels vergeten sportmagazine, uitgegeven in 1921. Waarin werd stil gestaan dat ene Adolf Thormann, zijn vijfentwintigjarig jubileum vierde als gangmaker.

Thormann, ‘man van Thor, de Germaanse god van de donder’.  Klopt aardig. Thormann, was dan ook zo’n rakker van vele oorlogsfronten, en ‘trok’ Amsterdammer Dickentman, in 1903 naar zijn enige wereldtitel. Als je Thormann aan je zijde had, zat je snor. De man kende weinig scrupules. Zat nergens mee. Dat Thormann de nacht vóór Dickentman’s titelrace, de gangmaakmotor bewaakte met een getrokken Lüger, is ter kennisgeving.

Eerst even wat uitleggen: Dickentman stayerde achter de zogenaamde motortandem, een met twee man amper in bedwang te houden monster. Stayerskoersen, honderd kilometer lang, waar na  vijftig kilometer, – als de benzinepeil angstig laag was, – de tweede motor in de baan kwam. In volle vaart wipte Dickentman over.  Dat van Dickentman’s gangmakers er binnen korte tijd twee dodelijk verongelukte, behoorde tot de mores van het vak. Hoogstwaarschijnlijk schudde Thormann dergelijke drama’s, van zich af als een natte hond. Geld verdrong ratio.

Thormann, man met ‘n kennersoog. Zag meteen wie aanleg als stayer had:  lees, géén angst. In 1908 benaderde hij Fritz Theille, een begenadigd Berlijnse sprinter. Fritz liet zich overhalen, en nam zijn plekje achter de rug van Thormann in. Thormann was een kenner. Fritz ging winnen, en niet zo’n beetje ook. Tot 4 juni 1911! Op de Zehlendorfbaan in Berlijn, verongelukte Fritz voor de ogen van zijn moeder.  

Houdbaarheidsdata van gangmakers tijdens de belle epoque, duurde niet lang. De mannen hadden hun lijf en leden té lief. In de uitslagenlijsten gepubliceerd door Radwelt, kom je ze dan opeens niet meer tegen. Niet Thormann, die kachelde een kwart eeuw lustig voort. Een prestatie op zich.

Bron: Rijwiel- En Motor-Orgaan, jaargang 1921, Album der Radwelt jaargangen 1908 en 1911.

Kroeg

De man was een stayer van nét niet. Stayers als een Jan van Gent, daar zaten ze in het Duitsland van voor de Eerste Wereldoorlog niet op te wachten. Een enkele keer mocht Jan bij de oosterburen zijn opwachting maken. Zonder noemenswaardig succes. Jammer voor Jan, want in Duitsland viel het gróte geld te verdienen.

Het karige beleg op zijn boterham, schraapte Jan bij elkaar op de kleine Nederlandse, Vlaamse en Franse wielerbanen, waar het ruig aan toe ging. Ook op de Antwerpse Zurenborgwielerbaan, ergens in 1915, waar zijn gangmaker Käser, tijdens de race ten val kwam. Jan van Gent, met tachtig kilometer, vliegt  over Käser heen. Waarbij de gangmaakmotor, als een losgeslagen projectiel over de houten wielerbaan stuitert. Om brullend tot stilstand te komen tussen het publiek.   

Van Gendt, Käser en drie toeschouwers worden zwaargewond, en bewusteloos afgevoerd richting hospitaal. Dat Jan van Gent in 1915 Nederlands stayerskampioen werd, was een kwestie van geluk. Grote kanshebbers als een Piet Dickenman, koersten die dag, ergens op een Duitse wielerbaan: uiteraard  voor een volle zak goudmarken.

En toch… Toch struikel in je in het archief van deze blog regelmatig over Jan’s naam.  Of Van Gent, daar blij om had moeten zijn?  De man beschikte namelijk over losse handjes. Met name op de Amsterdamse Zeeburgbaan had Jan een bedenkelijke naam op te houden. Razend achter de zware gangmaakmotor gaf Jan ooit, tijdens het passeren een tegenstander een muilpeer. Met die snelheid een prestatie op zich.

Ach, die Jan van Gent. De man had evengoed zijn verborgen kwaliteiten. Ondanks zijn bescheiden verdiensten, kon hij hoogstwaarschijnlijk goed met geld omgaan. Na zijn stayerscarrière opende Jan, in de Amsterdamse Ferdinand Bolstraat, een café.  Heineken Bier op tap, én twee elektrisch verwarmde Wilhelmina billards.  Jan van Gent, pedant poserend voor zijn kroeg. Bedenkelijk kijkend, op z’n hoede, alsof  hij ieder moment door een brullende gangmaakmotor te grazen wordt genomen.

Bioscoopbroekzak

Een man zonder broekzakken, is een ontheemde stumper. De broekzak, per definitie dé veilige plek waar  handen altijd een warm asiel vinden, waarbij we vooral niet moeten denken aan het begrip ‘bioscoopbroekzak’.  Vlak vóór de start van een stayerskoers, heeft een stayer  nou eenmaal geen pantalon aan. Als dan ook een fotograaf op de proppen komt, heeft hij ’n probleem. De armen gaan dan maar onwennig over elkaar. Of worden geparkeerd op de heup.  Vermoedelijk kon ze dat geen moer schelen, hoe ze op die foto gingen.  Aan de lichaamstaal te zien hadden ze  helemaal geen trek om te poseren. Dat ze dat wél deden, was natuurlijk door de strot gedrukt door  de directie van de wielerbaan.   

Een vergeelde foto, gemaakt vlak voor de start van Het Gouden Wiel van de Rijn. Een stayerskoers over een uur,  gehouden op de lokale wielerbaan van Keulen, tijdens het goddelijke jaar 1912,  waar in het Duitsland van vóór de Eerste Wereldoorlog er honderden van waren.  Enfin, Fritz Ryser, Richard Scheuermann, Thuur Vanderstuyft, Peter Günther en Klaus Zeisler, waren gecontracteerd voor een  koers over een uur. De lokale favoriet, Keulenaar Peter Gunther, werd winnaar, wat niet zó verrassend was.  Dat Günther met zijn overwinning, zeventienhonderd goudmarken opstreek is voor de statistieken. Véél aardiger is te weten wat er later gebeurde. Aardig…?  Dertien maanden later, op diezelfde wielerbaan, tijdens de Grote Herfstprijs verongelukte Richard Scheuermann, een voormalig kleermaker. 

Zes jaar later in 1918, kondigde zich ook het definitieve einde van Peter Günther aan. Peter, wereldkampioen stayeren in 1911, verongelukte dodelijk tijdens de Grote Herfstprijs van Düsseldorf. En dan is er ook nog Fritz Ryser, ook een voormalige wereldkampioen. Ryser, tijdens zijn stayercarrière betrokken bij diverse bloedbaden op de Duitse wielerbanen, zoals de catastrofe op de wielerbaan van de Botanische Garden in 1909, waar zijn  gangmaakmotor in volle vaart  tussen de volgepakte tribunes terecht kwam: negen doden. Fritz, ontsnapt aan deze hel, stierf in 1916 in zijn Berlijnse woning, waarbij het niet uitgesloten was dat de man vrijwillig uit het leven was gestapt.

Scheuermann, Günter en Ryser, mannen in bonus, want rijk geworden met hun sport.  Waar ze weinig plezier aan hadden, Want een doodshemd heeft geen zakken. Laat staan broekzakken…

Bron: Album der Radwelt jaargang 1912.   

error: Inhoud is beschermd!